Economie Markt en Overheid Hoofdstuk 1
Homogeen product: een product waarvan de consument de producten als
identiek hetzelfde ziet, zoals bellen, een euro of kraanwater bijvoorbeeld. De EU
voert allerlei regels om ervoor te zorgen dat de individuele aanbieder geen
macht heeft en dat er dus scherpe prijsconcurrentie plaatsvindt. Op een markt
van volkomen concurrentie/ volledige mededinging, heeft een individuele
producent weinig macht. De prijs van het product wordt bepaald door vraag en
aanbod. De kenmerken van een markt met volkomen concurrentie:
- Veel aanbieders: er zijn veel aanbieders en dus is de macht van een
individuele producent klein. Hij heeft geen invloed op de prijs.
- Homogeen product: als het voor de consument niet uitmaakt van welke
aanbieder het product afkomstig is, dan is het product homogeen. Als de
Consumentenbond een onderzoek houdt en concludeert dat er geen
kwaliteitsverschil is tussen een bepaald product.
- Transparante markt/ doorzichtige markt: de vragers naar een product en
de aanbieders zijn op hoogte van de markthoeveelheid. Hierdoor is er 1
prijs mogelijk, namelijk de laagste.
- Vrije toe- en uittreding: als er geen belemmeringen zijn om tot een markt
toe te treden en eruit te stappen.
Qa of Qv= …P +/- …
Een van de mogelijke oorzaken van de toename van het aantal aanbieders is een
verlaging van de kostprijs, bijvoorbeeld omdat de grondstoffen goedkoper zijn
geworden. Hierdoor stijgt het winstmarge en dat trekt nieuwe aanbieders. Het
voordeel van veel aanbieders voor de consument is dat dit tot lagere prijzen kan
leiden. Als het product winstgevend is treden er nieuwe arbeiders toe daalt
de marktprijs.
Marktmechanisme/ prijsmechanisme: het vrije spel van vraag en aanbod. Dit
werkt als volgt, precies de hoeveelheid die wordt geproduceerd en aangeboden
wordt ook door de consumenten gevraagd. Als de vraag naar een product
toeneemt, stijgt de prijs en gaan de aanbieders meer produceren. Bij een
afnemende vraag, dalen de prijzen juist en gaan de aanbieders minder
produceren, omdat het minder winstgevend is.
Als de vraag naar een product stijgt, verschuift de lijn naar rechts. Het gevolg is
dat de evenwichtsprijs bij de geven aanbodlijn zal stijgen. Door een toename van
de vraag stijgt dus zowel de evenwichtsprijs als de evenwichtshoeveelheid. Bij
een hogere prijs neemt het aanbod van de producenten toe. Er vindt een
verschuiving plaats langs de aanbodcurve. Er komt een nieuw evenwicht tot
stand bij een hogere prijs en een groter aanbod. Hierdoor stijgt de winst van de
producenten en neemt het producentensurplus toe.
Om de winst van een bedrijf te kunnen bepalen, moet de prijs, de afzet, de
variabele kosten en de constante kosten bekend zijn. Variabele kosten zijn kosten
die toenemen als de productie ook toeneemt. Voor veel bedrijven zijn de totale
variabele kosten TVK proportioneel variabel. Dat wil zeggen dat de totale
variabele kosten recht evenredig stijgen met de productieomvang. De variabele
kosten per product noemen we GVK: gemiddelde variabele kosten. GVK = TVK/q.
De constante kosten veranderen niet bij een verandering van de
1
,productieomvang. Ze zijn een vast bedrag per periode. Hierbij kun je denken aan
het salaris van de directeur, de rente die over een lening betaalt moet worden of
de huur van een pand bijvoorbeeld. De gemiddelde constante kosten GCK=
TCK/q, deze kosten nemen af als de productie toeneemt.
De variabele kosten en de constante kosten samen zijn de totale kosten, dus TK=
TVK + TCK. En de gemiddelde variabele en de gemiddelde constante kosten zijn
samen de gemiddelde constante kosten, GTK= GVK + GCK. De marginale kosten
zijn de extra kosten die een bedrijf maakt als het één product meer maakt. Bij
proportioneel variabele kosten zijn de marginale kosten gelijk aan de gemiddelde
variabele kosten, omdat de kosten voor het maken van één extra product gelijk
zijn aan de gemiddelde variabele kosten.
De totale winst stijgt als bij de toename van de productie de opbrengst meer
stijgt dan de kosten: de marginale opbrengst (MO) is dan groter dan de marginale
koten (MK). De marginale opbrengst is de extra opbrengst als er een product
meer wordt verkocht. Bij volledige mededinging ligt de prijs vast, waardoor een
extra verkocht product de prijs oplevert die daarvoor betaald wordt. MO is dus
gelijk aan de prijs. De prijs is ook wel de gemiddelde opbrengst (GO). MO=GO=P.
o MO>MK, deze uitbreiding levert voor de onderneming meer winst op
o MO<MK, deze uitbreiging levert voor de onderneming minder op dan het
kost
o MO=MK, de totale winst is maximaal
TW= TO-TK
TW= (GO-GVK) x q
2
, Economie Markt en Overheid Hoofdstuk 2
Een monopolist is de enige aanbieder van een product. Daarom kan hij zelf de
prijs die hij voor zijn product wil vragen bepalen. Een beperkende factor is dat de
monopolist afhankelijk is van de betalingsbereid van de consument. Als de
monopolist de prijs te hoog vaststelt, besluiten sommige consumenten af te zien
van de koop, zodat de afzet van de monopolist terugloopt. Klanten kunnen ook
overstappen op alternatieven. De betalingsbereidheid is af te leiden uit de
collectieve vraaglijn. Dit is ook de prijsafzetlijn van de monopolist, want dit geeft
weer hoeveel producten bij een bepaalt aantal producten wordt verkocht. GO=P
MO is de toename van de TO als de productie/ afzet met één product toeneemt.
Bij monopolie is MO dus niet gelijk aan GO. Bij volkomen concurrentie is MO wel
gelijk aan GO(=P), want bij volkomen concurrentie is de prijs een gegeven. Tegen
die prijs kunnen aanbieders onbeperkt afzetten. Een individuele aanbieder heeft
geen enkele invloed op de prijs.
De afzet waarbij de totale kosten (TK) precies gelijk zijn aan de totale opbrengst
(TO) is de break-evenafzet.
MO, GO, MK, GTK TO
De totale winst neemt toe zolang bij uitbreiding van de productie de extra
opbrengst hoger is dan de extra kosten, dus zolang MO>MK. De totale winst
neemt af als MO<MK. Bij MO=MK is de winst maximaal. Als een ondernemer
verschillende prijzen in rekening brengt aan verschillende groepen consumenten
voor hetzelfde product, dan is dat prijsdiscriminatie. Prijsdiscriminatie is alleen
mogelijk als de deelmarkten strikt gescheiden zijn. Dus als de groepen afnemers,
de klanten, van elkaar gescheiden kunnen worden. Mensen met hoge inkomens
kunnen dan geen abonnement tegen het tarief van de lagere inkomens kopen.
Privatiseren heeft voor de consumenten voordelen en nadelen. Door de
concurrentie worden bedrijven gedwongen om scherp op de kosten te letten en
om te innoveren. Ze voeren nieuwe of vernieuwde producten in
(productieinnovatie) en/of ze vernieuwen het productieproces (precesinnovatie).
De consument kan nu kiezen. Hij zal kiezen voor het bedrijf met de beste prijs-
kwaliteitsverhouding. Hierdoor zullen slecht functionerende bedrijven verdwijnen.
Dankzij de privatisering betalen belastingbetalers niet meer mee aan het in stand
houden van verliesgevende bedrijven. Ook hoeft de consument nu niet meer mee
te betalen aan een door de overheid geleverd product waar hij niet of nauwelijks
gebruik van maakt. Er zijn ook nadelen: ook kan het winststreven ten kosten
gaan van de service dienstverlening van het bedrijf minder. Bezuinigen op
onderhoud van infrastructuur (wegen, leidingen) kan de veiligheid in gevaar
3
, brengen. Ook kan privatiseren nadelen opleveren voor et personeel door
bezuinigingen op lonen en arbeidsvoorwaarden.
Economie Markt en Overheid Hoofdstuk 3
Op een oligopolistische markt is een beperkt aantal aanbieders actief of hebben
enkele aanbieders een relatief groot marktaandeel. Voorbeelden: auto’s,
computers, benzine, shampoo of tampasta. Het beperkt aantal aanbieders op
deze markten heeft te maken met het feit dat het voor nieuwkomers moeilijk is
om tot de markt toe te treden. We spreken in dit geval van toetredingsbarrières.
Dit kan bestaan uit hoge aanvangsinvesteringen, verzonken kosten en octrooien.
Een belangrijke oorzaak van het ontstaan van oligopolies komt door
schaalvoordelen. Veel producten kunnen alleen winstgevend worden aangeboden
als ze op grote schaal worden geproduceerd. Er zijn honderdduizend klanten
nodig voordat de gemiddelde constante kosten zo laag zijn dat de productie
winstgevend wordt. Daarom kunnen alleen bedrijven die op grote schaal
produceren zich staande houden op een oligopolistische markt. Gebrek aan
schaalgrootte vormt voor nieuwkomers een probleem. Bij monopolies zijn
schaalvoordelen vaak nog belangrijker dan bij oligopolie. Bijvoorbeeld bij een
spoorwegmaatschappij, daar is geen ruimte voor meer aanbieders.
Verzonken kosten zijn de vaste gemaakte kostten die bij sluiting van de
onderneming niet meer terugverdiend kunnen worden, omdat er geen andere
gebruiksmogelijkheden zijn. Naarmate de verzonken kosten hoger zijn, zijn de
verliezen van een mislukte toetreding hoger. Mogelijke toetreders tot een markt
kunnen zich hierdoor laten afschrikken. Verzonken kosten kunnen ook invloed
hebben bij onderhandelingen tussen bedrijven. Een bedrijf dat investeert en te
maken krijgt met verzonken kosten staat zwakker bij onderhandelingen. Het
andere bedrijf weer namelijk dat het geïnvesteerde geld nergens anders voor
gebruikt kan worden en zal die kennis benutten bij de onderhandelingen.
Oligopolisten investeren grote bedragen in onderzoek naar nieuwe producten en
productietechnieken. Ze doen dit om de concurrentieslag op de lange termijn niet
te verliezen. Op oligopolistische markten vinden daardoor veel innovaties plaats.
Om hun kennis af te schermen van de concurrentie kan een onderneming op een
uitvinding octrooi/patent aanvragen. Als dit wordt toegerekend heeft een
onderneming jarenlang het alleenrecht op het commerciële gebruik van de
uitvinding.
Bij volledige mededinging hebben de aanbieders geen invloed op de prijs. Bij
monopolie heeft de aanbieder de marktmacht om een hoge prijs vast te stellen.
Als de oligopolisten sterk met elkaar concurreren, zal de prijs laag zijn en zullen
ze weinig of geen winst maken. Een oligopolist hoeft niet altijd een grote
onderneming te zijn. als in een dorp 2 supermarkten zijn dan is het
oligopolistische markt. Omdat er in dit geval slechts twee aanbieders zijn, wordt
dit oligopolie een duopolie.
Op een markt met monopolistische concurrentie zijn er veel aanbieders en is het
product heterogeen. Dat er veel aanbieders zijn wijst op het feit dat geen grote
toetredingsbarrières bestaan om tot die markt toe te treden.
4