Met biologisch onderzoek heb je verschillende organisatieniveaus (= schaal waarop onderzoek plaatsvindt)
Levenskenmerken (van een organisme):
Opgebouwd uit 1/ meer cellen
Groei
Voortplanting
Stofwisseling (opnemen, omzetten en afgeven van stoffen)
Waarnemen van, en reageren op veranderingen in de omgeving
Organisatie van erfelijk materiaal
Cellen: de kleinste eenheden van net leven.
Organismen bestaan uit 1/ meer cellen.
Cellen bevatten 1/ meer organellen.
Organel: een (microscopisch kleine) structuur binnen een cel, met een eigen functie. W ordt begrensd door een enkel of door
een dubbel membraan ribosomen zijn GEEN organellen. Organel is no dig om te leven.
In celkern: DNA-moleculen, bevatten handleiding voor leven.
Hebben zuurstof nodig.
Cellen variëren van afmeting: 10-100 micrometer
- Volume: bepaalt mate van zuurstofbehoefte
- Groote van het oppervlak: bepaalt de snelheid van uitwisseling stoffen met de omgeving (B.V: zuurstof)
Eencelligen (B.V: pantoffeldiertje): staan met hun oppervlak/ enige cel direct in contact met de omgeving ze kunnen
makkelijk O2 opnemen en CO2 afgeven.
Oppervlak-volumeverhouding is relatief groot (groot oppervlak, klein volume)
Meercelligen: staan niet met alle cellen direct in contact met omgeving.
Als organismen groeien, is verhouding oppervlak-volume kleiner: volume neemt sterker toe (x 3) dan hun oppervlak (x2). (het
volume (cellen die O2 nodig hebben) neemt sneller toe dan het oppervlak (waarmee organisme O 2 uit omgeving kan opnemen)
Om toch genoeg O2 en voedingsstoffen te krijgen, hebben meercelligen gespecialiseerde organen (longen/kieuwen/darmen).
Deze organen hebben groot oppervlak. Hart en bloed(vaten) zorgen voor snel transport tussen organen.
Celdifferentiatie: cellen van meercellige organismen verschillen in grootte, vorm en functie. Daarnaast verschillen
gedifferentieerde cellen ook in de eiwitten (enzymen, bouweiwitten …) die ze maken.
Weefsel: gevormd door groepen cellen met zelfde bouw en functie
De samenwerking van cellen in weefselverband verbetert cel activiteit.
Organen: gevormd uit verschillende weefsels. Hebben gespecialiseerde taken.
Organisme
Je hart heeft zenuw-, bind- en spierweefsel.
Zenuwweefsel: zorgt dat het spierweefsel zich samentrekt.
Bindweefsel: zorgt daarna dat het spierweefsel weer ontspant.
, Cellen kunnen besmet raken, dan zijn het zieke cellen.
Problemen op celniveau werken door op andere organisatieniveaus:
Zieke cel deelt zich groep cellen/ weefsel werkt niet meer orgaan functioneert niet goed meer organisme krijgt klachten
Stamcellen: ongedifferentieerde cellen die kunnen blijven delen.
Ze vormen B.V steeds nieuwe haarcellen.
Stamcellen kunnen:
- Delen nieuwe stamcellen vormen
- Uitgroeien tot verschillende type andere cellen
Volwassen stamcellen kan je makkelijk beïnvloeden. Ze veranderen in cellen met een bepaalde functie.
Stamcellen kunnen worden gehaald uit:
Embryo’s
Na een ivf behandeling kunnen er cellen overblijven, deze worden dan geïmplanteerd.
Kunnen uitgroeien tot elk type cel.
Navelstreng
Lijken al erg op volwassen stamcellen. kunnen niet meer uitgroeien tot elk type cel
Volwassen organen
Bekendst: cellen in beenmerg (maken continu nieuwe bloedcellen)
4.2
Celkern: bestaat uit een kern, omgeven door een kernmembraan met kernporiën. In de kern zit het DNA
opgevouwen.
Nutteloze delen: opgeborgen tegen het membraam aan.
Nuttige delen (lichter van kleur): ligt binnen de kern, kan gelezen worden door de cel.
Kernmembraan: een dubbel membraam met kleine openingen(de kernporiën). Aan de buitenkant hiervan (kant
cytoplasma) zitten de ribosomen.
Transcriptie: DNA wordt vertaalt naar RNA (boodschapper) RNA gaat door het kernmembraam heen
er wordt een eiwit, bestaande uit aminozuren, aangemaakt bij de ribosomen: translatie
Let op: bacteriën hebben geen celkern! Dieren, planten en schimmels wel!
Kernlichaam: betrokken bij aanmaak ribosomen
Celmembraan: begrenst de cel en voorkomt willekeurig uitwisselen van stoffen
Aminozuren: bouwstenen van eiwitten
In je voedsel zitten eiwitten, plantaardige of dierlijke. Je darmen veranderen deze naar aminozuren De aminozuren gaan
via het bloed naar de cellen Deze cellen maken van deze aminozuren weer lichaamseigen eiwitten d.m.v. ribosomen.
Eiwitproductie begint in de celkern. Hierin ligt een dradenmassa van DNA-moleculen, verstevigd met eiwitten/ chromosomen.
De bouwinstructies voor het maken van eiwitten liggen in het DNA.
Het productieproces start wanneer de cel een kopie maakt van een: stukje DNA met de bouwinstructies voor het maken van een
eiwit. Deze kopie is in de vorm van een RNA-molecuul.
Om de celkern heen zit kernmembraam, dit zorgt voor bescherming. In dit
membraam zitten kleine openingen, kernporiën. Het RNA molecuul gaat via deze
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper dominiquegeerdink. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,49. Je zit daarna nergens aan vast.