Inleiding. Hedendaagse organisaties
Organisatie = elke vorm van menselijke samenwerking voor een gemeenschappelijk doel.
In deze definitie komen drie kenmerken van een organisatie naar voren:
1. Het gaat om mensen die
2. Samenwerken voor het bereiken van
3. Een bepaald doel.
De reden waarom mensen in organisatieverband gaan samenwerken, is dat bepaalde
doelstellingen door een persoon niet alleen gerealiseerd kunnen worden. Organisaties
bestaan omdat er in de maatschappij behoefte bestaat aan nuttige en belangrijke producten
en diensten die deze organisaties kunnen leveren. Een organisatie is daarmee een onderdeel
van de maatschappij.
Bedrijf = organisatie die goederen of diensten produceert.
Onderneming = een bedrijf dat als doel heeft het maken van winst.
Bedrijven vormen samen een categorie organisaties. En ondernemingen vormen samen een
categorie bedrijven.
Organiseren is het op dusdanige wijze beheersen en besturen van werk, mensen en
middelen dat de doelen van een organisatie worden gerealiseerd. In veel organisaties is
organiseren de taak van het management.
Management = het bestuur van een organisatie.
→ Het management wordt gevormd door de leiding van een organisatie die de taak heeft de
onderneming te besturen.
Organisatie en management = de leer van het bestuur van elke vorm van menselijke
samenwerking voor een gemeenschappelijk doel.
Elke organisatie heeft te maken met de drie kernvraagstukken: de omgeving, de mensen en
de structuur. De mensen worden sterk gemotiveerd om hun bijdragen te leveren aan de
organisatie en is er sprake van een sterke bedrijfscultuur binnen de organisatiestructuur van
het bedrijf. Dit zijn de drie gebieden waarmee het management van een organisatie zich met
name bezighoudt. Het succes van een organisatie hangt voor een groot gedeelte af van de
manier waarop het management invulling geeft aan deze gebieden.
,Hoofdstuk 1
Organisatiekunde = een interdisciplinaire wetenschap die zich bezighoudt met het
bestuderen van het gedrag van organisaties alsmede de factoren die dit gedrag bepalen en
de wijze waarop organisaties het meest doeltreffend bestuurd kunnen worden.
→ ‘Het gedrag’ = wijze van optreden en reageren van organisaties.
Interdisciplinariteit = de organisatiekunde bevat veel elementen die afkomstig zijn uit
andere wetenschappen. Bij het bestuderen van organisaties spelen vele wetenschappelijke
vakgebieden (disciplines) een rol.
Multidisciplinair = alle bijdragen uit deze vakgebieden verzameld bij elkaar voor een
onderzoek/project.
Organisatie = elke vorm van menselijke samenwerking voor een gemeenschappelijk doel.
Bedrijf = organisatie die goederen of diensten produceert.
Onderneming = een bedrijf dat als doel het behalen van winst heeft
De definitie van organisatiekunde omvat twee aspecten van het vakgebied, namelijk:
1. Descriptief aspect.
Dit is een beschrijving van het gedrag van organisaties, met de motieven en
gevolgen.
2. Prescriptief aspect.
Dit is een advies over te volgen handelswijze en organisatie-inrichtingen; adviseren
over te ondernemen acties.
Effectief = je doel bereiken/behalen.
→ Doeltreffend is de mate waarin de besturing slaagt.
Efficiënt = met zo min mogelijk middelen het doel bereiken.
Het vak organisatiekunde is ontstaan uit de behoefte op gestructureerde wijze na te denken
voer en vat te krijgen op organisaties en wat erin gebeurt. Socrates en Plato stelden reeds in
de vierde eeuw voor Christus theorieën op over leidinggeven, taakverdeling en specialisatie.
Een van de eersten die gesteld heeft dat management een vak is dat geleerd kan en moet
worden, is Henry Fayol.
De fundering van (internationale) ondernemingen is altijd een combinatie geweest van
handel tussen verschillende stammen in verschillende (grensoverschrijdende) geografische
regio’s. De eerste, vroege voorbeelden van internationale handel gaan terug naar de tijd van
de zogenoemde ‘handelsroutes’. De ‘zijderoute’ is een van de oudste handelsroute die was
opgericht.
De reden van bijdragen uit het verleden is dat ze nog steeds deel uitmaken van het huidige
theoretische kader van het vakgebied. Hoewel zij in een andere tijd zijn ontstaan, en dus
gedeeltelijk zijn gedateerd, bevatten zij waardevolle elementen die een tijdloos karakter
hebben. In de kern gaat het steeds om de vraag hoe men door gezamenlijke inspanning
doelen kan bereiken. Hierbij spelen de wijze van taakverdeling en coördinatie, de gekozen
leiderschapsstijlen alsmede de wijze van communicatie een belangrijke rol.
Periode voor de industriële revolutie
,Niccolo Machiavelli → gaf richtlijnen die vorsten, maar ook andere leiders, van nut kunnen
zijn.
- Vooral gericht op het behoud van macht en de uitbreiding ervan.
- Sterk opportunistisch van aard, gebaseerd op puur eigenbelang en het gewetenloos
gebruikmaken van de mogelijkheden die de situatie biedt.
Tot in de tweede helft van de achttiende eeuw overheerste het mercantilisme als
economisch denkrichting. Deze stroming stelde dat het bezit aan geld en goud de enige
welvaartsbron was. Totdat Adam Smith een invloedrijk boek schreef, waarin gesteld wordt
dat productieve arbeid de bron is van welvaart en dat door arbeidsverdeling de
productiviteit van de arbeid sterk kan worden verhoogd. Hij weer hiermee het mercantilisme
van de hand. Daarna wordt de bedrijfsvoering systematischer aangepakt en heeft men meer
aandacht voor efficiency.
Taylor’s Scientific Management
Frederick bood voor het eerst een systematische, samenhangende bedrijfskundige
benadering voor de wijze waarop de productie georganiseerd zou moeten worden. Een
bedrijfsleider moet een bredere visie hebben op zijn taak in de organisatie die bestaat uit
plannen, coördineren, toezicht uitoefenen en het controleren van de resultaten.
Enkele hoofdpunten uit zijn theorie over het bestuur en beheer van organisaties (Scientific
Management) zijn:
- Een wetenschappelijke analyse van de werkzaamheden en het uitvoeren van
bewegingsstudies.
(De resultaten hiervan kunnen leiden tot standaardisatie en normalisatie van her
productieproces en de hierin te gebruiken machines en materialen.)
- Een vergaande taakverdeling en training van de arbeiders, waarbij elke handeling en
beweging precies is voorgeschreven; hier krijgt de arbeider veel routine, waardoor
weer hogere productienormen gehaald kunnen worden.
- Een hechte en vriendschappelijke samenwerking tussen leiding en arbeiders.
- De bedrijfsleiders zijn verantwoordelijk voor het analyseren van en het zoeken naar
werkmethoden en het scheppen van productievoorwaarden; voorheen werd dit naar
de uitvoering geschoven.
- De juiste man op de juist plaats door zorgvuldige selectie
- Het invoeren van prestatiebeloning met als doel te komen tot lagere
productiekosten.
Verder stond hij een arbeidsverdeling voor van de leiding van de productieafdeling of
werkplaats over 8 functies, die elk door een aparte functionaris uitgevoerd moesten worden:
1. Tijd en kosten 5. Onderhoud
2. Werkinstructies 6. Kwaliteitscontrole
3. Bewerkingen en hun volgorde 7. Technische leiding
4. Werkvoorbereiding en uitgifte 8. Personeelsbeheer
Dit stelsel is bekend geworden met de naam achtbazenstelsel. Onder zijn leiding werkte dit
stelsel, maar het heeft verder nooit veel ingang gevonden vanwege de vele
afstemmingsproblemen tussen de chefs en onduidelijkheden voor de medewerkers.
, Afgezien van de theorie over de hiervoor genoemde organisatievorm, was de invloed van
Taylors ideeën enorm. Waar zijn principes werden toepast schoot de productiviteit omhoog,
wat de toepassing snel verbreidde. Vaak bleef het bij een verhoging van de efficiency,
zonder de verbetering van loon en onderlinge verhoudingen met de chefs. Gevolgen waren
situaties die de naam van Taylor en zijn Scientific Management verbonden met het idee van
de mens als verlengstuk van de machine, monotone arbeid, beperking van vrijheid en het
verdwijnen van plezier in werk.
Een ander gevolg van Taylors ideeën was dat het bestuur en beheer van productieafdelingen
over de hele industriële wereld verbeterde. Verder werden allerlei normen ontwikkeld voor
de productie maar ook voor de materialen. Planningstechnieken werden meer ontwikkeld
en toegepast. Taylor heeft de werkwijze in organisaties fundamenteel veranderd en is een
belangrijke figuur in de geschiedenis van het vakgebied organisatiekunde.
Fayol’s General Management
In Europa was Henry Fayol de eerste die een samenhangend stelsel van opvattingen
ontwikkelde over de wijze waarop organisaties in hun geheel bestuurd zouden moeten
worden. Zijn ervaringen als directeur brachten hem tot het formuleren van een theorie van
het algemene management, dus de gehele organisatie betreffend. In dit opzicht wijkt hij af
van Taylor, die zijn systeem opbouwde vanuit en voor de productieafdeling. Zijn theorie is
tevens bedoeld voor andere typen organisaties dan industriële ondernemingen. Hij meende
dat algemene principes geformuleerd konden worden die overal waar mensen
samenwerken en dat deze principes als vak aangeleerd konden en ook moesten worden. Zijn
General Management-theorie was bedoeld als onderwijsmodel. Hij onderscheidde 6
onafhankelijke managementgebieden:
1. Technisch 4. Zelf beschermend (veiligheid van
2. Commercieel mensen en eigendommen)
3. Financieel 5. Boekhouding
6. Besturing
De besturing zorgt voor de onderlinge samenhang op de overige gebieden. Deze besturing is
uiteraard het belangrijkste onderdeel van de functie van managers en bestaat uit 5 taken:
1. Plannen of vooruitzien. Het opstellen van ene actieplan voor de toekomst.
2. Organiseren. De opbouw van de organisatie met mensen en middelen.
3. Bevel voeren. Ervoor zorgen dat mensen aan het werk blijven.
4. Coördineren. Het onderling afstemmen van de activiteiten.
5. Controleren. Erop toezien dat de resultaten in overeenstemming met het plan zijn.
Eenheid van commando was voor Fayol het belangrijkste principe. Iedere werknemer heeft
slechts één directe baas boven zich. Dit principe was tot dan toe het enige
structureringsprincipe. Hiermee staat Fayol met zijn opvattingen dus haaks op die van
Taylor, die met zijn functionele organisatie de eenheid van bevel doorbrak.
- Algemene principes
- Organisaties als geheel
- Plannen en coördineren