Gezondheidspsychologie leerdoelen, de student kan…
1. De rol van de psychologie bij gezondheid en ziekte beschrijven en toelichten.
2. De diverse niveaus van gezondheidsvaardigheden benoemen en herkennen in een casus.
3. De rol van stress en coping in een casus herkennen en hierover advies en psycho-educatie geven
aan een cliënt.
4. De rol die persoonlijkheid speelt bij stress en gezondheid herkennen en toelichten.
5. Werkstressmodellen toepassen op een casus en toelichten hoe stress en gezondheidsproblemen
ontstaan bij een cliënt op basis van deze modellen.
6. De concepten burn-out en bevlogenheid herkennen in een casus en hierover advies en psycho-
educatie geven aan een cliënt.
7. Diverse interventies bij stress benoemen en toelichten, en in een casus een passende techniek
adviseren aan een cliënt.
8. De rol van psychologie bij kwaliteit van leven en chronische aandoeningen beschrijven en
toelichten.
9. Beschrijven wat positieve psychologie is, kan verschillende interventies uit de positieve
psychologie beschrijven en een passende interventie aan een cliënt adviseren.
Samenvatting hoorcollege week 1, gezondheid en psychologie (H1 + H2):
(H1) Discipline binnen de psychologie die psychologische kennis toepast ter bevordering en behoud
van gezondheid, de preventie en behandeling van ziekte, de oorzaken en kenmerken van
gezondheid, ziekte en gerelateerd disfunctioneren en de analyse en verbetering van de
gezondheidszorg en beleid.
Tegenwoordig betekent gezondheidspsychologie (= een interdisciplinair veld met als doel de
toepassing van psychologische kennis en technieken op gezondheid, ziekte en gezondheidszorg).
- Hoe zorgen we ervoor dat mensen gezond blijven?
- Hoe zorgen we ervoor dat mensen niet ziek worden of als ze al ziek zijn; niet zieker worden?
- Hoe zorgen we ervoor dat mensen in het ziekenhuis het zo prettig mogelijk hebben?
- Hoe verbeteren we de communicatie tussen de arts en de patiënt?
Kortom, doel (= gezondheid bevorderen, ziektes voorkomen, psychologische factoren die een rol
spelen bij het ontstaan van ziekte en genezing te begrijpen).
Krause en Jay, 1994 (= ouderen bezien gezondheid vanuit gezondheidsproblemen, kunnen beter
relativeren ‘’ik ben gezond als ik geen kanker heb’’. Jongeren gaan ervan uit dat je je gezondheid kan
beschermen en bevorderen door middel van bepaald gedrag ‘’gezond eten, sporten, niet roken’’).
Verschillende visies: (1) Bennet, 2000 (= gezondheid is biologisch, psychologisch en sociaal. Gezond
zijn, geen klachten dus niet ziek zijn. Gezond hebben; het hebben van een gezond lichaam is gezond.
Gezond doen; sporten en goed eten is gezond. (2) Mannen en vrouwen hebben hierover
verschillende opvattingen, zo denken mannen aan fit en sterk zijn. Vrouwen denken meer aan
energiek zijn, sociaal gericht, goede relaties hebben. (3) Kijken naar het begrip gezondheid heeft
invloed door de tijdsgeest. Vroeger werd er gekeken naar het gezond zijn, maar nu wordt er meer
gekeken naar hoe kun je ermee omgaan.
- Alcoholverslaving wordt tegenwoordig niet meer als normaal gezien, vroeger was dit normaler
omdat de leeftijd op 16+ zat. Maar nu is het al niet meer gezond als je elke dag drinkt of als
vrouw bijvoorbeeld meer dan 1 glas drinkt.
- Homoseksualiteit wordt tegenwoordig juist normaler gevonden, want vroeger werd dit gezien
als een ziekte wat genezen kan worden. Hier werden zelfs behandelingen voor gegeven.
(4) Definitie van de WHO, 1947 (= quality of life: ‘’a state of complete physical, mental and social (and
spiritual) well-being and not merely the absence of disease or infirmity.’’). De toestand van volledig,
lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn en niet alleen als de afwezigheid van ziekte.
1
,(5) Definitie van Huber, 2011 (= ‘’health, as the ability to adapt and tos elf manage’’). Gezondheid is
niet de afwezigheid van ziekte maar het vermogen van mensen om met de fysieke, emotionele en
sociale uitdagingen van het leven om te gaan en zo veel mogelijk eigen regie te voeren. Huber, 2012
ontwikkeld het begrip positieve gezondheid (= 6 aspecten). Bijvoorbeeld lichaamsfunctie (=
beperkingen die kunnen optreden), dagelijks functioneren en meedoen herkennen we uit het ICF-
model.
International classification of functioning
(ICF) model (= door WHO, naar gezondheid
kijken vanuit verschillende aspecten).
- Functies van anatomische eigenschappen
(= menselijk organisme, het beschrijven
van functies. Bijvoorbeeld verminderend
geheugen).
- Activiteiten (= menselijk handelen, wat
kan iemand zelf. Bijvoorbeeld het
huishouden doen).
- Participatie (= beschrijven of iemand kan meedoen aan het maatschappij verkeer. Bijvoorbeeld
deelnemen in het autoverkeer).
- Aandoening, ziekte (= medische factoren. Bijvoorbeeld depressie).
- Persoonlijke factoren (= gaat over de opvattingen die iemand heeft, gewoonten maar ook
bijvoorbeeld leeftijd). Bijvoorbeeld iemand heeft kanker, dit vind diegene verschrikkelijk en durft
daarom niet meer de straat op; diegene zal minder participatie in de maatschappij hebben en
minder activiteiten ontplooien dan iemand die een andere ziekteperceptie heeft.
- Externe factoren (=zoals hulpmiddelen of mantelzorg. Bijvoorbeeld wat biedt je werk aan
wanneer je in een rolstoel zit of is het een baan die vanuit een rolstoel nog steeds gedaan kan
worden? Of bijvoorbeeld een traplift).
(Functies en anatomische eigenschappen + activiteiten + participatie (= kan iemand nog deelnemen
in de maatschappij)). Bijvoorbeeld: eigenschap is een dwarslaesie in zijn ruggengraat. Activiteit die hij
niet meer kan doen is lopen. Participatie is dat hij zijn werk daardoor niet meer kan uitvoeren.
Invaliditeit (= een beperking of onvermogen om als een normaal mens te functioneren). Voor
sommige mensen betekent het krijgen van een handicap het einde van hun leven voor anderen
betekent het juist een uitdaging. Mensen raken niet op dezelfde manier of in gelijke mate invalide
zelfs als zij dezelfde handicap hebben (bracht vraagtekens bij biomedisch dus de deur naar
biopsychosociaal werd geopend).
Biomedisch model (= 1.1.2 gaat er vanuit dat lichaam en geest gescheiden zijn, dat de mens deelbaar
is en dat je onderdelen zou kunnen vervangen). Bijvoorbeeld met buikpijn, dan kijk je specifiek naar
de maag en dan geef je een medicijn zodat de maag beter gaat functioneren. De opvatting dat
2
,ziekten en symptomen een achterliggende fysiologische verklaring hebben en dat daarmee ook
genezing mechanistisch en rechtlijnig werkt.
Beperking aan dit model: - Beleving van de ziekte wordt niet meegenomen.
- Lichamelijk onverklaarbare klachten bestaan.
- Chronische aandoeningen, pijnbeleving niet goed verklaard worden.
Biopsychosociaal model (= ziekten en symptomen komen door een combinatie van lichamelijke,
sociale, culturele en psychologische factoren tot stand). Freud kwam met het onbewuste. Heeft meer
aandacht aan andere factoren dan het lichaam. Je kan naar de mens kijken vanuit verschillende
invalshoeken, ze hebben een samenhang met elkaar:
- Biologische factoren (= bijvoorbeeld je genetische aanleg;
gevoelig zijn voor bepaalde ziektes; wat doet het op je
lichaam? pijnen).
- Sociale factoren (= te maken met de culturele invloeden (=
levensstijl, beroep, opleiding hoog of laag, salaris, toegang
tot hulpmiddelen), sociale steun die je wel/ niet hebt,
economische status).
- Psychologische factoren (= gedragsfactoren, wat is je
levensstijl, wat zijn je ziekteovertuigingen, gevoel over
gevolgen; slecht slapen).
Ook op dit model kritiek: - Niet echt een ‘model’ met oorzaken en gevolgen.
- Manier van denken welke factoren een rol spelen bij gezondheid.
H.2) Waar en hoe een kind wordt geboren, is als een spiegel van de maatschappij. De plek waar onze
wieg staat, bepaalt onze toekomst. Gezondheidsverschillen (= een term die in de verschillen in
gezondheid en levensverwachting tussen verschillende groepen aanduidt). Hoge-inkomstlanden
(Europa) leven langer dan lage-inkomstlanden/ ontwikkelingslanden (Afrika).
Relaties SES en gezondheidstoestand (= er bestaan in Nederland aanzienlijke verschillen in
gezondheid tussen verschillende SES-groepen (= sociaaleconomische situatie, status zoals leefstijl,
betere baan of opleiding, klassencomponent; materiële hulpbronnen zoals salaris). Mensen met een
lage sociaaleconomische status leven minder lang en hebben meer ziekten en beperkingen dan
mensen met een hoge sociaaleconomische status).
- Rijke mensen leven langer en gezonder. De kloof tussen arm en rijk manifesteert zich
nadrukkelijk ook op het gebied van gezondheid. In achterstandswijken eten mensen ongezonder.
De meeste mensen kunnen zich niet aansluiten bij de trend van gezond eten. Dat heeft ook grote
gevolgen voor hun levensverwachting.
Verklaringen hiervan zijn:
- Causaliteitsmodel stelt dat een lage SES-gezondheidsproblemen veroorzaakt. Bijvoorbeeld als
je in een slechte omgeving leeft krijg jee eerder ziektes.
- De social drift stelt dat gezondheidsproblemen van een lage SES veroorzaken. Bijvoorbeeld als
je een ziekte krijgt zorgt dat ervoor dat je naar een lagere sociale groep zakt.
- De keuzes die we maken, en in sommige gevallen de mogelijkheid om keuzes te kunnen
maken, kunnen worden beperkt door sociale context waarin we leven. Bijvoorbeeld elke dag
pizza eten is slecht voor je, maar je hebt niet meer geld voor iets gezonder eten).
- De mate waarin mensen toegang hebben tot de gezondheidszorg verschilt, afhankelijk van
persoonlijke eigenschappen en het systeem van gezondheidszorg in het land waar iemand
woont. Bijvoorbeeld in Nederland is er toegang tot iedereen tot het ziekenhuis, in andere landen
alleen voor inwoners.
- Mensen met een lage SES staan vaker bloot aan een gevaarlijke omgeving die schadelijk is voor
hun lichamelijke gezondheid. Bijvoorbeeld mensen met weinig inkomen sneller in huizen terecht
3
, dicht bij de snelweg of vliegveld, omdat dat goedkoper is maar wel slechter voor hun
luchtwegen.
- Mensen met een lage SES ervaren meer stress wat leidt tot achteruitgang van de gezondheid
aangezien ze minder hulpmiddelen hebben om ermee om te gaan. Bijvoorbeeld mensen die
financieel in onzekerheid leven krijgen meer stress waardoor ze juist te veel gaan werken en een
burn-out krijgen.
- Mensen met een lage SES krijgen te maken met bepaalde werkomgevingen die kunnen leiden
tot stress wat weer leidt tot verslechtering van de gezondheid. Bijvoorbeeld mensen met geen
opleiding gaan werken in een fabriek waar de drinkcultuur erg aanwezig is.
Volgens het CBS is opleidingsniveau, beroepsstatus en inkomen belangrijke punten om te kijken naar
de sociaaleconomische situatie. Lagere SES is van invloed op een slechtere gezondheid. Dit kan
- Direct (= wonen in een slechtere wijk met veel luchtvervuiling, de gezondheid van mensen die
daar wonen is slechter, etc.).
- Indirect (= invloed via ongezond gedrag; bijvoorbeeld met een lager inkomen heb je ook minder
veel geld om gezond/ duur voedsel te kopen, etc.).
Een invloedrijke theorie over werkomgeving en stress is het werkstressmodel van Karasek en
Theorell, 1990 (= in dit model worden de drie belangrijkste factoren voor werkstress geïdentificeerd.
De werknemer ervaart alleen stress en risico op ziekte wanneer hoge eigen gespaard gaan met
weinig werkautonomie en weinig sociale ondersteuning. Situatie die wordt omschreven als hoge
werkbelasting). (1) De eisen van het werk.
(3) De vrijheid om beslissingen te nemen over de vervulling van deze eisen.
(2) De beschikbaarheid van sociale ondersteuning.
Work-home spillover (= het overbrengen van werkgerelateerde verantwoordelijkheden en emoties
naar gedrag en relaties thuis).
Lagere SES; minder goede fysieke omgeving, andere zorg (= onbewust): Arts laat zich beïnvloeden
door SES voor het geven van zorg; minder goed uitleggen als hij een inschatting maakt dat iemand
het toch niet zal begrijpen. Minder vaak een ingreep krijgen. Lagere gezondheidsvaardigheden;
minder kritisch dus gaan ervanuit dat de arts altijd gelijk heeft terwijl dat niet zo is dus krijgen
daardoor slechtere zorg.
Verschillen in minderheid status:
Etnische minderheid (= vaak zijn het mensen die van de meerderheid verschillen door andere
huidskleur. Maar ook taal, religie, ras, migratie, cultuur, voorouder en vormen van identiteit).
- Grootste probleem is dat mensen uit etnische minderheid vaak een lage sociaaleconomische
status hebben, zij ondervinden extra stress door deze dubbele ongelijkheid.
- Tussen etnische minderheidsgroepen zit veel verschil in gezond gedrag. Bijvoorbeeld mensen in
de VS met een Aziatische achtergrond dronken veel alcohol terwijl moslims helemaal niets.
- Etnische minderheid ervaren stress dan meerderheidspopulatie door racisme; bloeddruk stijgt.
- Etnische minderheid hebben minder toegang tot de juiste zorg of kiezen er niet voor.
Verschillen in geslacht (= invloed op gezondheid maar niet alleen vanwege biologische verschillen).
De oorzaak van deze verschillen zijn door sociale oorsprong. Mannen moeten toch een soort
dominantie laten zien waardoor ze sneller risicogedrag vertonen en minder vaak iets geven om hun
gezondheid. Terwijl bij vrouwen juist het belang is er gezond en goed uitzien en gezond eten.
- Vrouwen leven langer (vooral in hogere landen).
- Vrouwen werken minder vaak en krijgen minder betaald. Hierdoor kwetsbaar voor problemen
die samenhangen met een lage SES.
- Mannen vertonen vaker gedrag dat gevaarlijk is (= drinken, roken, slecht eten).
- Mannen zoeken minder vaak medische hulp als ze ziek zijn.
4