Social Work, Hogeschool van Arnhem-Nijmegen
Module het individu
Kennislijn
2.8 wat is ontwikkeling en hoe veranderen wij sociaal-emotioneel tijdens onze levensloop?
Ontwikkelingspsychologie = bestudeert de psychologische verandering bij toenemende leeftijd en is het meest
gericht op de kindertijd en adolescentie.
Ontwikkeling = proces van groei en verandering dat wordt bepaald door de interactie tussen erfelijkheid en
omgeving. Ontwikkeling gaat een heel leven lang door.
Thematische gebieden van ontwikkelingspsychologie =
1) Fysieke ontwikkeling
2) Cognitieve ontwikkeling
3) Sociale ontwikkeling
4) Persoonlijkheidsontwikkeling
Nature = bijdrage/rol van onze eigen erfelijkheid: aangeboren door de aanleg van genen.
Nurture = bijdrage/rol van onze omgeving: aangeleerd door de opvoeding en omgeving.
Psychosociale ontwikkeling (ontwikkelingstheorie Erikson, 1902-1944) = tijdens ons leven vormen we op een
onbewust niveau basis ideeën over onszelf en onze relatie met onze sociale wereld. Deze ideeën beïnvloeden onze
ontwikkeling doordat ze bepalend zijn bij de keuzes die we in onze relaties maken.
Pedagogiek = de wetenschap van het opvoeden.
Rijping (synoniem: maturatie) = proces waarin het genetische programma in de loop van de tijd tot uiting komt:
biologische ontplooiing, volgens een biologisch tijdschema (bijvoorbeeld wanneer een baby hoort te leren om te
zitten/kruipen/lopen.
Continue verandering = geleidelijke ontwikkeling waarbij de prestaties op een bepaald niveau voortvloeien uit die
van eerdere niveaus. Continue verandering is kwantitatief (= hoeveelheid uit te drukken in getallen). Vaardigheden
worden geleidelijk en continu uitgebreid. geleidelijke toename in wat het kind al kan (bijvoorbeeld praten).
Discontinue verandering = ontwikkeling in aparte stappen of stadia. Elk stadium levert gedrag op dat kwalitatief )=
meetbaar in kenmerken) anders is dan gedrag in eerdere stadia. echt iets nieuws leren (bijvoorbeeld conservatie).
,Kritieke periode = een kritieke periode om dingen te leren. Als het niet geleerd wordt in deze periode, zal het later
moeilijk of zelfs onmogelijk zijn om dingen aan te leren.
Gevoelige periode = een gevoelig moment om dingen aan te leren.
Crisis = uitdagingen (opdrachten) die passend zijn bij een leeftijd, die de maatschappij verwacht. Deze uitdagingen
aangaan is vaak niet makkelijk, vandaar het woord crisis.
(Theorie van) Psychosociale ontwikkeling (Erik Erikson, 1963) =
1) Mensen doorlopen 8 levensfasen, van babytijd tot ouderdom
2) Iedere fase wordt afgesloten met een crisis, een ontwikkelingstaak die typisch is voor die fase
3) Als deze taak onopgelost of negatief afgesloten wordt, loopt de ontwikkeling vast
Ontwikkelingstaken, theorie van psychosociale ontwikkeling (Erik Erikson, 1963) =
Babyfase: 0 – 1.5 jaar. Crisis: Vertrouwen vs. Wantrouwen = gevoel van veiligheid geborgenheid en vertrouwen op
krachten buiten jezelf vs. gevoelens van onzekerheid en angst.
Peuterfase: 1.5 – 3 jaar. Crisis: autonomie vs. twijfel en schaamte = ontwikkeling van zelfstandigheid, de wereld
verkennen en dingen zelf doen (autonomie) vs. teveel kritiek of bescherming wat leidt tot twijfel aan zichzelf.
Kleuterfase: 3 – 6 jaar. Crisis: Initiatief vs. Schuldgevoel = ontwikkeling van het geweten, eigen initiatieven
ontplooien en zelf dingen in gang zetten vs. een schuldgevoel door te hoge eisen of correcties.
Schoolkind: 6 – pubertijd. Crisis: Vlijt vs. Minderwaardigheid = gevoelens van competenties en zelfvertrouwen (vlijt)
door successen en aanmoedigingen van anderen vs. een laag zelfbeeld, minderwaardig voelen door mislukkingen, te
veel kritiek of te hoge eisen.
Adolescentie: pubertijd tot …. Crisis: Identiteit vs. Rolverwarring = een antwoord vinden op de vraag “wie ben ik?”.
Door verschillende rollen (school, thuis, vereniging etc.) kan er rolverwarring ontstaan.
Jongvolwassenheid. Crisis: Intimiteit vs. Isolement = het aangaan van een intieme relatie (trouwen, samenwonen,
hechte vriendschap, kwetsbaar durven zijn) vs. eenzaamheid en isolement.
Middelbare leeftijd. Crisis: Generativiteit (= behoefte je steentje bij te dragen aan de volgende generatie) vs.
Egocentrisme (= behoefte voor jezelf te zorgen, stagnatie generativiteit) = zorgdragen voor anderen, bijdragen aan
de maatschappij (gezin stichten, carriere maken etc.) vs. verveling, gebrek aan toekomstvisie en frustratie.
Ouderdom. Crisis: (Ik-ego)Integriteit vs. Wanhoop = terugkijken op het leven met tevredenheid vs. spijt en
opnieuw willen beginnen.
Mensen begeleiden bij het doorlopen van een ontwikkelingstaak =
1) Problemen kunnen een belemmering vormen voor het succesvol doorlopen van een ontwikkelingstaak
2) Het niet volbrengen van een ontwikkelingstaak kan ook juist de oorzaak zijn van een probleem
3) Soms staan andere zaken op de voorgrond maar zit de worsteling met een ontwikkelingstaak hieronder
verstopt
, Identiteitsontwikkeling (James Marcia) = stelt dat we actief opties moeten onderzoeken in het proces van
identiteitsontwikkeling en dat we ons alleen moeten binden aan een persoonlijke identiteit na voldoende exploratie.
Hier zijn verschillende niveaus in:
1) Identity achievement = individu heeft zich verbonden aan een specifieke identiteit na uitgebreide
verkenning.
2) Identity moratorium = individu onderzoekt actief opties voordat hij zich verbindt aan een identiteit.
3) Identity foreclosure = individu heeft zich verbonden aan een identiteit op basis van conformisme aan
waarden van anderen (ouders, leeftijdsgenoten etc.), zonder zelf opties te hebben onderzocht.
4) Identity diffusion = identiteit nog niet ontwikkeld, wordt gekenmerkt door een gebrek aan interesse in zulke
zaken of besluiteloosheid.
Pubertijd = biologisch bepaald
Adolescentie = sociaal-cultureel: het begin van de adolescentie wordt bepaald door de natuur, het einde door de
cultuur.
Biologische veranderingen in de pubertijd/adolescentie =
1) Hormonale turbulentie (stemmingsschommelingen): periodieke uitschieters
2) Groeispurt: lichamelijke processen die leiden tot vruchtbaarheid
3) Het uiterlijk is een bron van onzekerheid
4) Omgaan met seksuele gevoelens en verliefdheid
Rites de passage = overgangsrituelen in sommige culturen wat zorgt voor volwassenheid
Adolescenten gebruiken hun omgeving bij het vormen van een identiteit, door =
1) Identificeren met een rolmodel dit zijn vaak juist niet de ouders
2) Experimenteren met kleding, vriendschap, seks, muziek en alcohol etc.
Losmaken ouders bij adolescenten = er is meer gelijkwaardigheid, de ouder valt van een voetstuk en er is
onderhandeling in regels.
Autonomie en op eigen benen staan adolescentie =
1) Verschuiving van de verhoudingen in de relatie
2) Komt door de ontwikkeling van meer autonomie (zelfstandigheid)
3) Is een voortdurend proces van scheiding en individualisatie
Adolescentie egocentrisme = vanuit je eigen perspectief kijken door:
1) Imaginair publiek: het “iedereen kijkt naar mij” gevoel
2) Persoonlijke fabel: het “er is niemand zoals ik” gevoel
2.9 cognitieve ontwikkeling
Cognities = alle processen die betrokken zijn bij het verwerven en verwerken van informatie:
1) Denken
2) Waarnemen
3) Herinneren
4) Problemen oplossen