College 1
Shared intentionality = gezamenlijke intenties kunnen zien (vermogen in te leven, communiceren)
Nadeel samenwerken: disbalans (tijd insteken, krijg je wel terug wat je geeft?)
Samenwerken = lange termijn plannen, samenwerken is uniek, andermans gedrag voorspellen door
zelfbewustzijn
Organisaties= groep mensen die in netwerk van sociale relaties/systemen werken om gezamenlijk
doel te bereiken (coördinatie, delen informatie)
Gericht op economische productie (winst), macht en politieke doelen (leger, regering),
integratie van doelen (rechtbank, politieke partij), behoudende doelen (vakbond, behouden
samenleving)
Communicatie = proces waaraan min. 2 actoren deelnemen die info uitwisselen via (non) verbale
boodschappen informeel = grapevine)
Typen: taakgerelateerd, innovatie gerelateerd (ontwikkelen ideeën), sociale communicatie
Functies: overdragen info gerelateerd aan primaire proces, sociale verhoudingen bevorderen
Scientific management (Taylor, 1911) Theory of Classical Management (Henri Fayol, 1925) Theory of bureaucracy (Max Weber, 1947)
- Inwerken nieuwe werknemers gebaseerd op Planning, organisatie, aansturing, coördinatie en controle Duidelijke hiërarchie, centralisatie, gesloten systeem,
gewoontes, geen motivatie voor maximale productie 5 managementprinciples: principles of organizational… belang regelgeving en autoriteit.
(soldiering) Structure: unity of command (1 leiding), direction (dezelfde leiding), Kritiek: te grote nadruk op formele organisatie,
- Routinematige arbeid, arbeiders lui, alleen de beste scalar chain (Fayol’s bridge) vertical communicatie) inefficiëntie door nadruk op regels, rem op creativiteit
Power: centralisatie, autoriteit en verantwoordelijkheid
aannemen (wetenschappelijke selectie) Reward: eerlijke beloning, zekerheid
Kritiek: te veel bezig met productie, te weinig met Attitudes: (eigen belang, esprit de corps teamgeest)
relaties werkvloer of communicatie Kritiek: geeft niet weer wat managers doen (prescriptief) , weinig
vertrouwen in capaciteiten werknemers of comm.
College 2
Elton Mayo groep vrouwen, Hawthorne effect (placebo effect)
Mensen voelen zich gezien en gaan daardoor meer produceren (aandacht, waardering)
Kritiek: niet wetenschappelijk, niet significant, ook traditionele factoren invloed (salaris)
Motivatie = bewuste beslissing om 1 of meer activiteiten met meer inspanning te verrichten dan
andere concurrerende activiteiten (goal-directed; omdat je het leuk vindt)
Excentriek: beloning, intrinsiek: zelfontplooiing
Tevredenheid = mate waarin baan voorziet in wat een individu belangrijk vindt
Betrokkenheid = geloof in en acceptatie van doelen organisatie, in willen spannen, wens te blijven
- Affective commitment (leuk vinden), continuance (geen andere keus), normative (schuldgevoel)
Herzberg (1959): Dual Factor Theory
Hygiëne (omgevings)factoren dissatifsiers
Motivatiefactoren satisfiers
geen rekening met indiv. Of context. verschillen, factoren in hoge
mate gecorreleerd
X- en Y theorie – McGregor (1960) McClelland: Achievement Motivation Theory Equity Theory (Adams)
X: arbeiders lui, geen ambitie of verantw., motiv. - Need for Achievement: behoefte te presteren Mijn opbrengsten, mijn moeite en bijdrage
gericht op primaire behoefte (willen geleid worden) - Need for power: behoefte macht uit te oefenen - Distributieve justice (uitkomsten gelijk), procedural justice
Y: ontplooien, betrokkenheid ontstaat vanuit (status) (iedereen op dezelfde manier behandeld)
beloning, theorie bedoeld om te provoceren - Need for affiliation: behoefte aan goedkeuring Reacties: aanpassen input (minder hard werken en uitkomst
Kritiek; voorbij aan contextuele factoren, needs (stelen)
zijn niet stabiel Kritiek: gaat niet op bredere context, met wie wordt vergeleken
Greenberg (1990)
143 werknemers, 3 fabrieken, diefstal salarisverlaging/uitleg
College 3
Referentieel aspect: inhoud boodschap
Expressief aspect: zegt iets over jezelf, manier hoe je iets zegt
Relationeel aspect: relatie van zender tot ontvanger
Appellerend aspect: wat de ander van je verwacht
, Verbale communicatie
Organisationele kennis, procesmatige en strategische informatie, waarden en normen
Voordelen: aandacht van ontvanger, snelle feedback, intensief/effectief
Non-verbale communicatie
Functies: vervangen, accentueren/verzachten, aanvullen, tegenspreken (sarcasme),
reguleren (met non-verbaal iets gedaan krijgen)
Kinesics (lichaamstaal, oogcontact), fysiek voorkomen (gezicht, kleding), proxemics
(persoonlijke afstand, gebruik ruimte), paralanguage (toonhoogte, intonatie), chronemics
(gebruik tijd, duur)
Belemmeringen
Levelling (belangrijke details weglaten), sharpening (situatie overdrijven)
Fysieke ruis (lawaai), psychologische ruis (vooroordelen), semantische ruis (onbekende
woorden)
Selectieve aandacht, kennisname (info overload), aanvaarden (niet leuk), waarneming
Gewaarwoording = te veel info, wat we opnemen is afhankelijk van: kenmerken van prikkels
(grootte, intensiteit), omgeving (waarden, normen, lawaai), waarnemer (persoonlijk belang, fysiek,
cognitieve schema’s)
Cognitieve schema’s = georganiseerde verzameling kennis over individuen, groep of gebeurtenissen;
gebruikt om info te selecteren, ordenen, interpreteren en op te slaan.
Schema-irrelevant: trekt NIET de aandacht
Schema-inconsistent: trekt WEL de aandacht, spreekt schema tegen
College 4
Aantrekkingskracht
Propinquity effect = aangetrokken tot mensen die we vaker zien
Fysieke aantrekkelijkheid = aangetrokken tot fysiek aantrekkelijke personen (symmetrie)
o Halo-effect: rest generaliseren (knap dus vast ook aardig)
o Reward by association: zelf ook aantrekkelijk als je met aantrekkelijke mensen
omgaat
Responsiveness = positieve reacties op communicatie gedrag ander, belang van mimicry
Reciprocal liking = aangetrokken tot mensen als ze denken dat ze door hen worden
gewaardeerd (selffulfilling prophecy)
Similarity-attraction paradigm = aangetrokken tot personen die op hen lijken (stimuleert
zelfvertrouwen en beschermt zelfbeeld, vergroot voorspelbaarheid)
Communication apprehension = mate waarin mensen bang zijn om te communiceren.
Zelfbewustzijn/emotiemanagement = mate waarin men bewust is van eigen gevoel en in staat is
deze te herkennen en te balanceren
Empathie = meeleven en laten weten dat je meeleeft
Bedachtzaamheid = mate waarin mensen in staat zijn (non)verbale boodschappen te
produceren/herkennen/interpreteren.
Bekrachtiging = vermogen om op (non)verbale manier communicatiepartner te ondersteunen of te
bevestigen, vermogen om mensen te laten merken dat je het snapt/ermee eens bent.
Zelfonthulling = proces waarbij mensen via (non)verbale uitingen informatie over zichzelf doorgeven
Functies: voorspellen en reduceren onzekerheid, kweken vertrouwen en betrokkenheid
Reciprociteit belangrijk (dat iemand anders ook informatie geeft), aardiger gevonden