Inleiding orthopedagogiek
Boek: ontwikkelingen, theorieën en modellen (R,B&D)
Hoofdstuk 1: inleiding
1.1 Orthopedagogiek als discipline
Een discipline is een tak van wetenschap en wordt ook wel een ‘leer’ genoemd. Zo’n leer komt
geleidelijk tot stand op basis van praktische, theoretische en empirische inzichten, en vormt het
werkterrein van een min of meer georganiseerde verzameling van wetenschappers die zich op een
deel van de werkelijkheid richten.
De pedagogische wetenschappen bestuderen de opvoeding, het onderwijs, en de hulpverlening aan
kinderen en jeugdigen, met het oog op verbetering van de praktijk. In de pedagogiek is, anders dan in
de psychologie, sprake van een ‘normatief gerechtvaardigde visie op pedagogisch wenselijke
doelen’. Vanuit die visie zijn vragen te stellen over de mogelijkheid en de beïnvloedbaarheid van de
opvoeding van de opvoeding, leidend tot praktijkgerichte theorievorming en kennis die betrouwbaar
genoeg is om er uitvoerbare plannen op te baseren. Het normatieve element betekent dat er een
visie of idee is over wat wenselijk en haalbaar is in de opvoeding. Een voorbeeld is een sociale
vaardigheidstraining: daarbij bestaat er bij de betrokkenen een opvatting over wat als wenselijk
wordt beschouwd, afgestemd op een algemeen aanvaarde norm.
Orthopedagogiek is geen statische discipline, de wetenschap kan leiden tot nieuwe inzichten. Een
orthopedagoog als ‘scientist practitioner’ moet in het professioneel handelen steunen op de best
mogelijke kennis die in de discipline aantoonbaar voorhanden is (‘evidence based’) en waarvan de
feiten zijn verzameld op een manier die binnen de discipline voor het forum van vakgenoten als
betrouwbaar en valide gelden. Maar ook de normatieve aspecten (wat is wenselijk en haalbaar?)
moeten desgevraagd te verantwoorden zijn.
1.2 Theoretische reflectie op praktische problemen: enkele voorbeelden
De zorg voor mensen met een verstandelijke beperking – vroeger meestal ‘zwakzinnigen of
verstandelijk gehandicapten’ genoemd – is lange tijd benaderd vanuit een medisch gezichtspunt. Het
uitgangspunt daarbij was dat ontwikkelingsstoornissen een biologische oorzaak hadden. Die visie
werd gevoed door het denken over syndromen in termen van entiteiten: een stoornis is een op
zichzelf staand, stabiel en onveranderbaar gegeven. Gezien de grote mate van hulpbehoevendheid
van mensen met een (ernstige) verstandelijke beperking werd in het medisch model vaak als aanpak
gekozen voor verpleging het inrichtingen, georganiseerd naar het model van ziekenhuizen. Kinderen
met een lichtere verstandelijke beperking bleven overigens vaak gewoon thuis. Na het invoeren van
de leerplicht was in de samenleving een oplossing nodig, omdat ze niet aan het reguliere onderwijs
konden deelnemen. Onderwijzers en artsen, samenwerkend in één vereniging (O & A), brachten
vormen van speciaal onderwijs tot stand. Er ontstond een stelsel van bijzondere voorzieningen in
onderwijs en verpleging in inrichtingen. Langzamerhand drong ook in de zorg voor ‘zwaar
gehandicapten’ in inrichtingen een verandering in denken door over opvoeding tot aangepast gedrag
en tot enige mate van zelfredzaamheid in het dagelijks leven. De inbreng van psychologen werd
steeds groter (intelligentietests). Het opkomen van behaviouristische theorieën over het aanleren
en afleren van gedrag bood een nieuwe wetenschappelijke fundering. Niet meer de antropologische
visie over de biologisch defecte mens die hulpbehoevend is, maar de technologie van testdiagnostiek
en geprogrammeerde training kregen de overhand. Het leren van aangepast gedrag werd het doel.
Ouders begonnen steeds vaker de waarde van de opvoeding te benadrukken en vroegen
ondersteuning om deze te verwezenlijken. Het leidde tot een nieuw model: integratie en het recht
om anders te zijn werden leidraad voor de orthopedagogische aanpak. Normatieve
verantwoordingen moesten rekening gaan houden met deze waarden. In de loopt der tijd is de
,overheid expliciet beleid gaan voeren dat gericht is op de zorg voor kinderen met problemen en
beperkingen. WSNS (weer samen naar school) 1996: scheiding tussen basisonderwijs en speciaal
onderwijs verminderen. Het doel is ‘zorg op maat’ voor kinderen, om te voorkomen dat kinderen te
snel naar het speciaal onderwijs worden gestuurd. De maatregelen worden aangeduid met de term
‘adaptief onderwijs’. Het beleid moet onderscheid maken tussen kinderen die niet en kinderen die
wel naar het speciaal onderwijs zouden moeten, namelijk kinderen die een lichamelijke, zintuiglijke
of verstandelijke handicap hebben of ernstige gedragsstoornissen. Het is echter nooit precies
afgebakend welke kinderen nu precies de kinderen zijn die in termen van de wet ‘extra zorg nodig
hebben’.
Verschillende disciplines kunnen ook samenwerken. Bijv een kind die in een asielzoekerscentrum
verblijft. Ze vormen niet alleen een juridisch probleem, maar ook een politiek probleem. Psychiaters,
psychologen en orthopedagogen zullen denken aan een posttraumatische stress stoornis (PTSS),
maar vanuit cultureel-antropologisch perspectief zal men het vraagstuk vooral plaatsen in het kader
van culturele diversiteit. Telkens zal moeten blijken in hoeverre een bestaande afbakening van het
object van onderzoek en gangbare theorieën een passend kader bieden voor onderzoek en
hulpverlening.
Een van de kenmerken van de orthopedagogiek als wetenschappelijke discipline is dat er in
theorievorming en onderzoek een voortdurende wisselwerking is met de praktijk van het in kaart
brengen van problemen en knelpunten in de opvoeding, zowel bij opvoeders als bij kinderen.
1.3 Orthopedagogiek: definities
Klassieke benadering: het ‘opvallende’ en ‘afwijkende’ kind staat centraal.
- Van Gelder: ‘De leer van het opvoedkundig handelen ten behoeve van het in zijn
opvoedbaarheid beperkt kind.’
- Vliegenthart: ‘De opvoeding van al die kinderen, in wie door zeer verschillende oorzaken
blijvend of gedurende lange tijd zó ernstige belemmeringen in het verloop van de
opvoeding aanwezig zijn of te voorzien zijn, dat de in een cultuurgemeenschap voor de
grote massa van de jeugd gebruikelijke opvoedingsvormen niet tot een voor kind en/of
gemeenschap acceptabel resultaat voeren.’
Moderne benadering: problematische opvoedingssituatie staat centraal. Het gaat nu om de
methodische hulpverlening. De professionele aandacht is verlegd naar de wetenschappelijk
verantwoorde methodiek om de gevolgen van de afwijking zo klein mogelijk te maken. Er ontstaat
een differentiatie in het classificeren van handicaps. Het optimaliseren van de opvoeding, zowel aan
de kant van het kind als aan die van de opvoeders, wordt het doel.
- Ter Horst: ‘menselijke planwetenschap die als veld van actie het opvoedingsgebeuren
heeft, dat zodanig leed met zich meebrengt dat men meent niet verder te kunnen.’
- De Ruyter: ‘de wetenschap over en ten bate van de hulpverlening aan betrokkenen in
een stagnerende opvoeding.’
- Nakken (VOORKEUR): ‘De orthopedagogiek richt zich op de beschrijving van de aard en
de achtergronden van problemen bij het opvoeden met het oog op onderkenning,
behandeling en preventie.’
Pedagogiek (NL), Pädagogik (DU) = education (ENG). Problematische ontwikkeling = childpsychology
and -pathology. Er zijn maar een paar landen waar orthopedagogiek als aparte discipline wordt
onderscheiden.
1.4 Kennis, kunde en hulp bij keuzen ter ondersteuning van het opvoedingsproces
Er is een voortdurend debat binnen de orthopedagogiek over het profiel van de discipline:
Beschrijving en verklaring (=empririsch, gericht op ‘evidence based’) vs professionele hulpverlening
bij problematische opvoedingssituaties (= praktijk). De empirische discipline spreekt van een
, ‘gedragswetenschap’. De wetenschap stelt kennis beschikbaar, maar is zelf waardevrij en bemoeit
zich niet met de keuzes die opvoeders maken in het licht van normen en waarden. De praktische
discipline letten wel op normen en waarden, keuzen moeten hierop zijn gebaseerd (emotionele
aspecten moeten worden meegenomen).
Van Strien: een praktijkgerichte wetenschap heeft steeds te maken met 3 k’s: kennis-, kunde- en
keuzefactoren.
1.5 Theorie en metatheorie in de orthopedagogiek
Globaal zijn drie typen theorievorming te onderscheiden: specifieke theorieën, algemeen
orthopedagogische theorieën en discussies op metatheoretisch niveau.
1. Probleemspecifieke theorieën à klinische, onderwijs- en behandelingstheorieën, die
gebruikt worden in een bepaald werkveld. Worden ook wel deel-orthopedagogieken
genoemd. Sommige gaan over het individu, andere over een groep.
2. Algemene orthopedagogieken à bevatten een visie op het doel en de aard van de
wetenschappelijke kennis en een basistheorie (= omvattende stelsels die een
gemeenschappelijke basis zouden moeten bieden waarbinnen meer specifieke problemen
binnen een theoretisch kader kunnen worden geplaatst).
3. Theoretische orthopedagogiek (discussies op metatheoretisch niveau) à gaat om
onderzoek in de discipline, verhouding tussen theorie en praktijk. Er is een voortdurende
kritische bezinning nodig op de rol van normen en waarden in het ontstaan en in de aanpak
van problemen.
1.6 Tot slot
Het metatheoretische debat mag de orthopedagogen in de werkvelden er niet van weerhouden om
hun diensten ten behoeve van het praktisch handelen te verlenen. Via metatheoretische discussies
blijft de discipline een scherpe blik houden op zowel de processen van kennisverwerving als van
kennistoepassing.
Hoofdstuk 2: geschiedenis van de orthopedagogiek (blz 29)
2.1 Vroege belangstelling voor opvoeding en problemen
Middeleeuwen: naastenliefde was uitgangspunt. Hulpbehoevenden werden opgenomen in
caritatieve zorg (‘liefdadigheid’). Binnen de categorie hulpbehoevenden werd weinig onderscheid
gemaakt (zieken, gehandicapten etc). Afzonderlijke voorzieningen waren er voor besmettelijke
ziekten en ernstige geesteszieken (dolhuizen). Gedragsproblemen werden met dwang en straf
aangepakt. Geleidelijk echter ontwikkelde zich uit deze bemoeienis de eerste zorg voor individuen
met mentale problemen.
Belangstelling voor de opvoedbaarheid is er al vanaf de 17e eeuw, wanneer Comenius een
pedagogische methode ontwerpt. Daarbij hield hij de kindertijd als een speciale periode nadrukkelijk
in het oog. In de Verlichting kreeg dit idee, van een eigen kinderlijke constitutie, de volle aandacht.
Men is optimistisch over de menselijke mogelijkheden, vooral over het gebruik van de rede.
Wetenschappelijke ontdekkingen zullen de mensen steeds meer in staat stellen om belemmeringen
van de natuur te overwinnen. Dit leidt tot een groeiende aandacht voor de pedagogiek (Pestalozzi,
Herbart, Fröbel).
De opvoedkundige aandacht voor kinderen werd echter lang ingeperkt door een hoge kindersterfte.
Pas aan het eind van de 19e eeuw komt hier verandering in. Het onderwijs vindt in toenemende mate
plaats in scholen en in een reeks van instituties voor jeugdigen, naast de weeshuizen die er al sinds