BEGRIPPENLIJST SKW2 ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
Hoofdstuk 1. Een inleiding in de ontwikkeling van het kind
Ontwikkelingspsychologie De wetenschappelijke studie naar groei, verandering en stabiliteit van conceptie tot
ouderdom (gaat dus door tot na de adolescentie!) Vier gebieden: fysiek, cognitief, sociaal-
emotioneel en persoonlijkheid
Fysieke ontwikkeling Ontwikkeling die betrekking heeft op de fysieke opbouw van het lichaam, zoals de
hersenen, het zenuwstelsel, de spieren, de zintuigen en de behoefte aan eten, drinken en
slaap
Cognitieve ontwikkeling Probeert te begrijpen hoe het gedrag van mensen wordt beïnvloed door groei en
veranderingen in hun intellectuele vermogens
Sociaalemotionele Kijkt naar de manier waarop de interacties van mensen en hun sociale relaties in de loop
ontwikkeling van hun leven groeien, veranderen en stabiel blijven
Persoonlijkheidsontwikkeling Kijkt naar stabiliteit en verandering in de eigenschappen die de ene persoon van de
andere onderscheiden
Experimenteel onderzoek Onderzoek dat bedoeld is om causale relaties tussen verschillende factoren te ontdekken
- Voorbeeld: leesbegeleidingonderzoek. 1 controlegroep krijgt leesbegeleiding
volgens normale manier, een andere groep volgens een nieuwe methode. Kijken
welke groep het beter doet
Longitudinaal onderzoek Een langere tijd wordt een groep kinderen gevolgd waarbij gekeken wordt naar hoe
bepaalde eigenschappen in de loop van de tijd zich ontwikkelen
Tweelingenonderzoek Onderzoek bij tweelingen
Continue verandering Geleidelijke ontwikkeling waarbij prestaties op een bepaald niveau voortvloeien uit die van
vorige niveaus: mooie, vloeiende lijn
Discontinue verandering Ontwikkeling die in aparte stappen of stadia plaatsvindt, en waarbij elk stadium gedrag
oplevert dat kwalitatief anders is dan gedrag in eerdere stadia
Trends - Babybiografieën: hierin werden fysieke en taalkundige mijlpalen van het kind
ontwikkelingspsychologie vastgelegd. Charles Darwin deed dit ook van zijn eigen zoon, waarop een volg
van babybibliografieën volgde
- In de industrialisatie zag men in dat kinderarbeid niet oké was en nieuwe
psychologische inzichten maakten mensen bewust van de invloed die hun
kindertijd had op hun volwassen leven
- 1e helft 20e eeuw: grootschalige, systematische en langdurige onderzoeken naar
kinderen en ontwikkeling tijdens de rest van hun leven
, Hoofdstuk 3. Het begin van het leven
Zygote Nieuwe cel die wordt gevormd door het bevruchtingsproces, dus: bevruchte eicel, die
ontstaat door versmelting van twee gameten
Monozygotische tweeling Eeneiige tweeling: tweeling die afkomstig is van dezelfde oorspronkelijke zygote en dus
genetisch identiek is
Dizygotische tweeling Twee-eiige tweeling: tweeling die verwekt wordt wanneer twee afzonderlijke eicellen
ongeveer tegelijkertijd bevrucht worden door twee afzonderlijke zaadcellen
Nature-nurture Nature is onze natuur (dus de genen) en nurture is de omgeving
Gedragsgenetica Het onderzoek naar de effecten van erfelijkheid op gedrag
Polygenetische overerving Als erfelijke eigenschappen tot stand komen doordat twee of meer genenparen samen
één erfelijke eigenschap bepalen
Fragiele X-syndroom Stoornis die optreedt wanneer en bepaald gen op het X-chromosoom beschadigd is
geraakt, met een milde tot matige verstandelijke beperking als gevolg
Gen-omgevingsinteractie- - Actief: Situatie waarin een kind zich richt op de aspecten van zijn omgeving die
effecten het best aansluiten op zijn genetisch bepaalde capaciteiten (dus: genen van het
kind zorgen ervoor dat hij zijn eigen omgeving selecteert)
Voorbeeld: Een actief, ondernemend kind zal eerder in sport
geïnteresseerd zijn dan een kind dat dit niet is
- Passief: Situatie waarin de genen van de ouders worden geassocieerd met de
omgeving waarin een kind opgroeit (dus: genen v/d ouders hebben invloed op de
omgeving van het kind)
Voorbeeld: Een ouder met genen die voor sportiviteit zorgen, zal een kind
veel mogelijkheden aanbieden om te sporten
- Evocatief: Situatie waarin de genen van een kind een specifiek type omgeving
oproepen (dus: genen van het kind hebben invloed op de omgeving van het kind)
Voorbeeld: Als een kind via zijn genen een goede coördinatie heeft
meegekregen, dan zullen de ouders dat opmerken en besluiten om hem
op een sport te doen
Differential Susceptibility Individuen met een verhoogde gevoeligheid voor omgevingsfactoren zijn extra gevoelig
Hypothese voor zowel positieve als negatieve kenmerken van de omgeving
- Als je extra goed zorgt (positieve omgeving) voor kwetsbare kinderen (High
Negative Emotionality) zorgt, dan bloeien ze juist op.
- Als je niet goed zorgt (negatieve omgeving) voor kwetsbare kinderen (High
Negative Emotionality) zorgt, dan doen ze het extra slecht
- Bij kinderen met veel veerkracht blijft de lijn gelijk
- Verklaring vanuit evolutie: stel je hebt veel geld en dat zet je allemaal op de bank.
Als er een bankcrisis is, ben je in een keer al je geld kwijt. Terwijl als je dat geld,
dus je risico een beetje spreidt, heb je in verschillende soorten tijden je geld nog,
Als er een oorlog komt, kunnen de veerkrachtige kinderen daar net iets minder
tegen, en de kwetsbare kinderen misschien juist wel
, Madelief- of Veerkrachtige kinderen, doen het eigenlijk overal wel goed want ze hebben geen genen
Paardenbloemkinderen die hen erg gevoelig maken voor hun omgeving
Orchideekinderen Kwetsbare kinderen, als er slecht voor ze gezorgd wordt, dan gaat het extra fout maar als
ze goed verzorgd worden bloeien ze prachtig
Conceptie Ander woord voor bevruchting: proces waarbij een zaadcel en een eicel samenkomen om
één nieuwe cel te creëren
Prenatale periode Periode van conceptie tot geboorte
Stadia van prenatale 1: Germinaal, 2: embryonaal en 3: foetaal
ontwikkeling
Germinaal stadium Eerste en kortste stadium van de prenatale periode
- Vindt plaats tijdens de eerste 2 weken na de conceptie
- Bevruchte eicel reist naar de baarmoeder en wordt geïmplanteerd in de
baarmoederwand, die veel voedingsstoffen bevat
- Methodische celdeling gaat voortvarend van start
- Uit deze cellen ontwikkelt zich ook de placenta en de navelstreng. De placenta
fungeert als doorgeefluik tussen de moeder en de foetus, levert voeding en
zuurstof via de navelstreng
Embryonaal stadium Tweede stadium van de prenatale ontwikkeling
- Vindt plaats in de periode van 2 tot 8 weken
- Belangrijkste organen en de fundamentele anatomie ontwikkelen zich
- Een 8 weken oud embryo is 2,5 cm lang, 50% van het embryo vormt het hoofd,
het vormt al verschillende structuren zoals de neus, ogen, lippen en het heeft 4
stompjes
- De zenuwcellen groeien in een verbijsterend tempo en het zenuwstelsel begint
rond de 5e week te functioneren
Foetaal stadium Derde en laatste stadium van de prenatale ontwikkeling
- Vindt plaats in de periode tussen 8 weken en de geboorte
- Het stadium gaat formeel in wanneer de differentiatie van de belangrijkste
organen heeft plaatsgevonden