SAMENVATTING Stimuleren van de ontwikkeling (P2K1)
PEDAGOGISCH WERK 1
➔ Thema 4: ontwikkeling bij kinderen
Bekende ontwikkelingsgebieden = motorische, cognitieve, sociaal-emotionele, seksuele ontwikkeling;
● EMPATHIEontwikkeling EIP = Egocentrische empathie vanaf het 2e levensjaar betekent dat
een kind zich probeert in te leven in een ander kind maar nog wel vanuit zijn eigen gevoelens
en behoeften. Ingeleefde empathie vanaf 3e levensjaar. Persoonlijke empathie vanaf 4e
levensjaar. Empathie of inlevingsvermogen betekent dat je je kunt verplaatsen in een ander
en, dat je je iets kunt voorstellen bij de gevoelens van een ander (eigen woorden, 2 kenmerken).
Theory of mind is het vermogen je een beeld te vormen vanuit het perspectief van de ander.
● HECHTINGSontwikkeling = Hechting is de diepe, blijvende band die een kind ontwikkelt met
zijn opvoeders. Gehechtheidsgedrag is gedrag zoals lachen/huilen dat baby’s van 0-3 maanden
gebruiken om in contact te komen met anderen. Hechtingsfiguren zijn de volwassenen waarin
baby’s zich hechten. Exclusieve gehechtheid is één hechtingsfiguur. Scheidingsangst of
verlatingsangst is de angst die sommige kinderen voelen als een ouder weggaat, hevigst tussen
8-18 maanden. Veilige hechting is wanneer je jezelf veilig voelt bij een belangrijke
hechtingsfiguur en je een liefdevolle, betrouwbare relatie opgebouwd hebt.
● LACHontwikkeling EGSe = Endogene lach is de onbewuste lach van een baby <6 weken.
Gestimuleerde lach is de lach van een baby 6-8 weken veroorzaakt door menselijk contact.
Sociale lach is de lach die een baby 10 weken gebruikt om in contact te komen met een ander
persoon. Exclusieve lach is vanaf 20 weken en is alleen bestemd voor mensen die het kind echt
goed kent, het kind lacht niet meer naar iedereen.
● TEKENontwikkeling = een beschrijving van stappen die een kind doorloopt bij het tekenen.
Krabbels <2 jaar. Cirkel 3 jaar. Koppoter is een tekening met een afbeelding van een persoon
die bestaat uit alleen een hoofd/kop en benen/poten, 3-4 jaar. Dwarrelen 5 jaar. Sandwich 6-7
jaar. Tekenmoe 8-9 jaar. Geometrische vormen 10-12 jaar.
● MORELE ontwikkeling PCP = gaat over het besef tussen goed en kwaad, het vormen van een
eigen geweten en het beheersen van emoties. Preconventionele fase is dat een kind vanaf 3
jaar leert wat wel en niet goed is door straffen en belonen. Conventionele fase is dat kind 10-
18 jaar de regels volgt omdat het een goede relatie wil met de mensen om hem heen.
Postconventionele fase is dat volwassenen vanaf 18 jaar handelen volgens eigen waarden en
normen en volgens de wetten en regels die zijn afgesproken.
3 kenmerken digitale wereld = bijna geen privacy, geen grenzen, leeftijd speelt minder een rol.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
➔ Thema 8: spelontwikkeling
Spel = een belangrijke motor voor de algehele ontwikkeling van kinderen zowel motorisch, emotioneel
als cognitief. Essentiële spelvaardigheden zijn oefenen (motorisch), de ander ontdekken (sociaal),
fantaseren, experimenteren/onderzoeken, informatie verwerken (cognitief), regisseren,
imiteren/identificeren.
4 fasen Spelontwikkeling PTAC =
1. Parallel spel peuters spelen nog niet samen (interactie) maar meer naast elkaar.
2. Toekijkend spel kinderen raken steeds meer geïnteresseerd in het spel van andere kinderen,
ze kijken maar doen er nog niet aan mee.
3. Associatief spel kinderen gaan speelgoed delen. → Preoperationele fase Piaget
4. Coöperatief spel kinderen hebben een gezamenlijk doel en spelen echt samen.
1
, SAMENVATTING Stimuleren van de ontwikkeling (P2K1)
4 fasen (Spel)Ontwikkeling Piaget SPCF =
1. Sensomotorische fase - Baby 0-2 jaar - Bijtring, Rammelaar, etc.
Sensomotorisch spel = wanneer zintuigen (sensoren) en bewegen het spel bepalen.
Manipulerend spel = spel waarbij het eigen handelen en het effect ervan wordt geoefend.
2. Preoperationele fase - Peuter 2-4 jaar - Bal, blokken, poppen, kassa, etc.
Functioneel spel = peuters ‘weten’ wat de functie van een bal is en hoe ze een toren kunnen
bouwen met blokken.
Associatief spel = niet doelgericht, maar wordt ingegeven door toevallige gebeurtenissen.
Symbolisch spel = het ‘doen alsof’, bv. poppen, kassa, etc.
Imitatiespel = wanneer handelingen van personen worden nagedaan.
Animistisch denken = dat kinderen menselijke eigenschappen aan levenloze dingen geven.
Magisch denken = geen onderscheid maken tussen wat leeft/niet, of werkelijkheid/fantasie.
3. Concreet-operationele fase - Kleuter/jonge schoolkind vanaf 3-4 jaar - LEGO, frisbee, etc.
Spel wordt niet alleen gevoelsmatig en via de zintuigen verwerkt, maar ook rationeel
(verstandelijk), het hoort te kloppen.
4. Formeel-operationele fase - Vanaf 11-12 jaar - Buitenspel, theater, etc.
Sociale vaardigheden worden groter, beter omgaan met spelregels en kan samenspelen.
4 Spelvormen die bouwen aan de ontwikkeling CRIRd =
1. Constructiespel = spel waarbij het kind iets maakt en/of bouwt (probleemoplossend denken)
2. Regelspel = gecoördineerde groepsspelen met spelregels (bv. gezelschapsspelletjes)
3. Illusief spel/ Fantasiespel = het inleven in een wereld buiten de eigen ervaring
4. Rollenspel = een of meer kinderen spelen min. één rol (taal). Dramatische expressie = een
wisselwerking tussen taal en beweging, ordening en uiting van ervaringen en belevingen.
Receptief spel = kinderen nemen informatie op vanuit de buitenwereld en leren deze informatie te
verwerken. Denk aan het luisteren naar muziek, het bekijken van films en het lezen van boeken.
Experimenteerspel = spel waarbij kinderen spelend ontdekken en experimenteren, hut bouwen.
Oefenspel = het kind probeert een beweging te leren, het accent ligt op herhaling van bewegingen.
Typisch jongensspel = jongens ravotten meer buiten en spelen met autootjes.
Typisch meisjesspel = meisjes spelen vaker met poppen, potten en pannen.
Vrij spel (bv. buiten spelen) VS Geleid spel (bv. zakdoekje leggen).
Leeftijdsadequaat spelgedrag = spelgedrag dat klopt bij de leeftijd.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
➔ Thema 9 activiteiten
Doelen van georganiseerde activiteiten = bevorderen van de ontwikkeling, positieve interacties
bevorderen, betrekken bij de groep, ontspanning, interessant dagprogramma, vergroten interesse.
Vrij spel = geeft kinderen de mogelijkheid om initiatief te nemen, zelf te kiezen met wie of wat ze
willen spelen, en daarbij hun interesses te volgen (ook ontspannen en creativiteit ontwikkelen).
Activiteiten buiten = ook belangrijk.
Techniekactiviteiten = stimuleren van vaardigheden en inzicht in techniek, logisch denken.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
➔ Thema 14: pedagogische vernieuwing
Pedagogiek = de wetenschap die zich bezighoudt met de ontwikkeling en opvoeding van kinderen
vanaf hun geboorte tot achttien jaar.
Pedagoog = opgeleid om professionele ondersteuning bij deze ontwikkeling en opvoeding te bieden.
Reformpedagogen = pedagogen die nieuwe ideeën ontwikkelen over opvoeding en onderwijs.
2