Verpleegkundige en Medische Kennis &
Gedragswetenschappen
Jaar 2
3.2 – Zorg (GGZ)
Week 1 – Introductie in de psychiatrie
Psychiatrie is een klinisch vak, waarin observaties, gevoelens en gedachtes leiden tot een
bepaalde bejegening, een bepaalde manier van handelen en van het behandelen van
mensen. Wanneer je jezelf afvraagt wat er met mensen aan de hand is en waarom ze zich
afwijkend gedragen, dan houd je je bezig met de psychiatrie en klinische psychologie.
Klinische psychologie is de tak van de psychologie die zich bezighoudt met de beschrijving,
de oorzaken en de behandeling van psychische stoornissen. Psychopathologie is het
studiegebied dat zich bezighoudt met het beschrijven van diverse vormen van afwijkende
emoties, gedachten en afwijkend gedrag. Een psychische of psychiatrische stoornis is
het afwijken van emoties, gedachten of een afwijkend gedragspatroon dat wordt gekenmerkt
door een storing in het dagelijks sociaal functioneren van een persoon. Er is sprake van
ongewenste, onaangename toestanden en het normale functioneren van een persoon wordt
belemmerd. Men kijkt naar hoe de persoon in kwestie overkomt. Symptomen zijn uitingen
van bij een bepaalde stoornis horende verschijnselen. Het zijn als het ware eigenschappen
of kenmerken van een stoornis. Diagnostische criteria zijn specifieke verschijnselen of
vereisten waaraan voldaan moet worden wil men kunnen spreken van een omschreven
stoornis. Verschijnselen of symptomen moeten dus aan bepaalde voorwaarden voldoen
voordat ze als afwijkend worden beschouwd of als passend bij een bepaalde stoornis.
Somatische stoornissen kunnen zich uiten als psychiatrische. Psychiatrische stoornissen
verhogen weer de kans op somatische problemen. De twee zijn dus nauw verbonden. Je
persoonlijkheid bepaalt je gedrag. Er zijn 10 uitersten beschreven in de
persoonlijkheidsstoornissen. Echter, iedereen heeft hier trekken van.
Een organisch psychosyndroom is een psychiatrische stoornis ten gevolge van een
somatische ziekte. De werking van de hersenen wordt hierdoor ontregeld. Het organisch
psychosyndroom ontstaat meestal acuut en gaat over zodra de ontregelende factor weg is.
Er kan verval optreden door beschadiging of afsterven van hersencellen. Dit is een
onomkeerbaar proces. Voorbeelden van organische psychosyndromen zijn:
Stemmingstoornis: Vele oorzaken, o.a. hormonale ontregeling (schildklier
veelvoorkomend), leverziekten, bloedarmoede, vitamine B12-tekort, drugs, bijwerking
van geneesmiddelen, begin van een neurologische ziekte zoals ziekte van Parkinson
of Huntington, hersentumor of een niet erkend hartinfarct.
Angststoornis: Alcohol, drugs, hormonale ontregeling (schildklier veelvoorkomend),
Vitamine B12-tekort, hartziekten, astma en COPD, begin van een neurologische
ziekte zoals Parkinson, Huntington of multipele sclerose.
Psychose: hormoonschommelingen in kraambed, drugsgebruik.
Neurocognitieve stoornis: altijd een organische oorzaak. De cognitieve functie is
gestoord, maar conatieve en affectieve functies kunnen ook verstoord zijn.
Als we kijken naar de prevalentie van psychische stoornissen, dan zien we dat circa 1 op de
2 mensen op een bepaald moment in zijn leven rechtstreeks te maken krijgt met een
diagnosticeerbare psychische stoornis. In een gemiddeld jaar lijdt een vijfde tot een derde
van alle mensen aan een diagnosticeerbare psychische stoornis. Inmiddels weten we dat
41,2 procent van de Nederlandser tussen de 18 en 65 jaar ooit een psychiatrische
aandoening heeft gehad:
19% heeft ooit last gehad van stemmingsstoornissen;
19,3% heeft ooit last gehad van angststoornissen;
18,7% heeft ooit problemen gehad met alcohol of drugs.
1
,864.000 volwassenen leiden jaarlijks aan psychische problematiek. 1 op de 4 mensen krijgt
ooit een psychische stoornis.
Er zijn verschillende criteria die professionals gebruiken om te bepalen of emoties,
gedachten of gedrag afwijkend zijn. Afhankelijk van de situatie wegen sommige criteria
zwaarder dan andere, maar in de meeste gevallen wordt een combinatie van de genoemde
criteria gebruikt:
1. Uitzonderlijk: de emoties, gedachten of het gedrag komt zo weinig voor dat het als
afwijkend wordt beschouwd. Denk bijvoorbeeld aan het horen van stemmen, dingen
zien of intense paniek ervaren in een supermarkt. Soms kan dit echter ook horen bij
bepaalde spirituele ervaringen. Dit kan dus ook verschillen per cultuur.
2. Sociaal afwijkend: samenlevingen hebben normen die bepalen welke vormen van
gedrag acceptabel zijn in een bepaalde context. Dit is wederom afhankelijk van
cultuur. Normen ontwikkelen zich uit de gewoonten en opvattingen van een
specifieke cultuur; het zijn relatieve maatstaven, geen universele waarheden.
3. Foute perceptie of interpretatie van de realiteit: onder normale omstandigheden
vormen onze zintuigen en cognitieve processen een accurate mentale representatie
van de omgeving. Als iemand dingen ziet of stemmen hoort die er niet zijn, noemt
men dit hallucineren. De realiteit wordt dan niet goed geïnterpreteerd of er is sprake
van foute perceptie.
4. Aanzienlijk emotioneel lijden van de persoon: persoonlijk lijden als gevolg van
problematische emoties als angst, vrees en depressie kan afwijkend zijn. In sommige
gevallen is echter de afwezigheid van dergelijke emoties afwijkend. Heftige emoties
worden gezien als afwijkend zodra ze te lang aanhouden nadat de aanleiding van de
emoties verdwenen is en/of zo hevig zijn dat de betrokkene niet goed meer kan
functioneren.
5. Ongepast of contraproductief gedrag: gedrag dat onprettige gevoelens oproept in
plaats van bevrediging vinden we over het algemeen afwijkend. Gedrag dat ons
beperkt in het vermogen om bepaalde rollen te vervullen of dat ons ervan weerhoudt
om ons aan onze omgeving aan te passen, kan ook als afwijkend worden opgevat.
6. Gevaar: gedrag dat gevaar oplevert voor de betrokkene zelf of voor anderen noemen
we gewoonlijk ook afwijkend.
Zoals ook al blijkt uit bovenstaande criteria kunnen concepten van gezondheid en ziekte in
verschillende culturen verschillende betekenissen hebben. Abnormale gedragspatronen
kunnen zich in verschillende culturen dus ook op verschillende wijzen uiten. Zelfs de
woorden waarmee we psychische stoornissen beschrijven (bv. depressie, geestelijke
gezondheid) kunnen in andere culturen een andere betekenis hebben. Dit wil alleen zeggen
dat we erachter moeten zien te komen hoe mensen in die culturen met emoties omgaan en
deze ervaren, inclusief gevoelens van angst en depressie. In het Oosten legt men in het
algemeen een sterkere nadruk op fysieke of somatische symptomen van depressie, zoals
hoofdpijn, vermoeidheid en zwakte, dan in westerse culturen, waar de nadruk meer op
schuldgevoel en somberheid ligt. Het Diagnostic and Statistical Manual of Mental
Disorders (DSM) houdt in de nieuwste versie, DSM-5, meer rekening met culturele
diversiteit dan de eerdere edities van het handboek. Inzicht in een dergelijk onderscheid zal
behandelaars helpen nauwkeuriger problemen te diagnosticeren, effectiever te behandelen
en nader onderzoek te doen. Uit deze verschillen blijkt hoe belangrijk het is dat we uitzoeken
of onze opvattingen over afwijkend gedrag en emoties ook in andere culturen toepasbaar
zijn. Het omgekeerde komt echter ook voor: soms komen ziekteverschijnselen overeen
ondanks culturele verschillen. In de huidige tijd speelt invloed van cultuur en etniciteit op de
psychische gezondheid ook een actuele rol door de immigratie die de laatste decennia heeft
plaatsgevonden.
In de geschiedenis van de westerse cultuur zijn concepten van afwijkend gedrag bepaald
door het overheersende wereldbeeld van die tijd. Honderden jaren lang overheerste het
geloof in bovennatuurlijke krachten, demonen of boze geesten waardoor mensen gestraft
2
,of bezeten werden. De hedendaagse gedachte die hieraan gelinkt is, is dat ziekte een straf is
van god. Dit geloof is nog wijdverbreid in de wereld aanwezig. In de moderne tijd is het
overheersende wereldbeeld verschoven naar geloof in wetenschap en rede. Lichamelijke
en/of psychosociale factoren zijn van invloed op het ontstaan van afwijkend gedrag.
Hippocrates kwam als eerste met een naturalistische verklaring van afwijkend gedrag. Hij
stelde dat ziekten van lichaam en geest het gevolg waren van natuurlijke oorzaken en niet
van bezetenheid. Gezondheid werd bepaald door een evenwicht in de humores
(lichaamssappen): slijm (flegma), zwarte gal, bloed en gele gal. Hippocrates classificeerde
abnormale gedragspatronen aan de hand van drie hoofdcategorieën die nog steeds
herkenbaar zijn: melancholie, manie en bezetenheid. In de oudheid werd er voornamelijk
behandeld door middel van aderlating. Ook zetten ze mensen wel in heel koude of warme
baden. Door de schrikreactie werd geprobeerd om het evenwicht van de humores te
herstellen.
Tijdens de middeleeuwen nam het geloof in bovennatuurlijke oorzaken, met name de
doctrine van de bezetenheid, weer toe. Een doctrine is een leerstelling. Met religieuze of
militaire doctrines wordt een verzameling leerstellingen of dogma`s bedoeld die niet ter
discussie staan. Volgens de overheersende doctrine in de middeleeuwen is afwijkend
gedrag een teken van bezetenheid door boze geesten of de duivel. Dit kwam voort uit de
lessen van de katholieke kerk, maar komt ook al voor in antieke Egyptische en Griekse
geschriften. Vaak werd er behandeld met een exorcisme of uitdrijving, uitsluiting en soms
zelfs verbranding. Tot op de dag van vandaag bestaan dergelijke behandelingen nog steeds.
Denk bijvoorbeeld aan voodoo in de Cariben en winti in Suriname. De overtuiging dat er
natuurlijke oorzaken konden zijn van afwijkend gedrag was nooit helemaal afwezig. In
Engeland werden de meeste verklaringen voor uitzonderlijk gedrag zelfs gebaseerd op
natuurlijke oorzaken als een lichamelijke ziekte of hersentrauma. De Belgische
renaissancistische arts Johan Weyer (1515-1588) nam het stokje over van Hippocrates en
Galenus door te stellen dat afwijkend gedrag en afwijkende gedachten werden veroorzaakt
door lichamelijke problemen.
Rond 1600 begon de bouw van vele krankzinnigengestichten of gekkenhuizen gebouwd
door heel Europa. In deze gestichten woonden zowel bedelaars als mensen met psychische
stoornissen onder erbarmelijke levensomstandigheden. De bewoners werden vastgeketend
aan bed en lagen in hun eigen vuil of zwierven rond zonder enig toezicht. Sommige
gekkenhuizen werden echte publiekstrekkers. Er werd geen onderscheid gemaakt tussen
psychiatrie en verstandelijk beperkten. Deze mensen werden echt opgeborgen. Dit was
meestal aan de rand van de stad.
Rond 1800 begint het moderne tijdperk wat de behandeling van psychiatrische patiënten
betreft. De inspanning van de Franse artsen Jean-Baptiste Pussin en Philippe Pinel waren
erg belangrijk. Mensen die afwijkend gedrag vertoonden waren in hun ogen gewoon ziek, en
daarom hadden ze recht op een menselijke bejegening. Pinel maakte een einde aan wrede
praktijken als aderlating en purgatie: hij verhuisde patiënten van duistere kelders naar goed
geventileerde en zonnige kamers en voerde lange gesprekken met ze. Vanuit deze
inspanningen ontstond een behandelfilosofie die morele therapie werd genoemd. Patiënten
zouden door een menselijke bejegening en verblijf in een ontspannen en respectvolle
omgeving weer normaal gaan functioneren. In België speelde Joseph Guislain een
belangrijke rol als hoofdgeneesheer en de latere bouwer van het eerste moderne
krankzinnigengesticht in Gent. In de tweede helft van de negentiende eeuw volgde een
periode van apathie, waarin alle deskundigen opnieuw meenden dat afwijkende gedrag
ongeneeslijk was. In de VS verrezen steeds meer psychiatrische ziekenhuizen. Patiënten
ontvingen daar geen therapie en leefden onder slechte omstandigheden.
Rond 1900 gaat om het goede behandeling: rust, reinheid en regelmaat. Mensen waren ziek
en moesten behandeld worden. Behandelingen waren experimenteel, niet EBP en
onmenselijk. Tot ruim na de Tweede Wereldoorlog lag het zwaartepunt van de behandeling
3
, van patiënten met ernstige psychische stoornissen in de diverse psychiatrische ziekenhuizen
die meestal ver van de bewoonde omgeving lagen, op mooie terreinen in een rustige
omgeving. Midden jaren vijftig ontstond een nieuwe beweging door veranderde
maatschappelijke opvattingen en meer behandelmogelijkheden (nieuwe effectieve
medicijnen). Men keek ook naar gedragstherapeutische behandelingen. ‘Ongeneeslijke’
patiënten konden weer in de gewone maatschappij functioneren. Sociaalpsychiatrische
principes kwamen meer op de voorgrond te staan en men ging steeds vaker naar de patiënt
toe.
In de jaren zeventig ontstond de antipsychiatriebeweging. Deze beweging ging ervan uit
dat psychiatrische stoornissen helemaal niet bestonden, maar een product of gevolg waren
van de (kapitalistische) maatschappij. Psychiatrische zieke mensen waren gewoon
slachtoffers. De beweging schoot zeker door, maar heeft wel een positieve invloed gehad op
de latere grootschalige vermindering van het aantal psychiatrische ziekenhuizen en het
vaker ambulant behandelen van de patiënten. Ook heeft de beweging invloed gehad op de
latere aanpassing van de wetgeving betreffende de rechten van de psychiatrische patiënt
(BOPZ). Sinds het einde van de twintigste eeuw is het uitgangspunt dat patiënten niet
worden opgenomen, tenzij er geen alternatief is. Er ontstonden projecten om patiënten met
een psychiatrische aandoening of handicap in de maatschappij te houden onder namen als
‘beschut wonen’, ‘vermaatschappelijking van de zorg’ en ‘de-institutionalisering’. Bij deze
vermaatschappelijking van de zorg werd onder andere teruggegrepen op een concept dat
in het Belgische Geel al lang bestond: patiënten wonen bij gastgezinnen en doen mee aan
alle sociale activiteiten. Deze vorm van ziekenzorg bestaat al zevenhonderd jaar en wordt in
het buitenland als een unicum in de psychiatrie beschouwd. Op een bepaald moment bleek
echter de keerzijde van het liberale beleid: patiënten werden aan hun lot overgelaten als ze
niet wilden of konden meewerken aan hun behandeling. Daarop ontwikkelde zich
bemoeizorg. Ongeveer aan het einde van de negentiende eeuw begonnen de psychiatrie en
psychologie van afwijkend gedrag te lijken op de wetenschappen die we nu kennen.
Hedendaags worden diagnose en behandeling steeds specifieker en menselijker.
Behandeling vindt vaak plaats in de eigen omgeving en opname gebeurt alleen als niets
anders kan. Er is veel aandacht voor dwang en drang. Er wordt nog wel gebruik gemaakt
van separeer sluiten of omvormen tot ‘comfortrooms’. Er is meer aandacht voor de totale
aanpak en zorgwekkende zorgmijders.
Het jaar 1800 vormde een keerpunt in de verzorging van mensen met een psychische
aandoening. Daarna kwamen er vernieuwingen en verbeteringen tot stand waardoor
psychische zieke mensen humaner werden behandeld. J.L.C. Schroeder van der Kolk
hield in 1837 een rede in de regentenzaal van het Willem Arntsz Huis, die leidde tot
vernieuwing van de krankzinnigenzorg in Nederland. Op 5 oktober 1841 trad de eerste
Krankzinnigenwet in werking:
Verbetering van de verpleging door het instellen van staatstoezicht;
Poging om in de plaatsruimte te voorzien;
Voorschriften over het beheer van eigendommen van (tijdelijke) zorgvragers;
Interneringsprocedure, waardoor opname in de geneeskundige gestichten
gemakkelijker werd dan in bewaarplaatsen.
B.H. Everts voerde het no-restraint systeem in Nederland in en schafte in zijn behandeling
dwangmiddelen af. Het gevolg hiervan was de invoering van arbeid van zorgvragers in
werkplaatsen en moestuinen. In 1860 werd het patronaat voor van krankzinnigheid
herstelden opgericht. Dit waren de voorlopers van SPV’ers. In 1871 werd de Nederlandse
Vereniging van Psychiatrie opgericht. In 1884 werd de Wet tot regeling van de
krankzinnigenverpleging en het staatstoezicht op krankzinnigen binnen en buiten
gestichten van kracht. Deze verving de Krankzinnigenwet van 1841. Deze wet is in 1994
vervangen door de wet BOPZ. Na 1884 verrezen er veel gestichten op het platteland die
door geestelijken en levensbeschouwelijke groeperingen werden beheerd. De kwaliteit van
zorg was vaak zeer matig. Rond 1890 verbeterden de arbeidsvoorwaarden en werd er voor
4