Richtlijnen FitVak A
Hoofdstuk 1:
Functies van het skelet:
- het geeft vorm aan het lichaam.
- Het geeft steun aan het lichaam.
- Het is de aanhechtingsplaats voor spieren, pezen en banden.
- Het geeft de mogelijkheid tot bewegen.
- Het geeft bescherming aan de organen.
Het effect van de drukkrachten op de botten (gewichtsdragende lichaamsactiviteiten),
hierdoor zullen de botten steviger worden. Dit is voor oudere mensen handig omdat
deze vaak leiden aan osteoporose (botontkalking).
Passieve stabiliteit: deze wordt gevormd door de kapsels en banden die de botstukken
bij elkaar houden en het gewricht sturen in de bewegingen.
Actieve stabiliteit: ontstaat door de werking van spieren; kracht en coördinatie zijn
hierbij belangrijk.
Bewegingen die mogelijk zijn in het lichaam vindt je op blz 21 & 22!!
Functies van spieren + een oefening om deze spier te trainen:
Buikspieren:
1. Musculus rectus abdominis (rechte buikspier); ventraalflexie & stabiliseren
bekken; crunches.
2. Musculus obliquus externus abdominis (buitenste schuine buikspier); rotatie,
ventraalflexie(dubbelzijdig aanspannen) & stabiliseren bekken; schuine
crunches.
3. Musculus obliquus internus abdominis (binnenste schuine buikspier); rotatie,
ventraalflexie (dubbelzijdig aanspannen) & stabiliseren bekken; schuine reverse
curl.
Buikholte:
1. Musculus abdominis transversus; stabiliseren bekken, buikademhaling &
bescherming inwendige organen; side bend (dumbbell lateral flexie)
2. Musculus quadratus lumborum; lateraalflexie; side bend
3. Musculus iliopsoas; anteflexie, ventraalflexie, exorotatie, voorover kantelen en
stabiliseren bij zitten; in zit het been heffen en marcheren en knie heffen.
Rugspieren:
1. Musculus erector spinae (rechte rugspier, rugstrekkers); dorsaalflexie, lateral
flexie & rotatie; superman, romp stabiliseren in squat en deadlift.
,Bovenbeen:
1. Musculus quadriceps femoris; extensie (knie), anteflexie (heup); leg extension,
fietsen, in ruglig been heffen & kick.
2. Musculus Sartorius (kleermakerspier); anteflexie, exorotatie & abductie;
voorwaarts uitgedraaide knie heffen.
3. Abductoren; abductie, anteflexie, endorotie (voorste vezels); retroflexie &
exorotatie (achterste vezels); zijlig been zijwaarts heffen & abductie machine.
4. Hamstrings; retroflexie, flexie, endorotatie & exorotatie(biceps femoris);
achterwaartse kick, hamstring curl.
5. Gluteus maximus; retroflexie & exorotatie; squat & in buiklig gebogen been
achterwaarts heffen.
6. Adductoren; adductie, anteflexie & exorotatie; musculus gracilis (adductie,
endorotatie, flexie); in zijlig onderste been heffen & sluitpas.
Onderbeen:
1. Musculus triceps surae; flexie, plantairflexie & supinatie; sprongen, calf raises.
2. Musculus tibialis anterior (scheenbeen); dorsaalflexie & inversie; flexie bij alle
passen in voorwaartse richting.
Bovenlichaam:
1. Musculus deltoideus(schouder); anteflexie, endorotatie & horrizontale adductie
(voorkant), abductie (midden), retroflexie, exorotatie & horizontale abductie
(achter); heffen van de arm.
2. Musculus pectoralis (borst); horizontale adductie & anteflexie (major),
depressive & protratie (minor); chest press, fly’s.
3. Musculus serratus anterior (zaagspier); protractie & elevatie; fly’s & opdrukken.
4. Musculus trapezius; retractile & elevatie (boven), retractie (midden), retractie &
depressive (onder); shrug & cable row.
5. Musculus latissimus dorsi: adductie, retroflectie & endorotatie; rowing & latt pull
down.
6. Musculus teres major; adductie, retroflexie & endorotatie; rowing & latt pull
down.
7. Musculus levator scapulae; retractile & elevatie; rowing.
8. Musculus rhomboideus; retractie & elevatie; rowing.
Bovenarm:
1. Musculus biceps brachii (armbuiger); flexie, anteflexie & supinatie; biceps curl,
optrekken.
2. Musculus brachialis; flexie; arm buigen zonder draaiing.
3. Musculus brachioradialis; flexie en ondersteuing pro- en supinatie; bicep curl met
supinatie.
4. Musculus triceps brachii; retroflexie, extensie & pronatie; arm uitstrekking
omhoog & kick back.
, Hoofdstuk 2:
De definitie van biomechanica: ‘ De leer van krachten en het effect van krachten op het
menselijk lichaam’
Iemand die veel kracht heeft, is in staat om bijv. Veel gewicht te verplaatsen. Iemand die
sterk is, beschikt naast kracht over meer techt of meer coördinatieve vaardigheden.
Kracht wordt gemeten in: NEWTON! -> 1N is de kracht die aan de massa van 1kg een
versnelling geeft van 1m/s.
Fz= zwaartekracht
Fn= normaalkracht
Fi= traagheidskracht
Fsp= spierkracht
Het begrip moment kan omschreven worden als rotatiekracht. Deze rotatie gaat in 2
richtingen: met de klok mee en tegen de klok in. Deze kracht heeft altijd te maken met
een as en een hefboom (afstand tot het draaipunt).
Formule: M=d (de hefboomafstand) x f (grootte van de kracht)
Door het moment te snappen kan met de oefening hiermee verzwaren: de dumbbell
verder van het lichaam houden; hiermee wordt d groter of de oefening met een
zwaardere dumbbell uitvoeren.
Evenwicht kan omschereven worden al seen toestand waarbij verschillende, op elkaar
inwerkende krachten, elkaar opheffen. Alle krachten zijn dan in evenwicht.
Het evenwicht wordt gunstig beïnvloed door:
- Een groot steunvlak
- Een laag zwaartepunt
- Een zwaartepunt dat precies boven het midden van het steunvlak is
- De vorm van het steunvlak: drie steunpunten geeft meer stabiliteit dan twee
steunpunten.
De hoeveelheid arbeid per tijdseenheid noemen we het vermogen. De eenheid van
vermogen is P (power). Wanneer een gewichtsheffer een hoog gewicht weet te heffen
zal dit een groot vermogen opleveren maar lage arbeid. Wanneer een marathonloper
een lange afstand moet lopen zal dit veel arbeid kosten maar er zal weinig vermogen
zijn.
Arbeid = hoeveelheid energie.