KEUZECURSUS
FORENSISCHE
PSYCHIATRIE
Samenvatting leerlijn 2 voor kennistoets
,Inhoudsopgave
Week 1 Psychopathologie..................................................................................................................2
Week 2 Psychopathologie................................................................................................................13
Week 3 Jongeren Recht....................................................................................................................21
Week 4 Ethiek...................................................................................................................................33
Week 6 Recht Volwassenen..............................................................................................................37
Week 7 Ethiek...................................................................................................................................44
Week 8 Cultuur en Delict..................................................................................................................45
1
,Week 1 Psychopathologie
De student kent de DSM-V criteria van de borderline persoonlijkheidsstoornis.
Borderline stoornis (BPS): instabiliteit in interpersoonlijke relaties, zelfbeeld en affecten, duidelijke
impulsiviteit. 3 keer zo vaak bij vrouwen als bij mannen. Aanleg maar ook trauma’s door
verwaarlozing en/of seksueel misbruik. Beloop wisselt.
DSM-5:
- Pogingen om feitelijke of vermeende vrijlating te voorkomen.
- Instabiele en intense interpersoonlijke relaties gekenmerkt door afwisseling tussen extreem
idealiseren en kleineren.
- Identiteitsstoornis: duidelijk en persisterend instabiel zelfbeeld of zelfgevoel.
- Impulsiviteit op ten minste twee gebieden, die de betrokkene in potentie zelf kunnen schaden
zoals geld verkwisten, seks, middelenmisbruik, roekeloos rijden.
- Recidiverende suïcidale gedragingen, gestes of dreigingen of automutilatie.
- Affectieve instabiliteit als gevolg van duidelijke reactiviteit van de stemming. Bijvoorbeeld
episoden van intense dysforie, prikkelbaarheid of angst, gedurende enkele uren.
- Chronisch gevoel van leegte.
- Inadequate, intense woede of moeite met boosheid beheersen.
- Voorbijgaande, stress gerelateerde paranoïde ideeën of ernstige dissociatieve symptomen.
De student weet welke verpleegkundige interventies ingezet kunnen worden bij een patiënt met
een borderline persoonlijkheidsstoornis.
Diagnoses:
- Angst
- Eenzaamheid
- Kans op automutilatie
- Dreigend geweld
- Identiteitsstoornis
De student kan de verschillende persoonlijkheidsstoornissen beschrijven.
Zie samenvatting hieronder.
De student kent de definitie van een persoonlijkheidsstoornis in zijn algemeenheid.
Een persoonlijkheidsstoornis is een complexe psychische stoornis. Mensen met een
persoonlijkheidsstoornis hebben veelal problemen op het gebied van identiteit (zelfbeeld),
zelfsturing en/of verbondenheid en intimiteit. DSM-5:
- A: Duurzaam patroon van ervaringen en gedragingen, dat afwijkt van culturele normen, dit
patroon komt op twee of meer van de volgende terreinen tot uiting:
Cognities: manieren van waarnemen, interpreteren van zichzelf, andere mensen en
gebeurtenissen. Al het gevoel, denkwijze.
Affectiviteit: variëteit, intensiteit, labiliteit en adequaatheid van emotionele reacties.
Interpersoonlijk functioneren
Impulsbeheersing
- B: Het patroon is inflexibel en komt tot uiting in breed scala van persoonlijke en sociale situaties.
- C: Het patroon veroorzaakt klinische lijdensdruk of beperkingen in het functioneren op
belangrijke levensdomeinen (beroep, sociaal)
- D: Het patroon is stabiel en van lange duur, en is begonnen op zijn laatst in de adolescentie of
jonge volwassenheid.
- E: Het patroon kan niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis.
- F: Het patroon is geen gevolg fysiologische effecten van een middel of aan een somatische
aandoening.
2
, Volgens deze classificatie kan niet van een persoonlijkheidsstoornis worden gesproken als iemand
tegelijk lijdt aan bijvoorbeeld depressie, verslaving of ziekte zoals reuma. In de praktijk niet altijd
eenduidig. Op basis van criteria niet vast te stellen welke persoonlijkheidsstoornis.
De student kent de risicofactoren op het verkrijgen van een borderline persoonlijkheidsstoornis.
- Vrouwen (3 keer zo vaak als mannen)
- Genetische factoren: Eerstegraads verwanten van borderline (5 keer zoveel kans), temperament
(sensatiezoekend gedrag, angstigheid)
- Verwaarlozing en/of seksueel misbruik in de jeugd. Hechtingsproblemen.
- Aanwezigheid psychische stoornissen in familie.
- Inconsistente opvoeding, weinig ouderlijke affectie, aversief opvoedingsgedrag (zwaar straffen
bv)
De student kent de definitie van veilige en onveilige hechting en weet hoe deze te signaleren.
- Veilige hechting: Ontspannen en op hun gemak bij verzorgers. Verdragen vreemden en nieuwe
ervaringen. Bij scheiding met verzorger van streek, bij hereniging weer kalm. Verzorger als veilige
basis.
- Onveilige hechting
Angstig-ambivalent: Willen contact met verzorger, huilen van angst en woede bij scheiding,
moeilijk te troosten bij hereniging. Vastklampen als vreemden naderen en ongemak bij
nieuwe situatie
Angstig-vermijdend: Niet geïnteresseerd in contact met verzorger, geen blijk van verdriet bij
scheiding, noch blijdschap bij hereniging.
Indeling van Mary Ainsworth
- A kinderen: lijken zich onverschillig te gedragen. (vermijdend gehecht)
- B kinderen: zijn veilig gehecht
- C kinderen: zijn onzeker en klampen zich vast. Komen nauwelijks tot spelen met de vreemde.
(ambivalent gehecht)
- D kinderen: zijn intens verdrietig bij vertrek verzorger, bevriezen bij binnenkomst.
(gedesorganiseerd gehecht)
Ouders Type A: zijn afwijzend in gedrag, vaak rigide en zakelijk in de omgang met
hun kind.
Ouders Type B: hebben meer lichamelijk contact, ze zijn sensitief, coöperatief en
toegankelijk.
Ouders Type C: zijn vaak onbereikbaar en onvoorspelbaar
Ouders Type D: gaat vaak om ernstig verstoord opvoedingspatroon. ( bv
mishandeling, psychiatrische problematiek ouders)
De student kan de klachten van de borderline persoonlijkheidsstoornis signaleren in een casus.
Oefenen casussen les.
Automutilatie
Dissociatieve verschijnselen: ‘toeschouwer van eigen leven’
Gevoel van leegte/eenzaamheid
Impulsiviteit: vreetbuien, drank/drugs, seks, geld uitgave
Moeite met contacten (te durven) aangaan/onderhouden
Negatief zelfbeeld
Stemmingswisselingen
Suïcidale gedachtes/pogingen
Extreme verlatingsangst
Woede-uitbarstingen
3