ICW deeltentamen 2
Week 7: media en publieke opinie
Luyendijk = media zijn uitzonderingen op de regel, en we leren van die uitzonderingen en
hierdoor leer je niet hoe het normaal gaat
CNN-effect (CNN had veel invloed):
Berichtgeving -> publieke opinie -> druk op regering
Pseudo-event/media-event:
Nieuws is dramatisch, gepland, duidelijk afgebakend qua tijd en plaats, nieuws zou zonder
media niet plaatsvinden(!!!), vaak een soort van interview en tis gepland en niet spontaan
(Bush maakte hier gebruik van, Wilders ook)
Aandacht van de media:
1. Peter Boukaert legt uit waarom foto belangrijk is = ouders hebben de jongen die
ochtend aangekleed om hem voor te bereiden op de gevaarlijke tocht
2. Farida Vis legt uit hoe foto verspreidde op social media = eerste twee uur
internationale journalisten en Peter Bouckart (verschillende belangrijke personen) en
dan gaan twitteraars de tweet ook delen
3. Peter Bouckaert legt uit waarom deze foto is gebruikt en geen andere = schoenen zijn
herkenbaar en jongen is identificeerbaar voor publiek en dat zonder publiek,
schoenen, het was het voorspelbare resultaat van het beleid van de UK
Voorbeelden:
1. Verspreiden van foto’s; internationale artiesten, andere personen verspreiden het
2. Toespraak Bush = hij wilt land aan ‘zijn kant’ krijgen
Media-logica:
> De macht om te bepalen wie en wat (politiek) relevant is, wordt voor een groot deel
bepaald door de media
> Esser en Stromback vinden het een procesgericht concept = mediatizering = toenemende
invloed van de media (is het wel echt een proces want dat betekent dat er een einde is) ,
hier zijn 4 fasen van die aangeven in hoeverre de politiek gemedieerd is (vooral in de
rechterkant):
Mediatie = je kan een debat volgen door televisie
,Afbeelding is een voorbeeld van mediatisation in de POLITIEK plaatsvindt
Fase 1: Wat is belangrijkste bron van informatie: ervaring en interpersoonlijke communicatie
VS. de media
Fase 2: Is media afhankelijk of onafhankelijk (belangrijkste= kritisch op gebeurtenissen en
plitici) van politieke instituties
Fase 3: Wordt media bepaald door politieke logica of door media logica (journalisten hebben
steeds sterkere invloed)
Fase 4: Wordt de politiek bepaald door politieke logica of door media logica (politieke
actoren reageren op de media)
Veranderende journalistiek:
1. Partij logica (tot 1970)
2. Publieke logica (1970-1990)
3. Media logica (>1990)
Partij logica:
> Media identificeren zich met partij (denk hierbij aan de verzuiling waarbij elke partij een
eigen zender had)
> Publiek wordt geadresseerd als onderwerp, publiek moet geinformeerd worden
> De rol van de journalist is afhankelijk, de journalist wordt gezien als spreekbuis
> Type rapportage is gekleurd en inhoudelijk
> Schoothond
Media-logica:
> Media identificeren publiek
> Publiek wordt gezien als consument
> Journalist is dominant, moet entertainen en is cynisch
> De rapportage is interpretatief en minder inhoudelijk
> Journalistieke metafoor is een waakhond
> 3e stukje mediatization
, Nieuwswaarden:
> Wie bepaalt het nieuws?:
- The gatekeeper = Mr Gates, keek naar nationaal en international nieuws, kijken naar
redenen waarom nieuws werd ‘weggegooid’, conclusie: nieuws is subjectief! Journalist
beslist wat nieuws is
- Individu heeft weinig invloed in nieuwsbepaling = demografische kenmerken
beperkte invloed, persoonlijke normen en waarden afhankelijk van rol/macht van individu
(Jinek, Matthijs Nieuwkerk)
- Andere factoren = negatief, kenmerken, plaats (proximity)
Ongeschreven regels voor wat nieuws is/nieuwswaarden Galtung & Ruge:
1. Frequentie = komt iets vaak voor is het makkelijker te rapporteren, of weinig
2. Drempel = gebeurtenis moet een bepaalde drempel overschrijden (vb: meer
slachtoffers)
3. Ondubbelzinnigheid = het moet makkelijk te interpreteren zijn, makkelijk thema
4. Betekenisvol = het moet cultureel relevant zijn (Nederlanders vinden Duits nieuws
interessant)
5. Consonance = als de journalisten al een idee hebben dat iets gaat gebeuren zullen ze
hier opin spelen (bijvoorbeeld protesten)
6. Onverwachts = zeldzaam of onverwachte gebeurtenis (gek nieuws)
7. Continuïteit = zodra een gebeurtenis eenmaal in het nieuws is zal het hier makkelijker
blijven (Brexit, boerenprotesten)
8. Samenstelling = gebeurtenis past beter (compositie) in bijv een krantenkop
9. Verwijzen naar elite naties (VS)
10. Elites
11. Personen algemeen
12. Negatief nieuws
> Galtung & Ruge commentaar:
O’neil en Harcup keken naar buitenlands nieuws en hadden commentaar:
1. Moet iets altijd een gebeurtenis zijn?
2. Worden er echt kenmerken van de gebeurtenis beschreven of is het de constructie van de
journalist?
3. Nieuwsfactoren zijn lastig te beoordelen
4. Videobeelden moeten ook meegenomen worden