Ontwikkeling en activiteiten
Vanaf de 17e eeuw zijn ideeën over opvoeding en ontwikkeling in hoog tempo verandert.
In eerste instantie waren er 2 grote richtingen: de ene groep dacht dat een kind een onbeschreven
blad was, dat je alles kon en moest leren d.m.v. straffen en belonen. De andere groep dacht dat
kinderen mini-volwassenen waren -> goed eten geven -> ontwikkeling vanzelf.
Vanaf 20e eeuw meer kijken naar ontwikkeling.
Piaget 1e ontwikkelingspsycholoog die zich verdiepte in de verstandelijke ontwikkeling van
kinderen. Hij kwam erachter dat kinderen pas op een bepaalde leeftijd eraan toe zijn om een bepaald
iets te leren.
Erikson beschreef stadia in de psychosociale ontwikkeling -> ieder stadium conflict centraal.
Gerontopsychologie: mix van psychologie en gerontologie
Psychologie: wetenschap die menselijk gedrag bestudeert
Ontwikkelingspsychologie: wetenschap die het gedrag bestudeert van de mens in de verschillende
fasen van zijn ontwikkeling.
Ontwikkeling = verandering (vooruitgang of achteruitgang).
Wanneer sprake is van vooruitgang, zijn 3 processen verantwoordelijk:
- groeiprocessen: lichamelijke groei
- leerprocessen: verwerven van theoretische, praktische en sociaal-emotionele kennis en
vaardigheden
- rijpingsprocessen (rijping): het ergens aan toe zijn.
Deze hangen met elkaar samen. Het is belangrijk om te weten dat je de groei en het vermogen om
te leren wel van buitenaf kunt beïnvloeden, maar dat je geen invloed hebt op rijpingsprocessen.
Rijping kun je niet versnellen. Wel kun je de voorwaarden scheppen om deze rijping mogelijk te
maken.
Ontwikkelingsfase: een periode in het leven van de mens die te onderscheiden is van andere
perioden. Bij deze periode horen bepaalde kenmerkende gedragingen.
Indeling:
- ongeboren kind (prenatale fase: 40 weken)
- baby (0-18 maanden)
- peuter (18 maanden – 4 jaar)
- kleuter (4-6 jaar)
- schoolkind (6-12 jaar)
- puber (12-17 jaar)
- adolescent (17-25 jaar)
- volwassene (25-67 jaar)
- oudere mens (67+)
In elke ontwikkelingsfase is er sprake van ontwikkelingstaken -> een stap die ieder kind/jongere in
zijn ontwikkeling moet nemen om een stap verder te komen in die ontwikkeling.
Door een kind/jongere taken en activiteiten aan te bieden die hij nog nét niet aankan, help je hem
verder te komen in zijn ontwikkeling.
,Ontwikkelingsaspecten
* Lichamelijk
- groei
- motorische ontwikkeling (grof en fijn)
- zintuiglijke ontwikkeling
* Cognitief
Met de cognitieve ontwikkeling bedoelen we de verstandelijke ontwikkeling
- denken
- geheugen
- taalontwikkeling
Taal en denken hangen nauw met elkaar samen. Zonder taal ben je niet in staat om te denken. Maar
ook: zonder denken ben je niet in staat tot taal (spreken).
* Sociaal
- omgang met anderen
- empathie
- sociaal gedrag (in staat rekening te houden met anderen)
De band tussen de ouders/opvoeders en het kind en de omgang van het kind met leeftijdsgenoten
zijn van groot belang voor de sociale ontwikkeling.
* Persoonlijkheid
- eigen identiteit
- eigen wil
- eigen opvattingen
- zelfbeeld
* Emotioneel
De ontwikkeling van gevoelens van (basis)vertrouwen en veiligheid.
De emotionele ontwikkeling hangt nauw samen met de sociale ontwikkeling -> sociaal-emotionele
ontwikkeling. Ook hangt de emotionele ontwikkeling samen met de persoonlijkheidsontwikkeling.
* Seksueel
- seksueel gedrag
- lichaams- en lustbeleving
- verandering eigen lichaam
- bewustzijn gender
Hangt nauw samen met de lichamelijke en persoonlijkheidsontwikkeling.
Factoren die de ontwikkeling bepalen
* Intern: aanleg -> de eigenschappen of mogelijkheden die iemand bij de bevruchting heeft
meegekregen (in de genen).
* Extern
Milieu:
- directe omgeving
- sociale en economische factoren
- culturele factoren
- ingrijpende levensgebeurtenissen
* Zelfbepaling
Hangt samen met de keuzes die je maakt.
Voorwaarden voor ontwikkeling
- Veilig en vertrouwd voelen
Contact met de opvoeder geeft kinderen een gevoel van veiligheid en geborgenheid. Voor de
,ontwikkeling van kinderen is het enorm belangrijk dat ze zich veilig voelen.
- Verbaal en non-verbaal contact tussen opvoeder en kind
Huidcontact is van wezenlijk belang. Daarnaast is het belangrijk om met baby/kind te praten: kind
leert door imiteren. Je stimuleert de ontwikkeling extra door te reageren op wat het kind tegen je
zegt en doet.
- Stimulerende omgeving
Bevestigend reageren, later ook aanmoedigen en bemoedigen. Wanneer je kinderen positief
ondersteunt, ontwikkelen ze zelfvertrouwen -> durven te exploreren.
Een stimulerende omgeving voorkomt niet alleen ontwikkelingsachterstanden, maar kan er ook voor
zorgen dat een kind in staat is een beginnende ontwikkelingsachterstand in te halen ->
ontwikkelingsstimulering <- richt zich op de ontwikkelingsgebieden waarop het kind dreigt
achterstand op te lopen.
- Gelegenheid zelf onderzoeken
- Mogelijkheid om te spelen
Belangrijk om ervoor te zorgen dat het speelgoed van de kinderen aansluit bij hun mogelijkheden,
leefwereld en interesses. Goed speelgoed daagt uit: laat ruimte voor eigen fantasie.
- Voldoende bewegingsvrijheid
- Veiligheid + grenzen geboden
Activiteiten
Activiteit -> bezigheid die bestaat uit 1 of meer handelingen. Feitelijk is alles wat je doet een
activiteit, of een onderdeel van een activiteit. Zelfs slapen is een activiteit want dan verwerken je
hersenen de indrukken van de dag.
Spel en sport zijn bepaalde typen activiteit.
Spel: activiteit waarbij plezier en ontspanning centraal staan. Meestal gelden er bepaalde spelregels.
Sport: fysieke of mentale activiteit waarbij het erom gaat de beste prestatie neer te zetten binnen
vooraf vastgestelde regels.
Er is altijd een motief, een reden om een bepaalde activiteit te ondernemen.
Ook hebben activiteiten altijd een gevoelswaarde. Dezelfde activiteit kan bij verschillende mensen
verschillende gevoelswaarden oproepen. Ook kan de gevoelswaarde tijdens het doen van een
activiteit veranderen.
Vaste en vrije activiteiten
* Vaste activiteiten
- dagelijkse activiteiten: vaste activiteiten die deel uitmaken van het dagelijks leven.
- doelgerichte activiteiten: hierbij staat het doel wat je wilt bereiken voorop. Je streeft een bepaalde
gedragsverandering na, en de activiteit is hierbij het middel. Er is hier sprake van een planmatige
opzet (verschil met dagelijkse activiteit).
* Vrije activiteiten
Activiteiten die niet verplichtend zijn. Bij vrije activiteiten staan plezier en ontspanning voorop.
Gestructureerd vrij spel: niet geheel vrij, nog steeds regels of bepaald aanbod.
Soorten activiteiten
- Ontspanningsactiviteiten -> ontspannen en/of samen met anderen plezierig bezig zijn centraal.
Een belangrijke eis aan een ontspanningsactiviteit is dat de deelnemer vrij is te kiezen wat hij wil
doen.
- Creatieve -> maken van iets nieuws naar eigen inzichten centraal. Hierbij moet een kind/jongere
probleemoplossend denken en handelen. Creatieve activiteiten zijn open activiteiten, waarbij
,kinderen veel vrijheid hebben. Ze moeten de hele tijd door beslissingen nemen hoe iets eruit komt te
zien. Creatieve activiteiten passen goed bij kinderen, omdat die een natuurlijke drang hebben om
dingen te ontdekken. Ze hebben veel fantasie. Binnen een creatieve activiteit kan een kind volop
experimenteren. Het eindproduct is niet heel belangrijk, het proces staat centraal.
Creatieve activiteiten heten ook wel beeldende activiteiten.
- Expressieve -> hierbij staat het zichzelf uiten door woord en gebaar centraal (drama, dans, muziek).
- Culturele -> bezoeken van een voorstelling, festival, evenement of museum -> kennismaken met
zaken die te maken hebben met cultuur (geheel van waarden, normen, opvattingen en gewoonten
binnen een bepaalde groep of samenleving). Door culturele activiteiten beleven en ervaren ze de
positieve kanten en mogelijkheden van verschillen tussen mensen. Ook op eigen locatie kunnen
voorstellingen worden georganiseerd.
Creatief, expressief en cultureel = kunstzinnige activiteiten
- Zelfzorg -> ligt op het terrein van de ADL of HDL. ADL = algemene dagelijkse levensverrichtingen ->
handelingen die mensen iedere dag verrichten en die horen bij hun verzorgen. Dit gebruik je om de
zelfredzaamheid aan te duiden. HDL = huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen -> handelingen
die noodzakelijk zijn voor het voeren van het huishouden. Kinderen zijn in toenemende mate ADL-
zelfstandig.
- Sport en spel -> actief bezig zijn d.m.v. sport of spel centraal. Dit is vaak een bewegingsactiviteit.
Kinderen moeten tenminste 60 min matig intensief bewegen per dag.
- Educatieve -> leren centraal. Dit noem je ook wel een leeractiviteit of ontwikkelingsactiviteit.
- Arbeidsmatige -> niet als PW’er. Maar het gaat om het maken van goederen en het verlenen van
diensten, zonder dat daar een loon tegenover staat.
Het doen van activiteiten is erg belangrijk voor je welzijn -> de mate van welbevinden. Welzijn geeft
aan in hoeverre het in lichamelijk, psychisch en sociaal opzicht goed met iemand gaat.
Verband actief zijn en welzijn:
- activiteiten zorgen voor zingeving (nuttig bezig zijn)
- bieden structuur (afwisseling / ritme)
- bieden mogelijkheid tot sociaal contact
- maken het mogelijk invloed uit te oefenen
- bieden mogelijkheid tot ontwikkeling en zelfontplooiing.
Waarom activiteiten in het pedagogisch werk?
Bij activiteiten met kinderen/jongeren is de relatie tussen welzijn en activiteiten nóg sterker. Alle
hiervoor genoemde redenen + kinderen willen zich ontwikkelen <- zonder activiteiten, geen
ontwikkeling. Activiteiten helpen kinderen zich voor te breiden op hun rol in de wereld. Ze stimuleren
de onderzoeksdrang en helpen de wereld te ontdekken. Ook stimuleren ze zichzelf te leren kennen.
Daarnaast: door het doen van activiteiten leert een kind zelfstandig te zijn en verantwoordelijkheid
te nemen.
In het pedagogisch werk is het belangrijk dat activiteiten ontwikkelingsgericht zijn -> doelgerichte
activiteit die gericht is op de brede ontwikkeling van het kind of de jongere.
Het is nodig dat je activiteiten aanbiedt die een kind uitdagen een volgende stap in zijn ontwikkeling
te zetten. Hiervoor is kennis van en inzicht in de ontwikkeling van kinderen en jongeren nodig.
Daarnaast is het nodig dat je kinderen en jongeren goed kunt observeren.
Ontwikkelingsgerichte activiteiten zijn dus activiteiten die de brede ontwikkeling stimuleren. Brede
ontwikkeling: nadruk op veelheid aan ontwikkelingsgebieden bij kind/jongere. Brede ontwikkeling
omvat: de cognitieve, lichamelijke, sociale, emotionele, creatieve en culturele ontwikkeling.
, Een activiteit die maar 1 aspect van de ontwikkeling stimuleert, is dus GEEN ontwikkelingsgerichte
activiteit.
Bij ontwikkelingsgerichte activiteiten heb jij als PW’er een centrale rol. Het is niet alleen de activiteit
zelf die het kind verder brengt in de ontwikkeling. Het is ook wat jij doet en zegt -> prikkelen,
stimuleren, uitdagen.
Een vast programma is erg praktisch en geeft je houvast. Voor kinderen is het ook prettig, want ze
weten wat er goed komen en dat zorgt voor een veilig gevoel.
Andere reden dat je met een vast programma werkt: het is belangrijk dat alle ontwikkelings- of
leergebieden voldoende aandacht krijgen. Met een vast programma zorg je daarvoor.
Dagprogramma / weekprogramma / jaarprogramma.
Weekprogramma: hiermee voorkom je een eenzijdig activiteitenaanbod.
Jaarprogramma: thema’s, evenementen, excursies, schoolreisjes.
Thematisch werken: muzikale, creatieve of sportieve activiteiten.
Peuterplein: thematisch speel-leerprogramma gericht op kinderen van 0 tot 4 jaar. De activiteiten
worden verbonden aan het thema dat aansluit op de belevingswereld van de kinderen.
Soorten spel
- Bewegingsspel
- Imitatiespel / rollenspel: kind bootst anderen na, speelt een rol. Imitatiespel ontwikkelt zich pas bij
peuters. Daarbij is het in eerste instantie nog solitair spel (alleen), bij oudere peuters is het vaak
samenspel. Bij imitatiespel speelt de fantasie een grote rol.
- Constructiespel: spel waarbij het kind iets bouwt of maakt. Met name bij kleuters en
schoolkinderen favoriet -> uitdaging. Gericht op resultaat. Vraagt concentratie en
doorzettingsvermogen.
- Sociaal spel: spel waarbij een kind samen met anderen speelt. Vanaf de kleuterfase gaan kinderen
steeds meer samenspelen. Allerlei spelen kunnen leiden tot samen spelen, waaronder
bewegingsspel, imitatiespel en constructiespel. Al deze spelen zijn bij samenspel: sociaal spel. Waar
het bij sociaal spel om gaat, is dat kinderen een taakverdeling moeten maken.
- Prestatie spel: winnen en verliezen centraal, wedstrijdelement. Goede prestatie neerzetten. Met
name bij schoolkinderen favoriet (sluit aan bij hun prestatiedrang). Het prestatiespel is ook een spel
met spelregels. Het is vaak een teamspel.
- Digitaal spel / virtueel spel. Voordeel is dat kinderen er veel van kunnen leren. Belangrijk nadeel is
dat je eraan verslaafd kunt taken. Een ander nadeel is dat het er vaak toe leidt dat kinderen meer
binnen zitten en minder bewegen.
Spel stimuleert de ontwikkeling op verschillende gebieden
- Lichamelijk: motorische vaardigheden (grof en fijn) en zintuiglijke ontwikkeling.
- Cognitief: kinderen leren via spel de eigenschappen en mogelijkheden van voorwerpen kennen. Ze
leren abstract en ruimtelijk te denken. Ze doen kennis op. Ook het geheugen en
voorstellingsvermogen wordt gestimuleerd en de taalontwikkeling wordt gestimuleerd.
- Sociaal: contacten leggen en onderhouden, samenwerken, rekening houden met anderen,
opkomen voor jezelf.
- Persoonlijkheid: ontdekken wat ze leuk vinden en wat niet, welke rol wel of niet past.
- Emotioneel: uiten / afreageren. Een kind zal in zijn spel ook situaties naspelen die hem zijn
overkomen -> verwerken.