Hoofdstuk 1 algemene inleiding
Het goederenrecht maakt onderdeel uit van het vermogensrecht oftewel het samenstel van
rechtsregels met betrekking tot iemands vermogen. Het begrip vermogen wordt in het privaatrecht
gebruikt als: iemands op geld waardeerbare rechten en plichten. Alle zaken en vermogensrechten
vallen onder goederen. Goederen vormen de voornaamste actieve bestanddelen van iemands
vermogen. Zaken zijn voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Vereist wordt niet dat
de zaak aan iemand toebehoort. Ook een zogenaamde res nullius is een zaak. Slechts als men niet
meer kan spreken van een stoffelijk object, of als menselijke beheersing niet mogelijk is, kan men
niet van een zaak spreken. Gedachten, merken en energie worden niet als stoffelijke objecten
aangemerkt, ook al is in strafrechtelijk opzicht voor energie anders geoordeeld. Op een uitvinding,
model of verhaal kan men wel absolute rechten verkrijgen, maar zaken zijn zij niet. Onder het begrip
zaak vallen dus concrete voorwerpen, door natuur of door menselijk toedoen ontstaan. Ook naar
maat of gewicht omschreven objecten vallen eronder, mits geïndividualiseerd. In ieder geval is
individualisatie van de zaak nodig om haar tot voorwerp van rechten zoals eigendom te kunnen
maken; eigendom van slechts naar de soort of hoeveelheid omschreven zaken wordt niet mogelijk
geacht. Dieren zijn geen zaken, maar de regels met betrekking tot zaken zijn grotendeels op hen van
toepassing. Onder de noemer vermogensrecht vallen bijvoorbeeld rechten op zaken. Het recht hoeft
niet overdraagbaar te zijn: een niet overdraagbaar recht van gebruik en bewoning en een niet
overdraagbare vordering zijn ook vermogensrechten. Ook rechten die de rechthebbende zelf geen
stoffelijk voordeel verschaffen maar waartegenover deze wel een stoffelijk voordeel heeft verschaft
of heeft toegezegd, zijn vermogensrechten. Goodwill is de marktwaarde van een bedrijf. Goodwill
omvat eigenlijk de vaste klantenkring, kwaliteit en andere materiele en immateriële factoren van het
bedrijf. Goodwill heeft waarde en wordt doorgaans bij de bedrijfsovername mee verkocht en
overgedragen. Nochtans wordt goodwill niet als vermogensrecht beschouwd.
Met de vraag of een gebouw of werk duurzaam met de grond is verenigd, is bepalend of het naar
aard en inrichting is bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven. Bij de beoordeling van dit laatste
moet worden gelet op de bedoeling van de bouwer, doch alleen voor zover deze naar buiten toe
kenbaar is. De technische mogelijkheid om het gebouw of werk te verplaatsen speelt geen rol. Water
is nooit onroerend. De basis voor het onroerende karakter is steeds de grond. Wat daar geologisch,
organisch of door duurzame vereniging mee is verbonden is tevens onroerend. Door het verbreken
van de band kan men roerende zaken krijgen: de gewonnen delfstoffen, het geoogste gewas, de
geplukte vruchten.
Registergoederen zijn de onroerende zaken; daarnaast vallen ook sommige roerende zaken (deze
worden teboekstaande roerende zaken genoemd), alsmede diverse vermogensrechten. Om onder de
definitie van registergoed te vallen moet een goed aan drie vereisten voldoen. Er moet een register
bestaan waarin de vestiging of overdracht van het goed kan worden ingeschreven, dat register moet
openbaar zijn en de inschrijving in het register moet voor de vestiging of overdracht constitutief zijn,
oftewel die vestiging of overdracht treedt pas in door de inschrijving. Teboekstaande roerende zaken
zijn zaken waarvoor inschrijving in het desbetreffende openbare register noodzakelijk is ten behoeve
van een rechtsgeldige levering en overdracht: teboekstaande zee- en binnenvaartschepen,
teboekstaande luchtvaartuigen.
Vele zaken zijn samengesteld van aard. Een tafel heeft o.a. een blad en poten. Dergelijke onderdelen
noemt men bestanddelen. Bestanddelen zijn geen zaken in de zin van het recht omdat zij geen
zelfstandig bestaan leiden. Of een zaak bestanddeel is van een andere zaak, wordt bepaald door de
verkeersopvatting. Hiermee wordt gedoeld op de algemeen gangbare opvatting, dat twee of meer
zaken met elkaar in zodanig verband staan dat zij samen een zaak vormen. Er zijn ook nog twee
andere criteria. Zo bestaat er het schade-criterium: een zaak die met de hoofdzaak zodanig
verbonden wordt, dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van
betekenis wordt toegebracht aan een der zaken wordt bestanddeel van de hoofdzaak. Verbreking
,van elkaar kan niet zonder schade van betekenis. Bij roerende zaken, bij de natrekking van roerende
zaken geeft art 5:14 lid 3 nog een criterium: de waarde van de met elkaar verbonden zaken is van
belang bij het oordeel of er sprake is van een hoofdzaak. Dit is het waarde-criterium. De
verkeersopvattingen en schade-criterium zijn beide terug te vinden in 3:4. Het verschijnsel dat een
voorwerp zijn zakenrechtelijke zelfstandigheid verliest doordat het bestanddeel wordt van een
andere zaak, heet natrekking. Wordt van meerdere voorwerpen een voorwerp met een geheel
nieuwe identiteit gevormd, dan spreekt men van zaaksvorming. Bij roerende zaken kan de natrekking
niet worden doorbroken. Bij onroerende zaken is daarentegen een juridische scheiding van de
eigendom wel mogelijk.
Sommige zaken werpen vruchten af: appels vallen van een boom, graan wordt geoogst, dieren
krijgen jongen. De wet spreekt hier van natuurlijke vruchten. De vrucht, die eerst een bestanddeel
vormde, wordt door de afscheiding een zelfstandige zaak. Evenzo kunnen goederen economische
vruchten afwerpen. Men spreekt hier van burgerlijke vruchten. Dergelijke vruchten – reeds rechten –
krijgen zelfstandigheid doordat zij opeisbaar worden. Vervreemding van het goed behelst
vervreemding van de toekomstige vruchten.
Van toekomstige goederen spreekt men in de eerste plaats indien men het oog heeft op goederen
die als zodanig nog in het geheel niet bestaan, zoals de fruitopbrengst van een boomgaard. Ook
zaken die (nog) bestanddeel van een andere zaak uitmaken, zijn in deze zin toekomstig. In de tweede
plaats spreekt men van toekomstige goederen indien het betreft bestaande goederen waarover men
nog niet de beschikking heeft, terwijl men wel verwacht die beschikking ter eniger tijd te zullen
krijgen.
De meeste rechten uit boek 3 en 5 zijn rechten op goederen. Zij werken tegen iedereen en
verschaffen de gerechtigde een separatiepositie in faillissement. In dergelijke kenmerken
onderscheiden zij zich van de relatieve rechten, die slechts tegen een afbakende groep personen
gelden en in faillissement in de regel een gelijke rang innemen. Rechten als die op goederen duidt
men aan met de term absolute rechten. De kern van het absolute recht op een goed is, dat iedereen
het moet respecteren; de gerechtigde kan ook met speciale acties tegen iedere schending optreden.
Een relatief recht als een vordering geldt slechts tegen een of enkele personen en alleen de
wederpartij van de gerechtigden kan dit recht schenden. Een absoluut recht kan tegenover iedereen
worden ingeroepen (er hoeft in beginsel geen inbreuk door een ander te worden geduld), terwijl een
relatief recht slechts tegenover een persoon geldend kan worden gemaakt. Kenmerk van een relatief
recht is dat een presentatie verbonden aan een relatief recht niet kan worden afgedwongen door
een derde. Het voorbeeld hiervan is een vorderingsrecht op naam.
Een beperkt recht is afgeleid uit een meeromvattend recht. Een beperkt recht is steeds afgesplitst
van een zogenaamd moederrecht. Bij zaken rust het beperkte recht op een zaak; in wezen is het hier
afgeleid van het eigendomsrecht. Evenals op een vordering kan men ook op een ander
vermogensrecht een beperkt recht vestigen. Zo zijn ook gestapelde beperkte rechten bestaanbaar:
beperkte rechten die van andere beperkte rechten zijn afgeleid. Sommige rechten gaan teniet met
het recht waaraan zij zijn verbonden en kunnen alleen overgaan op een andere persoon in
samenhang met dat (hoofd)recht. Men noemt deze rechten afhankelijke rechten. Het
onderscheidende element bij de afhankelijke rechten is dus niet zozeer dat zij voor hun bestaan
afhankelijk zijn van hun hoofdrechten, maar dat zij geen eigen goederenrechtelijk bestaan kunnen
leiden: zij volgen automatisch het recht waaraan zij zijn verbonden.
Vorderingen geven relatieve rechten maar zijn tevens vermogensbestanddelen die
goederenrechtelijk kunnen worden vervreemd en bezwaard. Men onderscheidt tussen vordering op
naam, vordering aan order en vordering aan toonder. De vordering op naam (meest gewone
vordering) kan alleen maar negatief worden omschreven: elke vordering die niet door middel van het
opmaken van een daartoe strekkend papier tot order- of toondervordering is gemaakt. Voor bestaan
, van zo’n vordering is geen papier vereist. De woorden ‘op naam’ geven slechts aan dat de crediteur
niet op voorhand vervangbaar is gesteld. Vervangbaar stelling op voorhand van de crediteur is wel de
regel bij order- en toondervorderingen. Bij deze vorderingen is er steeds een papier.
Vorderingsrechten zijn vermogensrechten en daarmee goederen. Het betreft een relatief recht uit te
oefenen ten opzichte van een schuldenaar. Het betreft geen eigendom, eigendom kan alleen
betrekking hebben op zaken. De schuldeiser wordt daarom rechthebbende op het vorderingsrecht
genoemd.
Naast eigenaar kan je ook houder zijn van een zaak. Dan houd je de zaak voor een ander (meestal de
eigenaar). Een bruiklener heeft geen recht op de zaak, maar een recht tegen de uitlener om diens
zaak te gebruiken. Hij is dan de houder van de zaak. Anders dan bij de bruiklener heeft de
vruchtgebruiker als beperkt gerechtigde tot een zaak wel een recht op een zaak. Toch is ook hij van
die zaak houder. Hij mag krachtens zijn recht de zaak gebruiken, maar hij mag haar niet
vervreemden. Wel mag hij zijn recht van vruchtgebruik vervreemden. Bezitter zijn betekent een zaak
voor jezelf houden. De eigenaar houdt de zaak voor zichzelf en is dus bezitter. Maar ook een dief kan
bezitter zijn. Men kan bezitter zijn van ieder goed: een zaak – roerend of onroerend – van een
beperkt recht, van een vordering. Daarmee is niets gezegd over de vraag of die persoon eigenaar van
de zaak dan wel rechthebbende op het beperkte recht of de vordering is. Vaststaat slechts, dat de
persoon zich als eigenaar of rechthebbende gedraagt. Rechthebbende is een goederenrechtelijke
aanduiding om het meest volledige recht op een goed aan te geven. Beperkte rechten, immateriële
rechten en vorderingsrechten zijn echter geen zaken; men mag degene die daarop het meest
volledige recht heeft dus geen eigenaar noemen. Men noemt hem de rechthebbende, men zegt ook
wel dat het goed aan die persoon toebehoort. Rechthebbende is niet synoniem aan gerechtigde. Een
van de uitgangspunten van het vermogensrecht is dat gerechtvaardigd vertrouwen op een schijn die
niet met de werkelijkheid overeenstemt een zekere mate van bescherming verdient.
Beschikken over goederen: rechthebbende kunnen juridisch beschikken over goederen waarop zij
een recht hebben. Roerende zaken, niet-registergoederen, worden geleverd (en overgedragen) door
middel van bezitsverschaffing. Voor registergoederen geldt dit niet. Een rechtssubject is een
natuurlijk persoon of rechtspersoon die een (subjectief) recht heeft op een ‘object’. Dit ‘object van
het recht’ is datgene waarop de (rechts)persoon een recht heeft: het rechtsobject. Rechtssubject is
de (rechts)persoon die een recht heeft op een rechtsobject. Daarnaast kunnen rechtssubjecten
verbintenisrechtelijke (dus niet goederenrechtelijke) rechten hebben op rechtsobjecten.
Bijvoorbeeld recht van huur of recht van bruikleen. Rechtsfeiten zijn feiten met rechtsgevolg. Een feit
doet zich voor waaraan het objectieve recht (met name de wet) het ontstaan of verlies van een recht
van een rechtssubject als gevolg verbindt. Een bloot rechtsfeit is een feit met rechtsgevolg zonder
voorafgaand menselijke handelen. Een rechtshandeling is een handeling die door een
(rechts)persoon wordt verricht met het oog op een aan die handeling verbonden rechtsgevolg dat
door het objectieve recht daaraan is verbonden.
Hoofdstuk 3 Verkrijging en verlies van goederen
De overdracht en de (verkrijgende of acquisitieve) verjaring zijn twee wijzen van verkrijging (en
verlies) die in beginsel voor alle goederen gelden. Met betrekking tot de wijzen van verkrijging van
goederen kent de wet een gesloten systeem. Je kan goederen verkrijgen onder algemene titel en
onder bijzondere titel. Verkrijging onder algemene titel is een verkrijging dat ‘en bloc’ betreft van een
geheel of een evenredig deel van een vermogen. Verkrijging onder algemene titel hebben ook met
elkaar gemeen dat de overgang krachtens wettelijk voorschrift tot stand komt. Het betreft telkens
een verkrijging ‘en bloc’, die zich van rechtswege voltrekt doordat de omstandigheid zich voordoet
waaraan zij door dat voorschrift is verbonden. Verkrijging onder algemene titel betreft de opvolging
in het vermogen van het oorspronkelijke rechtssubject: de rechtsvoorganger. De verkrijger volgt op
in het geheel of een evenredig deel van het vermogen: de goederen en de schulden (dus absolute en
relatieve rechten). Geheel bij bijvoorbeeld 1 erfgenaam, evenredig deel bij meerdere. Tot iemands