Sanctierecht literatuur
College 1 maandag 4 januari:
Hoofstuk 1 Historische en theoretische achtergronden van het sanctiestelsel
1.2 Ontwikkeling van het sanctiestelsel vanaf 1800
1764 -> Beccaria ‘over misdaden en straffen’ -> verzet tegen willekeur en wreedheid van strafpraktijk
onder ancien regime. Door gebrek aan straftoemetingsregels had de rechter een grote mate van
vrijheid de straf te bepalen. -> corruptie, regionale ongelijkheid en bevoordeling van de gegoede
klassen. De wetgever zou de op te leggen straffen per delict al vooraf dienen te bepalen, zodat de
straftoemetingsvrijheid aan de rechter zou worden ontnomen.
1791 -> Code Penal -> ideeën van Beccaria -> rechter was slechts la bouche de la loi die de door de
wetgever per delict gefixeerde straf uitsprak.
1809 -> Crimineel wetboek voor het Koninkrijk Holland. -> anders dan de Fransen had de
Nederlandse wetgever vertrouwen in de wijze waarop de rechter van discretionaire bevoegdheden
gebruik zou maken -> ruime mate van straftoemetingsvrijheid -> Koning Lodewijk Napoleon ->
mogelijkheid tot tentoonstelling lichaam ter dood veroordeelde beëindigd -> weerstand tegen
openbaarheid en het lijfelijke karakter van de strafvoltrekking.
Straffen: Criminele wetboek kende 2 doodstraffen (zwaard en strop) en 4 schavotstraffen (geseling en
brandmerking, geselen en zwaaien met het zwaard boven het hoofd en het te pronk staan). Daarnaast
een gevangenisstraf van bepaalde duur max 20 jaar. Andere straffen: verbanning, geldboete,
verklaring van eerloosheid, verklaring van onbekwaamheid en vervallenverklaring van ambten, posten
of bedieningen.
1810/1811 tot 1886 -> Franse Code Penal -> straftoemetingsvrijheid rechter beperkter dan Crimineel
wetboek; strafsoort per delict bepaald, tenzij strafverminderingsgrond van toepassing was. Doodstraf
bleef gehandhaafd -> gruwelijke vormen van tul werden vervangen door guillotine. Straffen: Aan de
kaak stellen, verbanning, ontzegging van rechten, vrijheidsstraffen (levenslange of tijdelijke)
dwangarbeid -> verval van burgerrechten, wegvoeren naar ballingschap en tuchthuis, algemene
verbeurdverklaring, onder politietoezicht stellen, geldboete -> geen geseling als straf.
1813 -> wijzigingen: algemene verbeurdverklaring, het bijzonder politietoezicht en dwangarbeid
werden geschrapt.
1886 -> WvSr Straffen: Doodstraf door strop (vrouwen verwurging bij paal), lijfstraf als geseling en
met zwaard zwaaien boven hoofd in ere hersteld, brandmerk, schavot, afschaffing van ‘de kaak’.
Civilisatie-> weerstand tegen lijfstraffen en de publieke voltrekking daarvan -> lichaam van de
veroordeelde als object van bestraffing maakte plaats voor diens vrijheid en onttrok zich van
waarneming van het publiek
1854-> schavot en lijfstraffen afgeschaft
1870 -> afschaffing doodstraf -> in ruil daarvoor levenslange gevangenisstraf/tuchthuisstraf
1.3 Vrijheidsbeneming als straf
In de tuchthuizen was vrijheidsbeneming eerder middel dan doel: het verblijf werd vooral dienstbaar
gemaakt aan disciplinering van de veroordeelde -> slechte omstandigheden in de tuchthuizen -> ook
criminele gewoontes werden doorgegeven -> voorkeur stelsel van eenzame opsluiting -> goede basis
voor zelfinzicht en inkeer van de gedetineerde -> daarom mocht gedetineerde niet onderhevig zijn aan
kwalijke invloeden van zijn medegedetineerden.
Het accent in de bestraffing verschoof van het lichaam naar de vrijheid van de veroordeelde, waarbij
in het bijzonder werd gestreefd naar een gunstige uitwerking van de straf op de innerlijke mens/ziel
van de veroordeelde.
1
,Pennsylvania/Philadelphia stelsel -> eenzame opsluiting, da gen nacht in afzondering.
Auburn stelsel -> gedetineerden ’s nachts afgezonderd, overdag samen eten, werken en luchten ->
zwijgplicht -> niet aan houden is zweepslagen.
Ierse/progressieve stelsel -> puntensysteem, waarin gedetineerden meer graden van vrijheid kon
verdienen -> eerste eenzame opsluiting -> daarna geplaatst in regime waarin hij overdag met andere
gedetineerde arbeid verrichte -> tussen stadium waar gedetineerden konden wennen aan vrijheid ->
doorliep gedetineerde dit goed, dan voorwaardelijk in vrijheid.
1840 -> discussie over invoering cellulaire stelsel -> onzekerheid over effecten van langdurige
eenzame opsluiting -> voordeel is criminele besmetting als gevolg van tenuitvoerlegging in
gemeenschap kon voorkomen en de veroordeelde tot zelfinkeer te alten komen.
1851 -> bevoegdheid rechter om bij gevangenisstraffen van max 1 jaar max de helft in eenzame
opsluiting ten uitvoer mag worden gelegd -> Pennsylvania stelsel -> voorstanders: mogelijkheid streng
te straffen zonder excessen van de lijfstraffen en zonder de veroordeelde bloot te stellen aan immorele
aspecten van het toenmalige gevangenisleven in gemeenschap -> de tul van de vrijheidsstraf werd in
de loop van de 19e eeuw steeds minder in gemeenschap ondergaan.
1.4 Het sanctiestelsel van het WvSr van 1881 (trad in 1886 in werking)
Karakteristieken van het wetboek:
1. Relatief mild
Wet kende geen lijf- en onterende straffen. Dit kwam door een gematigd strafrechtelijk klimaat in ons
land. Bepaalde straffen horen niet in een beschaafd strafstelsel thuis (lijfstraffen en de doodstraf).
Modderman verweerde zich tegen pleidooien voor de doodstraf. Volgens hem was de
afschrikwekkende werking van de doodstraf beperkt, was deze niet nodig voor het onschadelijk maken
van misdadigers vanwege het alternatief van de levenslange gevangenisstraf, werd met deze straf de
proportionaliteit uit het oog verloren, was deze onherstelbaar en kon deze op theologische gronden
niet worden ondersteund.
2. Overzichtelijk
Het beperken van het aantal straffen berustte op de wens de onderlinge vergelijkbaarheid van straffen
te bevorderen. Belangrijk voor het in acht nemen van een goede verhouding tussen de opgelegde straf
en de ernst van het feit. Het strafstelsel kende slechts 3 hoofdstraffen: gevangenisstraf, hechtenis en
geldboete.
Gevangenisstraf -> voor opzettelijk begane misdrijven.
Hechtenis/ geldboete -> overtredingen en culpoze misdrijven.
De hoofdstraffen konden niet worden gecombineerd omdat aard van vrijheidsbeneming en de
geldboete zodanig van elkaar verschillen, dat gezamenlijke oplegging niet verdedigbaar zou zijn.
Naast de hoofstraffen kon de rechter bijkomende straffen opleggen: ontzetting bepaalde rechten,
verbeurdverklaring, plaatsing in een rijkswerkinrichting en openbaarmaking van de rechterlijke
uitspraak -> slechts in combinatie met de hoofdstraf worden opgelegd.
3. Centrale rol voor de vrijheidsstraf
Vertrouwen in de straf hing samen met het geloof in het stelsel van cellulaire tenuitvoerlegging. In het
algemeen werd een cellulaire tenuitvoerlegging als zwaarder beschouwd dan tenuitvoerlegging in
gemeenschap. Met het wettelijk systeem verdween de beslissingsbevoegdheid van de rechter om al
dan niet de cellulaire tenuitvoerlegging te bevelen; voortaan was afzondering gedurende eerste 5 jaar
voorgeschreven. Zwaarste straf was levenslang -> Modderman met bloedend hart aanvaard omdat de
straf in beginsel niet deugd. Uit een oogpunt van bescherming van de samenleving kon zij echter niet
worden gemist, terwijl altijd de mogelijkheid tot gratie zal blijven bestaan.
Wel mogelijkheid tot voorwaardelijke invrijheidstelling -> tot doel de moeilijke overgang van detentie
naar de vrijheid voor veroordeelden tot een enigszins langdurige gevangenisstraf te verlichten ->
algemeen maatschappelijk belang -> kon plaatsvinden na ¾ van zijn traftijd en ten minste 3 jaren in de
gevangenis had doorgebracht. -> de voorwaardelijk in vrijheid gestelde die zich slecht gedroeg of niet
aan de voorwaarden hield kon worden aangehouden en de v.i. werden herroepen.
2
, 4. Nadruk op straffen en niet op maatregelen
Sanctiestelsel was een strafstelsel -> enige maatregel was plaatsing in een krankzinnigengesticht. Het
werd praktisch geacht de rechter de bevoegdheid te geven de plaatsing te gelasten als hij toch over de
zaak oordeelde. Een principiële keuze voor de maatregel als aparte sanctiesoort lag hieraan niet ten
grondslag.
5. Belangrijke rol voor de strafrechter -> straftoemetingsvrijheid.
Het nieuwe wetboek kende de rechter een grotere mate van straftoemetingsvrijheid toe, al werd de
rechter wel vaak tot de oplegging van een vrijheidsstraf gedrongen. De rechter had een ruime
bandbreedte door het stelsel van bijzonder strafmaxima en een algemeen, zeer laag strafminimum, dat
voor de gevangenisstraf werd gesteld op 1 dag. -> vertrouwen in de rechter ‘peil der justitie’ toenemen
-> de wetgever kan niet alle gevallen op voorhand voorzien -> het vertrouwen in het rechtelijk
oordeel, tot uitdrukking komend in de straftoemetingsvrijheid, vormt daarmee een van de pijlers van
het sanctiestelsel van 1881.
1.5 Theoretische achtergronden
1.5.1. (Neo) klassieke strafrechtvaardigingstheorieën
Wordt getracht een rationale grondslag te vinden voor het straffen. Beccaria: ging uit van sociale
contract als basis voor zijn theorie van het straffen. -> vrijheid individuele burger als uitganspunt.
Burgers geven deel van hun persoonlijke vrijheid aan de gemeenschap in ruil voor bescherming door
de gemeenschap tegen inbreuken op hun rechten en vrijheden door anderen. -> middel is de straf die in
dienst staat van het realiseren van een maximum aan geluk voor een maximaal aantal mensen.
Doel van bestraffing: de dader beletten zijn medeburgers ervan af te schrikken hetzelfde te doen als de
dader -> preventie.
Relatieve strafrechtstheorie: de grondslag van en de rechtvaardiging voor het straffen worden gezocht
in het te verwachten toekomstig effect ervan.
Uitganspunt: straf is een middel tot beïnvloeding van het gedrag van burgers. De mens maakt als
homo economicus een rationele afweging tussen de voordelen die een strafbaar feit oplevert en het
nadeel dat voortvloeit uit zijn bestraffing. -> Utilistische stroming.
De strafbedreiging dient in de visie van Beccaria niet hoger te zijn dan noodzakelijk uit een oogpunt
van dit preventieve doel.
Wettelijke strafdreiging en toepassing niet alleen instrumenten als waarborg voor veiligheid van de
samenleving in haar burgers, maar ook als een waarborg ter voorkoming van wrede, ongelijke
onvoorspelbare bestraffing.
Van oudsher is een andere wijze van benaderen van het straffen dominant -> absolute
strafrechtstheorie: grondslag van en de rechtvaardiging voor het straffen worden gezocht in het
vergelden van schuld. -> wordt gestraft omdat er misdaan is. -> Kant: zelfs als de samenleving op het
punt staat zich op te heffen, dient de dader in zijn visie nog te worden gestraft, omdat vergelding een
categorische imperatief is: de straf als uitdrukking van de rechtvaardigheid op de misdaad moet
volgen, ongeacht het effect ervan. De strafmaat dient te worden afgestemd op de ernst van de misdaad
en niet op de eventuele gevolgen van de straf.
Retributivistische theorieën -> straf wordt gezien als een morele of noodzakelijke reactie op hetgeen is
misdaan, los van een mogelijk toekomstig effect van de straf.
Neoklassieke strafrechtstheorie -> vergelding als grondslag van de straf, maar de theorie van het
maatschappelijk contract als grondslag werd losgelaten. De strafmaat wordt bepaald aan de hand van
proportionele schuldvergelding -> bovengrens van de straf: niet meer het leed mag worden toegevoegd
dan verantwoord is in het licht van de ernst van het feit en de schuld van de dader.
Klassieke benadering -> rechten van het individu jegens de staat dominant in de gedachtevorming.
1.5.2. De Moderne Richting
Eind 19e eeuw kwam een nieuwe manier van denken die op verschillende punten afweek van de
klassieke theorieën:
1. Stoelde niet langer op de leer van het sociale contract, maar op de gedachte dat het noodzakelijk is
de samenleving te beveiligen.
3
, 2. Verwerpen van de klassieke veronderstelling dat de mens op basis van zijn vrije wil een rationale
afweging maakt om al dan niet een strafbaar feit te begaan -> meer gericht op wetenschappelijke
benadering -> geneeskunst, biologie en sociologie moeten antwoord bieden op de vraag waarom een
dader tot het begaan van een misdrijf was gekomen. -> aan de hand van deze antwoorden zou de
strafrechtelijke reactie moeten worden afgestemd op de persoon en persoonlijke omstandigheden van
de ader om te voorkomen dat deze opnieuw de fout in zou gaan.
Nadruk op doelmatigheid van de strafrechtspleging -> klassieke beginselen minder vanzelfsprekend.
Moderne richting benadrukt de bescherming van het collectief tegen gevaarlijk geachte personen. Ipv
fixeren van sancties zou een zo doelmatig mogelijke straf moeten worden opgelegd, waarbij de
persoon en de persoonlijke omstandigheden van de dader leidend zouden moeten zijn.
Straf -> primair een instrument van sociale controle en niet een morele reactie op verwijtbaar begaan
onrecht.
Onderscheid tussen verschillende categorieën daders -> met het oog op een differentiatie in de
strafrechtelijke sanctie -> gelegenheids- en gewoontemisdadigers.
Gelegenheidsmisdadigers -> door externe omstandigheden tot de misdaad worden gedreven -> korte
vrijheidsstraf is juist contraproductief en moet gezocht worden naar alternatieven zoals
voorwaardelijke veroordeling.
Beroeps/gewoontemisdadigers -> innerlijke drang tot deviant gedrag -> onverbeterlijke
gewoontemisdadigers zouden door middel van langdurige vrijheidsbeneming onschadelijk gemaakt
moeten worden.
1.6 Ontwikkeling van het sanctiestelsel vanaf 1900
1.6.1. Ontwikkeling van voorwaardelijke modaliteiten en maatregelen
Moderne richting van invloed op herzieningen van ons sanctiestelsel -> introductie van een bijzonder
sanctiestelsel voor jeugdigen 1905, dat niet langer vergelding maar verbetering van gedrag van de
jeugdige door sancties met pedagogisch oogmerk centraal stelde -> daarnaast introductie
voorwaardelijke veroordeling voor volwassenen in 1915 -> de ineffectief geachte korte vrijheidsstraf
kon worden voorkomen en ipv voorwaarden worden gesteld die konden worden afgestemd op de
persoon en de persoonlijke omstandigheden van de dader -> persoonsgerichte strafrechtelijke sanctie -
> vooral bestemd voor gelegenheidsmisdadigers.
Ook breidde de wetgever het toepassingsgebied van de v.i. uit en stemde de regeling af op de
voorwaardelijke veroordeling.
Introductie voorwaardelijke modaliteiten betekende een andere manier van straffen:
Externe dwang in de vorm van lijfstraffen -> opsluiting -> zelfdwang: de veroordeelde wordt geacht
zich aan bepaalde gedragsvoorschriften te houden -> niet naleven -> nog steeds externe dwang
uitoefenen doorat de opgelegde straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd.
De maatregel als tweede spoor in het sanctiestelsel, naast dat van de straf. -> psychopatenwetten
1925/1928 -> invoering tbr -> persoonsgerichte benadering en de nadruk op beveiliging van de
samenleving door middel van speciale preventie.
1.6.2. Nieuwe stromingen en denkbeelden over straffen
De voornaamste theoretische bewegingen die ons sanctiestelsel hebben beïnvloed, warden de klassieke
richting die door de wetgever van 1881 tot uitgangspunt werd genomen, en de Moderne Richting in
het strafrecht, die mede heeft bijgedragen aan belangrijke innovaties als de voorwaardelijke
veroordeling, de uitbouw van de v.i. en het spoor van maatregelen naast dat van de straffen.
In de loop van de 20e eeuw -> onder invloed van Moderne Richting -> speciale preventie deels in de
vorm van heropvoeding een centrale rol tussen de strafdoelen. De opgelegde straffen waren milder
geworden -> voorwaardelijke veroordeling, geldboetes, straf verminderende omstandigheden en
tenuitvoerlegging gevangenisstraf werd milder; cellulaire tul werd na WO I steeds meer vervangen
door gemeenschappelijke opsluiting.
Begin jaren ’30 -> autoritaire beweging -> sociale en economische crisis -> onvrede over mild ervaren
strafklimaat.
Na WO II -> 1953 -> Beginselenwet Gevangeniswezen -> streven naar een synthese tussen cellulaire
tul van de gevangenisstraf en gemeenschap en het mede in dienst stellen van de tul van de
gevangenisstraf van de voorbereiding van de terugkeer van de gedetineerde in de samenleving ->
4