Luchtwegen hoorcollege
Kan de belangrijkste basale functies en organisatieniveaus in levende organismen herkennen
en beschrijven.
Basale functies
- Reactievermogen; organismen reageren op veranderingen in hun onmiddellijke
omgeving> prikkelbaarheid. Hand weg trekken van een hete kachel.
Langdurige veranderingen = wanneer zij zich aan hun omgeving aanpassen,
aanpassingsvermogen.
- Groei; organismen nemen in omvang toe door de deling van cellen.
Eencellige organismen > cel wordt groter.
Complexe organismen> aantal cellen neemt toe.
- Voortplanting;
- Beweging; beweging kan inwendig zijn > transport van voedingsstoffen,
of uitwendig> voortbewegen.
- Stofwisseling; Organismen zijn afhankelijk van complexe chemische reacties om de
energie te leveren die nodig is. Ook moeten complexe stoffen synthetiseren.
Onder stofwisseling (metabolisme) worden alle chemische reacties in het lichaam
verstaan.
Verschillende organisatieniveaus
- Chemische niveau; Anatomen, de kleinste stabiele bouwstenen van de materie,
verbinden zicht tot moleculen. Functie van een moleculen wordt door zijn speciale vorm
gedefinieerd.
- Celniveau; Verschillende moleculen vertonen interactie > grotere structuren ontstaan.
Elk type structuur heeft een specifieke functie in een cel.
In het hart vertonen verschillende typen eitwitfilamenten interacties die leiden tot de
contracties van de spiercellen.
Cellen> de kleinste levende eenheden in het lichaam.
- Weefselniveau; Een weefsel bestaat uit cellen van hetzelfde type die samenwerken om
een specifieke functie uit te voeren.
Weefselniveau> Hartspiercellen vormen hartspierweefsel
- Orgaanniveau; Een orgaan bestaat uit twee of meer verschillende weefsels die
samenwerken om een specifieke functie uit te voeren.
Orgaanniveau > hart, wanden bestaan uit lagen hartspierweefsel en andere weefsels.
- Orgaanstelselniveau; Organen werken samen in een orgaanstelsel.
, De huid; beschermt het lichaam tegen gevaren vanuit de omgeving, speelt een rol bij
de regulatie van de temperatuur.
Het skelet; biedt ondersteuning, beschermt weefsels, is opslagplaats voor mineralen
en vormt bloedcellen.
Het spierweefsel; maakt bewegingen mogelijk, zorgt voor stevigheid, produceert
warmte.
Het zenuwstelsel; maakt onmiddellijke reactie op prikkels mogelijk.
Het endocriene stelsel; reguleert langdurige veranderingen in de activiteit van andere
orgaanstelsels.
Het cardiovasculaire stelsel; transporteert cellen en opgeloste stoffen,
voedingsstoffen, afvalstoffen en gassen.
Het lymfestelsel; verdedigt tegen infecties en ziekte en zorgt voor terugkeer
weefselvocht naar de bloedsomloop.
Het ademhalingsstelsel; transporteert lucht naar plaatsen waar gaswisseling
plaatsvindt tussen de buitenlucht en het circulerende bloed, produceert geluid.
Het spijsverteringsstelsel; verwerkt voedsel, neemt voedingsstoffen op, verwijdert
afvalstoffen.
Het urinaire stelsel; verwijdert overtollig vocht, zouten en afvalstoffen.
Het mannelijk voortplantingsstelsel; produceert geslachtshormonen/cellen.
Het vrouwelijk voortplantingsstelsel; produceert geslachtscellen/hormonen,
ondersteunt embryonale en foetale ontwikkelingen van bevruchting tot geboorte.
Kan uitleggen wat wordt verstaan onder “homeostase” en waarom het lichaam daar altijd
naar streeft en dat homeostase een dynamisch (en geen statisch) proces is.
Onder homeostase wordt het bestaan van een stabiel intern milieu bedoeld. Homeostatische
regulering > de aanpassing van de fysiologische systemen waardoor de homeostase wordt
gehandhaafd.
Infectie, een verwonding of een genetische afwijking kan grote gevolgen hebben, de
homeostatische mechanismen kunnen het niet compenseren. Orgaanstelsels werken niet
langer goed, betrokkene zal symptomen van ziekte ervaren.
Intern milieu
- Bloeddruk
- Hartslag
- Temp
- Ph bloed
Homeostatische regulering
1. Een receptor die gevoelig is voor een bepaalde verandering in de omgeving> prikkels
(stimuls).
2. Een besturingscentrum/controlecentrum (intergratiecentrum) dat informatie van de
receptor ontvangt en verwerkt. In de hersenen.
3. Een effector (cel/orgaan) die reageert op de signalen van het besturingscentrum en
waarvan de werking de prikkel tegengaat of versterkt.
4. Regulering via negatieve en positieve terugkoppeling.
,Negatieve terugkoppeling
Ongeacht of de prikkel bij de receptoren toeneemt of afneemt, wekt een variant buiten de
normale grenzen een automatische reactie op waardoor de situatie wordt gecorrigeerd.
Stimulus = lichaamstemp hoger dan 37
Receptor = sensoren lichaamstemp
Controlecentrum= thermoregulatie in de hersenen
Effector = bloedvaten gaan wijder open, zweet wordt geproduceerd
Positieve terugkoppeling
De aanvankelijke prikkel brengt een reactie teweeg waardoor de prikkel wordt versterkt,
zichzelf versterkende cyclus. Bijv. bloedstolling, bevalling
Kan benoemen wat vitale functies zijn en uitleggen waarom dat vitale functies genoemd
worden.
Nodig om te overleven:
- Zuurstof
Ademhaling
Circulatie
Centraal zenuwstelsel: regulatie ademhaling en bloeddruk
Bewustzijn
- Lichaamstemperatuur 37 graden
Temperatuurregulatie
Centraal zenuwstelsel: regulatie temperatuur
Bewustzijn, hersenfunctie
Vitale functies/ ABCDE
- Luchtweg
Vrij/niet-vrij
- Ademhaling
Frequentie, 12-16x
Saturatie, 95-99%. Hemoglobine in het bloed wat is verzadigd met zuurstof.
Ritme/diepte/bewegingen/geluiden/houding
- Circulatie
Hartfrequentie, 60-100 p/m
Regulair/irregulair
Bloeddruk, 120/80
- Bewustzijn
AVPU, Alert, Verbaal, Pijn, Unresponsive.
EMV, eye, motor, verbal.
, - Temperatuur
Hyperthermie/hypothermie
Kan verklaren waarom zuurstoftekort in de weefsel een levensbedreigend situatie kan
opleveren.
Om te overleven is er zuurstof nodig, anders geen stofwisseling.
Zuurstof (oxygen) > zuurstof in luchtweg > opname zuurstof > Transport > Stofwisseling
Kan het belang en de onderdelen van de primary survey noemen
Eerste beoordeling, check uitwendige problemen met, THREAT FIRST WHAT KILSS FIRST:
- Bewustzijn
- Zuurstoftoevoer
- Circulatie
- Bloedingen
- Neurologische letsel
A: Luchtweg vrij?
- Controleer ademweg; kijken, luisteren, voelen.
- Vrijmaken ademweg, (fixatie cwk ter preventie complicaties door wervelletsel)
- Zorgen dat ademweg openblijft.
- Blijf observeren!
- Wanneer A veilig is, veder met B
B: Ademt?
- Kijken, luisteren, voelen
- Ademhaling?: frequentie, diepte, symmetrie
- Frequentie <12/>30: bedreigd, ondersteunen
- Frequentie >12/<20: normaal, zn O2
- Frequentie >20/<30 versneld, O2
- Kleur van de huid, cyanose
- Spao2-meting
- Wanneer B veilig is, veder met C
C: Polsslag? Bloeddruk? Bloedingen? Vochtigheid, kleur en doorbloeding huid?
D: Alert? Reageert? Kan zelf overeind komen? Beweegt spontaan?
E: Temperatuur?
Conclusie: levensbedreigend? Wat moet eerst behandeld worden?