Hoorcollege 6A survey & latente constructen
Survey = veel mensen hebben er geen zin in, methode van onderzoek waarin vragen worden gesteld
aan groot aantal mensen, effecten/relatie meten, grote mate van standaardisatie, iedereen zelfde
vragen, modus van afname gelijk houden, verschijnselen in de maatschappij, reactief onderzoek;
uitgelokt gedrag >> kan bias opleveren
Open vragen:
> Te gebruiken wanneer antwoord makkelijk is
> Voordeel; geeft geen sturing
> Nadeel; kost veel werk
Gesloten vragen:
> Voordeel; makkelijk voor respondent en voor data invoer
> Nadeel; mogelijke beïnvloeding door antwoordopties
Manifest = direct waarneembaar, helder wat gemeten wordt
Latent = complexe begrippen, 1 score voor 1 probleem en kan meerdere aspecten meten,
betrouwbaardere meting, aansluiten bij doelgroep
Semantische differentiaal = twee tegengestelden, verschillende woorden die het concept
omschrijven, geschikt bij vergelijkingen, betekenis toeschrijven, meer sturend
Likert schaal = eens tot oneens, meningen en gedragingen, snel veel aspecten meten, meerdere
items>interval, bestaande schaal wordt vaak gebruikt, interval meetniveau
Goede vragen = passend taalgebruik bij doelgroep, geen multi-interpretabele vragen, geen double
barreled questions (2 vragen in 1 vraag>trek ze uit elkaar), vragen zo neutraal en objectief mogelijk,
geen dubbele ontkenningen, leidt gevoelige onderwerpen in, vragen kort en duidelijk, routing =
alleen relevante vragen voor doelgroep, pilot testen van je vragen en erna niet meer wijzigen
Goede antwoordmogelijkheden = antwoord sluit aan bij vraag, antwoorden duidelijk,
lijstantwoorden; uitputtend (alle relevante antwoorden zijn opgenomen) en wederzijds uitsluitend
dus geen overlap mogelijk
Respons vertekening = door sociale wenselijkheid zijn antwoorden niet oprecht (niet valide), komt
vooral voor bij gevoelige onderwerpen, komt door verwachtingen van de maatschappij, sterker
aanwezig bij fysieke interviewer, voorbeeld = heb jij je boek gelezen
Oplossingen: maak het minder beladen, garandeer anonimiteit, gebruik interviewer
Survey/vragenlijst onderzoek: vragen stellen aan een groot aantal, niet voor causale relaties, zelfde
meting voor iedereen
Geschikt voor meten van: verdelingen van verschijnselen in de maatschappij, kenmerken van
personen, gedrag, mening
Meetmomenten:
1. Cross-sectioneel = eenmalig
2. Longitudinaal = herhaald (trendsurvey=groepsniveau, in tijd variëren met andere mensen, op
individueel niveau niks te zeggen), verschillende respondenten
3. Panel-survey = herhalen dezelfde vragen en dezelfde respondenten, veel meer individueel
zeggen maar praktisch niet haalbaar
, Modus van afname:
1. Persoonlijk (capi) = langzaam, (zeer) hoge complexiteit vragenlijst, (zeer) hoge kosten, goede
respons
2. Telefonisch (cati) = snel, hoge complexiteit vragenlijst, hoge kosten, redelijke respons
3. Schriftelijk (casi) = langzaam, lage complexiteit vragenlijst, (redelijk) lage kosten, matige
respons
4. Email (cawi) = zeer snel, lage respons, hoge complexiteit vragenlijst, (zeer) lage kosten,
redelijk-matige respons
Meet-/constructvaliditeit = kwaliteit van je meting, vragen die je stelt, of vragen de variabelen
dekken
Externe validiteit = generaliseerbaarheid van je onderzoek (bij survey hoog), soort steekproef
Interne validiteit = kwaliteit van onderzoeksdesign, zijn er andere verklaringen? Ecologische en
populatie validiteit (bij survey laag)
Betrouwbaarheidsmaten survey:
1. Interne consistentie meting = consistentie items binnen 1 meting, 1 meetmoment
2. Test-hertest meting = consistentie van twee gelijke metingen op verschillende momenten,
zelfde test op verschillende momenten
3. Test-paralleltest = consistentie van twee verschillende metingen op hetzelfde moment, op 1
meetmoment verschillende vragen bedenken voor hetzelfde concept (2 keer naar leeftijd
vragen)
4. Split-halfbetrouwbaarheid = consistentie van twee helften van meting op verschillende
momenten,
Steekproefkader = overzicht van alle populatie eenheden, onderdekking = niet iedereen ziet in je
steekproefkader, overdekking = er zitten mensen die niet in je steekproefkader horen
Definitie populatie -> operationalisatie populatie -> steekproefplan -> selectie onderzoekseenheden
(soort steekproef)
Kans-steekproeven (beter voor representativiteit):
1. Enkelvoudige aselecte steekproef = iedereen heeft evenveel kans om in de steekproef te
komen, hoge representativiteit maar niet altijd haalbaar
2. Systematische steekproef = random startpunt en vanaf daar doortellen
3. Gestratificeerde steekproef = populatie in strata (relevante groepen) verdelen en dan
random selectie eenheden uit strata, meest gebruikt inhoudsanalyse bijv: studenten maak je
werkgroepen van en dan random % mensen pakken uit werkgroep
4. Clustersteekproeven = clusters verdelen > random clusters selecteren > hele cluster mee
laten doen voorbeeld: studenten, werkgroepen en dan random hele clusters ondervragen
5. Getrapte/multistage steekproef = zelfde als clustersteekproef alleen doet niet iedereen mee
Niet-kanssteekproeven (lage externe validiteit):
1. Census steekproef = hele populatie doet mee (vaak niet haalbaar)
2. Quota steekproef = selectie op kenmerken van bepaalde groepen (gevaar; vertekening/bias
door manier van selecteren)
3. Sneeuwbalsteekproef = respondent vraagt volgende respondent, handig voor specifieke
doelgroep, kan ook bias opleveren
4. Gemaks-steekproef = net wat voorhanden is, lage representativiteit, vaak via social media,
lage representativiteit