Leerdoelen – Europees recht
Week 1
Literatuur: Hoofdstuk 1.1 t/m 1.4, hoofdstuk 2.1 t/m 2.4.
Je kunt (aan de hand van een casus of stelling):
1. Aangeven welk type internationale organisatie de EU juridisch gezien is en meer in het
bijzonder de bijbehorende begrippen ‘intergouvernementeel’ en ‘supranationaal’ toelichten.
Staten zijn de voornaamste spelers binnen het internationale recht. Internationale organisaties
spelen echter ook een belangrijke rol. Zoals gezegd kunnen staten een samenwerkingsverband
aangaan, maar ook personen kunnen gezamenlijk een internationale organisatie oprichten.
Er zijn dan ook twee soorten organisaties:
a. Gouvernementele organisaties (‘tussen staten’)
i. Intergouvernementele organisatie
ii. Supranationale organisatie
b. Non-gouvernementele organisaties (‘niet tussen staten’)
Gouvernementele organisatie: een samenwerkingsverband tussen staten.
Staten kunnen bij het oprichten van een organisatie kiezen of en hoeveel soevereiniteit ze afstaan
aan deze organisatie Intergouvernementele organisatie/supranationale organisatie.
A. Intergouvernementele organisatie: een samenwerkingsverband van staten waarin de lidstaten
geen soevereiniteit/beslissingsbevoegdheid afstaan aan de organisatie.
De oprichting van een gouvernementele organisatie gebeurt in een verdrag. In dat verdrag
vermelden de lidstaten de doelstellingen en de middelen die de organisatie heeft.
Een internationale organisatie biedt staten de mogelijkheid om samen te werken op een
bepaald beleidsterrein.
Lidstaten geven maar weinig macht aan de organisatie, omdat ze zelf willen blijven bepalen
wat er gebeurt. De staatssoevereiniteit wordt dan niet/weinig overgedragen.
Alle beslissingen worden hoofdzakelijk door de staten gezamenlijk genomen.
Omdat de beslissingsbevoegdheid bij de lidstaten blijft liggen, kunnen de staten niet tegen
hun wil gebonden worden door een organisatie.
B. Supranationale organisatie: een internationale organisatie waarbij de lidstaten een gedeelte
van hun soevereiniteit/beslissingsbevoegdheid hebben overgedragen aan de organisatie.
De lidstaten staan vrijwillig een gedeelte van hun beslissingsbevoegdheid af aan een
internationale organisatie. Zij accepteren dat deze organisatie regels vaststelt waar zij zich
aan moeten houden.
De lidstaten kunnen niet meer zelfstandig de inhoud van deze regels bepalen.
De supranationale organisatie staat boven de lidstaten. De organisatie stelt regels vast waar
de staten zich aan moeten houden. Het is voor de lidstaten niet mogelijk om zelf de inhoud
van deze regels te bepalen en zij kunnen dan ook tegen hun wil in gebonden worden.
Een supranationale organisatie staat dus boven de lidstaten, terwijl een
intergouvernementele organisatie een samenwerking is tussen lidstaten.
, De Europese Unie:
De EU is intergouvernementeel omdat de organisatie een samenwerkingsverband is,
opgericht tussen staten. Ze zijn ook gebonden aan het verdrag van de internationale
organisatie en de beslissing is in handen van vertegenwoordigers.
De EU heeft een supranationaal karakter, omdat de organisatie ‘boven’ de lidstaten staat en
de lidstaten moeten een stukje soevereiniteit afgeven aan de organisatie. Besluiten worden
doorgevoerd krachtens de meerderheid van stemmen. Dit houdt in dat als een kleine groep
tegenstemt, deze tegen de wil in wordt gedwongen toch mee te doen aan het besluit.
2. Aangeven wat de twee oprichtingsverdragen van de EU zijn en wat hun onderlinge
rechtsverhouding is.
De twee oprichtingsverdragen zijn:
1) VEU = Verdrag betreffende de Europese Unie
2) VwEU = Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
De oprichtingsverdragen hebben dezelfde juridische waarde.
Artikel 1 VEU
Artikel 1 lid 2 VwEU
3. De doelstellingen en de rechtsbeginselen van de EU benoemen en toelichten.
Doelstellingen Europese Unie (art. 3 VEU):
1) Bevordering welzijn en welvaart EU-burgers (lid 1)
De economieën van de Europese staten zijn verweven me elkaar. We zijn dus afhankelijk
van elkaar. Als er eventuele conflicten tussen lidstaten zijn, worden deze binnen de
Europese Unie diplomatiek opgelost. Oorlog zou slecht zijn voor de economie.
2) Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zonder binnengrenzen (lid 2)
Burgers van de EU mogen over het algemeen in de andere lidstaten van de Europese
Unie werken, studeren, etc. Er zijn open grenzen, dus je kan makkelijk overal heengaan.
De EU zorgt voor beleid dat het mogelijk maakt om overal te werken en te verblijven,
maar ook voor regels die grensoverschrijdende criminaliteit bestrijden.
3) Interne markt (lid 3)
De interne markt maakt het mogelijk om steeds meer te handelen tussen bedrijven die in
de lidstaten zijn gevestigd, dat er steeds meer personen over de grens gaan werken en
dat iedereen overal in de Europese Unie kan investeren.
De bedoeling is dat de nationale markten steeds meer geïntegreerd worden tot één
interne markt. Deze markt is dan een ruimte zonder economische grenzen en
belemmeringen waar het economisch verkeer zich zo vrij mogelijk kan bewegen.
De interne markt bestaat voornamelijk uit drie onderdelen:
1) Vrij verkeer (goederen, diensten, personen en kapitaal);
2) Staatssteun (bijv. subsidies);
3) Mededinging (bijv. kartelvorming).
, Voor- en nadelen van de interne markt:
Het ontstaan van één Europese markt heeft grote invloed op de economieën van de
lidstaten. Een interne markt heeft voor- en nadelen. Aangezien de voordelen zwaarder, blijft
de interne markt een van de belangrijkste doelstellingen van de EU.
Voordelen Nadelen
1. Stijging van het welvaartsniveau 1. Concurrentie (voor de bedrijven)
Zonder de belemmeringen die lidstaten Meer concurrentie biedt de consument
creëren om de nationale economie te voordelen, maar een bedrijf kan juist last
beschermen, kunnen bedrijven hebben van de extra concurrentie.
gemakkelijker over de grens handeldrijven. Nederlandse bedrijven moeten bijv.
De afzetmarkten van bedrijven worden concurreren met bedrijven in landen waar
hierdoor groter, waardoor meer het loonniveau lager is, waardoor er
economische activiteit mogelijk is. goedkoper kan worden geproduceerd.
2. Uitbreiding van keuzemogelijkheden 2. Het verplaatsen van productie naar lidstaten
Consumenten worden in winkels met een lager loonniveau.
geconfronteerd met nieuwe producten of Nederlandse werknemer worden dan
andere merken. ontslagen omdat de fabriek goedkoper kan
Door het toenemen van de handel staan in produceren in de lageloonlanden (zoals
de supermarkt ook producten van bedrijven Bulgarije).
uit andere lidstaten. De consument heeft In het algemeen zal de welvaart stijgen,
zodoende meer te kiezen. maar niet iedereen profiteert hiervan mee.
3. Prijsdalingen 3. Er is sprake van specialisatie.
Als het gemakkelijker is om in andere Productie vindt plaats waar de lonen het
landen te handelen, zorgt dat voor meer laagst zijn. Het kan zo zijn dat
concurrentie. werkgelegenheid in een lang weg kan
Door het toenemen van concurrentie zal de vallen, daarom kan het een nadeel zijn.
prijs dalen, wat gunstig is voor de Verder kan het een nadeel zijn als NL
consument. bijvoorbeeld ruzie krijgt met Duitsland, dat
NL geen auto’s uit Duitsland kan
importeren. Echter, specialisatie kan ook
veel voordelen hebben.
4) Economische en Monetaire Unie (lid 4)
Een gemeenschappelijke munt brengt de lidstaten dichter bij elkaar.
Een gemeenschappelijke munt bevordert de handel tussen lidstaten.
Nadeel: alle landen moeten blijven voldoen aan de gestelde eisen, want de euro moet
een stabiele koers behouden. Als één lidstaat niet aan de criteria kan voldoen, heeft dat
invloed op de waarde van de euro. Alle deelnemende lidstaten ondervinden dan de
negatieve gevolgen.
LET OP: de monetaire unie en de interne markt zijn twee verschillende onderdelen in de EU.
De monetaire unie is optioneel, maar de interne markt is onderdeel van de EU. Lidstaten
kunnen zich niet buiten stellen.
5) Het mensenrechtenbeleid
De Europese Unie heeft in art. 2 VEU een belangrijke plaats ingeruimd voor de
bescherming van de mensenrechten.
, Rechtsbeginselen:
Beginsel: Loyale samenwerking (art. 4 lid 3 VEU)
Betekenis Lidstaten mogen niets doen wat strijdig is met het Verdrag en moeten trouw alle
verplichtingen uitvoeren die voortvloeien uit Europees recht.
Voorbeeld Nederland mag geen wet aannemen die het vrij verkeer van goederen belemmert.
Beginsel: Attributiebeginsel (art. 5 lid 2 VEU)
Betekenis De EU is alleen bevoegd als daarvoor een grondslag bestaat in het verdrag.
Voorbeeld Art. 38 VwEU geeft de EU de mogelijkheid om beleid op het gebied van landbouw te
ontwikkelen.
Beginsel: Subsidiariteitsbeginsel (art. 5 lid 3 VEU)
Betekenis De lidstaten bepalen zo veel mogelijk zelf. Pas als het beter gezamenlijk geregeld
kan worden, is de EU bevoegd.
Voorbeeld Het effect van regels tegen luchtverontreiniging is groter als de EU deze opstelt, dan
als alleen Nederland dit doet.
Beginsel: Evenredigheidsbeginsel (art. 5 lid 4 VEU)
Betekenis Voor het bereiken van een doel moet altijd het minst ingrijpende middel worden
gekozen
Oftewel: het te bereiken doel en de daarvoor in te zetten middelen zijn met elkaar in
evenwicht.
Voorbeeld De Nederlandse overheid mag een product niet verbieden, maar mag wel
verplichten dat er een waarschuwing op het etiket komt.
Beginsel: Gelijkheidsbeginsel (art. 18 VwEU)
Betekenis Discriminatie op grond van nationaliteit is verboden.
Voorbeeld De Nederlandse overheid mag personen uit andere lidstaten niet anders behandelen
dan Nederlanders.
Het idee achter dit discriminatieverbod is de interne markt optimaal laten
functioneren en iedereen dezelfde kansen en mogelijkheid bieden.
Toch zijn er situaties denkbaar waarin het noodzakelijk is om een onderscheid te
maken. Als er dan toch onderscheid gemaakt wordt, moet dit evenredig zijn aan het
nagestreefde doel (zie evenredigheidsbeginsel).
Het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel zijn twee belangrijke principes van de EU.
Het is verboden om te discrimineren op grond van nationaliteit. Een uitzondering hierop is
mogelijk, maar dan moet er wel op een evenredige manier onderscheid worden gemaakt. Dit
betekent dat het minst belemmerende alternatief moet worden gekozen.