Hoorcollege 1
• Socialisatie: is een proces waarbij kinderen kennis, vaardigheden en gedragingen
verkrijgen/aanleren en overtuigingen, waarden en normen eigen maken die eigen zijn aan een
bepaalde cultuur/samenleving, waardoor ze in staat zijn te participeren in de samenleving. Dit proces
kan unidirectioneel (een richting: Kind en iedereen heeft daar invloed op), bidirectioneel(twee
richtingen; kind beinvloed ook de rest) en transactioneel (meerdere richtingen’; de samenhang
tussen alle relaties/systemen)
-Proces gaat over de tijd heen het is een ontwikkeling
-aanleren gebeurd door de omgeving en vindt plaats binnen een cultuur
Bij socialisatie hoort ook impulsen beheersing. Freud heeft een benadering voor deze impulsen.
• Psychodynamische benadering (Freud) :Driften → gedrag = uiting van instinctieve agressieve of
seksuele impulsen./ Oorsprong: sterke intrinsieke energie. /In conflict met de omgeving./Externe
controle → interne controle/identificatie (super-ego).
• Id: Primitieve driften → genot (Freud)
• Ego: Reguleert impulsen (Freud). Rationele deel. Buffer tussen Id en echte wereld
• Superego: Geweten(Freud)
• Ego-controle: impulsen controleren en de mate hiervan. Soms moet je meer controleren en soms
minder denk bv aan het verschil van in een speeltuin zijn of in een restaurant.
• Effortful control: Aandacht verdelen, inibitie, waarnemend sensitief dit heeft als gevolg lage plezier
intensiteit. Er bestaan 4 delen van deze control.
Martinus Langeveld (1905-1989): “Ouders, lieve tantes en grootouders, die zich verbeelden, dat een
baby er is om uit de wieg genomen te worden, er bij voortduring trararietjes tegen te maken en
sentimentele wartaal tegen te koeterwalen, zijn volkomen in de war.”
Ofwel: niet te veel aandacht aan kind daar worden ze verwend van. Doel van de opvoeding is mondig
, zelfstandig en autonoom kind. Zelfverantwoordelijke zelfbepaling.
Dr. Spock (1903-1998):Behoefte van ouders aan informatie en ondersteuning
• Klassieke conditionering (Watson 1878-1958, Behavioristisch perspectief) : Nadruk op uiterlijk
gedrag/ Versterken van associaties: stimulus -> respons/ Leren door associaties (Little Albert; kind
speelde met dieren en werd pas na hard geluid bang.)& Pavlov.
•Tabula rasa: Kind als onbeschreven blad. Watson: je kunt kind maken zoals je wilt, wel kind met
rust laten.
• Operante conditionering (Skinner 1904-1990, Behavioristisch perspectief): Aanleren van gewenst
gedrag,/Bekrachtiging, S-R relaties, /Bekrachtigen van positief gedrag vs bestraffen van ongewenst
gedrag,/ Ouders ‘vormen’ hun kind.
Bekrachtiging zorg voor toename gedrag.
•Coercion cycle (Patterson): 1. Moeder dringt op ‘aversieve’ manier binnen in de activiteit van het
kind. 2. Het kind gaat in de tegenaanval 3. Moeder stopt met berispen dit heeft effect op korte
termijn en op lange termijn 4. Het kind staakt de tegenaanval.
,•Sociaal cognitieve leertheorie van Bandura (1925-) :Leren door observeren/imiteren (dit werd als
voordelig gezien), Performance versus learning, / Motivatie(je kan iets leren maar niet uitvoeren
door gebrek aan motivatie),/ Self-efficacy (hoge mate hiervan dan laat je gedrag snel zien). Door
cognitief gedrag kwam met deze theorie meer onderscheid tussen mens en dier, niet
overeenkomstig met voorgangers.
Ainsworth:Het kind heeft de aangeboren neiging om bij de ouder bescherming te zoeken in geval van
stress, gevaar of ziekte / gebruikt ouder om omgeving te exploreren. Werd gekeken naar hechting,
aangeboren (nature) neiging om bij ouder te zijn.
Lorenz: imprinting bij ganzen. In de kritische periode, alles wat daarin plaatsvind is basis. Een
voorgeprogameerd hechtingsmechanisme start deze periode. Externe factoren zorgen voor
omkeerbare invloed.
Harlow: moederaap met voedsel of warmte gaat naar warmte
•Theorie: Een door de mens geconstrueerd beeld van de werkelijkheid, een ‘denksel’/ Anders dan de
waarneembare werkelijkheid (empirie), maar poging deze begrijpelijk en inzichtelijk te maken / Een
theorie geeft verbanden aan / Hypothesen worden afgeleid uit de theorie / Een theorie kan worden
weergegeven in een schema of model/ Empirisch onderzoek kan de theorie ondersteunen of
verwerpen
•Moderatie: 3de variabelen met een effect.
•Mediatie: Indirect effect.
Lewin, Lippitt, and White (1939) • Autoritaire stijl • Democratische stijl (flexibel en keuzes)• Laissez-
faire (permissief) Democratische stijl beste resultaten (tevreden, coöperatief en productief) /
Autoritair opvoedingshandelen → ongewenste ontwikkeling → minder streng, minder klemtoon op
ongehoorzaamheid / Baumrind: laissez-faire eveneens schadelijk.
Warmte & Controle> hoog laag
Laag Autoritair Overschillig
hoog autoritatief permessief
• autoritaire opvoeding → boosheid/frustratie
• Helicopter pareting: alle negatieve dingen weghalen voor je kind.
•Angstig, teruggetrokken kind + harde discipline zorgt voor meer agressie & meer depressie
+ weinig harde discipline geeft minder kans op agressie en depressie (alleen bij heel angstig kind)
• Evocatief proces: Kind kermerken kunnen de omgeving beïnvloeden. Angstig kind zorgt voor een
controlerende oude maar een controlerende ouder zorgt ook voor angst bij kind.
• Moderator effect: Opvoeding en gedrag van kind hebben invloed op de ontwikkeling.
• Diathesis-Stress model: alleen negatief
• Differential Susceptibility model: zowel negatief als positieve uitkomsten.
, Hoorcollege 2:
Manieren om gehechtheid te meten:
Strange situation procedure (Ainsworth) : Meest gebruikt tot 1 jaar en Eventueel mogelijk tot
6 jaar (ook na zes jaar kan er gehechtheidsrelatie gevormd worden). Kamer met ouder en
dan daarna vreemde en dan vertrekt de ouder. NADEEL: grote individuele en culturele
verschillen de mate waarin kinderen gewend zijn aan separatie van hun ouder. Ook
expirementele setting, thuis is er vaak minder stress.
Attachment Q-sort (ook versie voor volwassenen beschikbaar). Gaat uit van Secure-base
gedrag: balans tussen nabijheid en exploratie(veilige haven en vanuit hier exploratie) ./In
natuurlijke situatie (observatie). /90 kaartjes met gedragsbeschrijvingen VB: “Kind zoekt
actief contact met moeder als hij/zij verdrietig of van streek is” ./Gehechtheidsclassificatie
bepaald door vergelijking met verdeling voor hypothetisch optimaal veilig gehecht kind
/Door ouders zelf, maar betrouwbaarder door objectieve observator./ De kaartjes worden
vergeleken met veilige hechting. NADEEL: attachment systeem wordt meest geactiveerd
gedurende stress.
Adult attachment interview (AAI); ook versie voor adolescenten - Interview naar
herinneringen uit de kindertijd aan gehechtheidsrelatie met ouder - VB: “Beschrijf relatie met
je moeder gedurende je kindertijd in 5 woorden of zinnen” - Daarna doorvragen naar
specifieke voorbeelden/herinneringen - Kwaliteit gehechtheidsrelatie gebaseerd op inhoud
EN coherentie van het verhaal NADEEL: erg tijdsintensief om interviews te transcriberen en
interpreteren
Classificatie AAI en SSP +Beschrijving:
Veilig-autonoom/ Veilig :Coherent verhaal. Kan ouders vergeven in het geval van
negatieve ervaringen (heeft het een plek gegeven). Praat open over ervaringen, niet
door in beslag genomen.
Vermijdend (dismissing)/Vermijdend: Geen coherent verhaal. Idealiseren of
degraderen ouder. Zien zichzelf als sterk en onafhankelijk. Bagatelliseren negatieve
ervaringen.
Gepreoccupeerd (preoccupied)/ Ambivalent:Geen coherent verhaal. Gefocust op
fouten van ouders. Schuld van problemen bij ouders. Tegelijk positief en negatief
over ouder (= ambivalent)
Unresolved/gedesorganiseerd: Vreemde, ongepaste uitspraken. Onlogische
redeneringen. Abrupte overgangen. Dissociatie. Weigeren te praten. Overdreven
positief of gedetailleerd. Onverwerkt verlies/trauma. Vaak sprake van mishandeling
of misbruik.
Biologische voorspellers van gehechtheid:
Moeder: toename in oestrogenen en oxytocine
- Meer responsief voor schattigheid baby’s
- Meer gevoelig voor signalen baby’s (huilen, lachen)
Vaders: testosteron(belangrijk voor seksualiteit en challenging, maar niet zorg. Als ze een
babys zien gaat het testosteron dus omlaag weg vrij voor hechting).
Intergenerationele overdrage: van gehechtheid, dit hoeft echter niet altijd zo te zijn