Clarke and Stewart H7 (P. 193-199)
De meeste ouders proberen hun kinderen te socialiseren door zich beleefd te gedragen, goed met
anderen om te gaan, eerlijkheid en hard werken te waarderen en een groot aantal andere doelen te
bereiken die enigszins van gezin tot gezin verschillen (ook van cultuur). Ongeacht hun specifieke
doelen gebruiken ouders leerprincipes om hun kinderen sociale regels en rollen bij te brengen.
Verschillen in opvoedingsstijl is te verklaren door: relatie tussen ouders,
persoonlijkheden van ouders, onderwijs van ouders, omstandigheden waarin
de familie leeft en het gedrag van de kinderen (temperament). Ze verschillen
ook met sensitiviteit, responsiviteit en controle. Als ouders warm en liefdevol
zijn, is de socialisatie van de kinderen effectiever.
Tegenwoordig erkennen onderzoekers op het gebied van kinderontwikkeling
dat socialisatie bidirectioneel is: dat het gedrag van ouders van invloed is op
het gedrag van kinderen en het gedrag van kinderen op de ouders.
Er zit ook verschil in vaders en moeders: vaak is het zo dat moeders meer tijd
doorbrengen met kinderen en dat vader eerder fysiek met kinderen bezig zijn
dan moeders. Dit verschilt echter wel per cultuur/ land. In de afgelopen
decennia is er een verschuiving opgetreden in de mate waarin vaders deelnemen aan het leven van
kinderen. Studies tonen aan dat vaders een significante bijdrage leveren aan het sociale gedrag van
hun kinderen. Vaders zijn vaker betrokken bij spelactiviteiten met hun kinderen dan moeders. Het
spel van de vader is fysiek opwindender; moeders spelen conventionele spelletjes, hebben interactie
met speelgoed en praten meer. De interculturele gegevens suggereren dat culturele, ecologische
contexten en biologische factoren de speelpatronen van ouders bepalen.
Clarke and Stewart H9 (P.263-273)
Kinderen van deze tijd spenderen meer tijd op school dan ooit tevoren. Ze beginnen vaak ook op
jongere leeftijd en blijven ook op oudere leeftijd op school. Scholen bieden niet alleen academische
onderwerpen, maar ook interactie, regels, waarden en normen (gevoel van community). Scholen zijn
belangrijk oor socialisatie van een kind. Wanneer kinderen naar scholen gaan waar ze een sterk
gemeenschapsgevoel hebben, doen ze het sociaal beter, zijn ze minder emotioneel van streek, zijn ze
meer pro-sociaal en lopen ze minder snel van school of stoppen ze met school.
Het mechanisme waardoor deze positieve effecten van een gemeenschapsgevoel worden bereikt, is
waarschijnlijk 'collectieve werkzaamheid': gedeelde overtuigingen van mensen in hun collectieve
kracht om een doel/gewenst resultaat te bereiken. Het bevorderen van collectieve doeltreffendheid
zal waarschijnlijk zowel de prestaties van leerlingen als het klasklimaat en het sociale gedrag van
kinderen verbeteren.
Kinderen die op kleine scholen zitten, doen vaker mee aan schoolactiviteiten. Bovendien zijn er op
grote scholen maar een beperkt aantal plekken in activiteiten, waardoor niet iedereen eraan mee
kan doen. Meedoen aan schoolactiviteiten gaat meestal samen met betere prestaties. Bovendien is
er op kleinere scholen een groter gevoel van ‘horen bij’. Het verminderde gevoel van identificatie en
betrokkenheid van leerlingen op grotere scholen kan een deel van de reden zijn dat de uitval op
grote scholen doorgaans hoger is dan op kleine scholen.
Van de basisschool naar de middelbare school is voor veel kinderen geen leuke ervaring. Het wordt
vaak als negatief gezien, omdat je waarschijnlijk ook naar een grotere school gaat en dus best
anoniem kan voelen. Concurrentie en netwerken wordt heftiger. Het naar een andere school gaan
kan erg lastig zijn voor kinderen, vooral als dit samengaat met andere veranderingen, zoals puberteit
(stage-environment fit) vaak minder zelfrespect. Middelbare school wordt gezien als een
onpersoonlijk sociaal klimaat. Er is ook nog steeds een discussie over gemengde scholen of scholen
met hetzelfde geslacht. Beter voor academische voordelen? Richten meer op verschillende
onderwijsvormen die geschikt zijn voor jongens of meisjes?
,Voordelen van een kleine klas
Heeft voordelen voor kinderen hun sociale ontwikkeling. In kleine klassen zijn de kind en leerkracht
contacten ook veel persoonlijker en frequenter. Leerlingen hebben meer interactie met
leeftijdsgenoten en gedragen zich beter. Leerlingen letten beter op. Leerkrachten zijn in kleinere
klassen ook meer tevreden.
Voordelen van een open klaslokaal
Open klaslokaal: kinderen die bewegen, samenwerken en beslissingen nemen. Leerkrachten geloven
dat kinderen het beste leren door betrokken te zijn en actief deelnemen in hun eigen leerproces.
Lawaai is wel een probleem, maar het biedt wel sociale voordelen. In het algemeen zijn leerlingen in
open klaslokalen meer coöperatief en onafhankelijker.
Coöperatief leren werken kleine groepen studenten samen. Vaak is de groep heterogeen, met
kinderen van verschillende capaciteiten en achtergronden die problemen proberen op te lossen.
Leraren regelen soms peer-tutoring waarbij een oudere, ervaren student een jonger of minder
capabel kind begeleidt.
Leraar
Controle houden: taken verdelen, systematische versterking > belonen. Dit ondermijnt
wel het internaliseren van gedrag, want kinderen doen het alleen als ze er een beloning
voor terug krijgen.
Verwachtingen hebben: Pygmalion effect (voor het schooljaar nagaan wie de ‘bloeiers’
waren en uit de resultaten bleek dit ook), self-fullfilling prophecies, minder- en
meerderheidsstudenten.
Leraar-leerling relatie: geen conflicten, maar ook niet geheel afhankelijk. Vooral
belangrijk voor sociale aanpassing van kinderen uit minderheidsgroepen.
School-familie
Verschil tussen school- en thuiscultuur: kinderen van lage sociaaleconomische klasse en
etnische minderheidsgroepen hebben het dan ook in het algemeen moeilijker op school.
Betrokkenheid van ouders is belangrijk: betrokkenheid van ouders is gerelateerd aan het
probleemgedrag en sociale vaardigheden van het kind.
School als een buffer voor kinderen: wanneer er thuis tekortkoming is.
Integratie in de klas wordt ook geassocieerd met gevoelens van veiligheid en sociale tevredenheid.
Berns H1 (P.3-24)
Ecologie = de wetenschap van de onderlinge verbanden tussen organismen en hun omgevingen.
Menselijke ecologie = biologische, psychologische, sociale en culturele context waarin een mens in
ontwikkeling interactie heeft en de consequente processen die zich ontwikkelen over tijd.
Adaptatie = modificeren van een organisme of zijn gedrag door de condities van zijn omgeving.
Sociale krachten (forces) die invloed hebben op menselijke adaptatie: demografisch (statische
kernmerken van menselijke populaties), economisch, politiek en technologie.
Socialisatie is het proces waarin individuelen de kennis, vaardigheden en karaktereigenschappen
opdoen waardoor ze als effectieve leden van groepen en de maatschappij kunnen functioneren. Er
zijn heel veel verschillende factoren die bijdrage aan de ontwikkeling van het kind. Socialisatie
gebeurt over tijd, door interactie met belangrijke anderen, door communicatie en in emotioneel
belangrijke contexten.
,Socialisatie is uniek voor mensen, omdat wij kunnen denken of door taal? Taal maakt ideeën en zorgt
ervoor dat we die kunnen delen. Ook vervangt de actie met nadenken en dan gebruikt gedachten om
gedrag te veranderen.
Language Thoughts
Behaviour
Thoughts Language
Internalisatie = proces waarbij gedrag extern beïnvloed wordt, verschuift naar intern of zelf-
gereguleerd gedrag. De basis van de samenleving wordt gevormd door de verwachtingen van
mensen om gepast gedrag te vertonen. Je doet iets fout je wordt er op aangesproken (taal)
internalisatie, zelfcontrole. Als andere kinderen ook leren hun gedragsbeheersing te internaliseren,
dan is een menselijke samenleving mogelijk.
Socialisatie is een wederzijds proces, want als je interactie hebt met een ander individu, lokt een
reactie in de ene een reactie in de ander uit. Het is ook een dynamisch proces, omdat interacties over
tijd veranderen.
Genotype = het totale mengsel van erfelijke instructies die zich bevinden in de genen op het moment
van geboorte. Ouders zorgen zowel voor de genen, maar creëren ook omgevingen/contexten voor de
ontwikkeling van hun kind correlatie tussen genotype en omgeving die leidt tot een
ontwikkelingsuitkomst.
1. Passief = kinderen erven genen van de ouders en zijn daarom vatbaar om beïnvloed te
worden door de omgeving die hun ouders bieden.
2. Suggestief = het genotype lokt bepaalde reacties van de omgeving uit
3. Actief = een individu zoekt omgevingen die aansluiten bij zijn genotype
Temperament = aangeboren eigenschappen die de sensitiviteit voor verschillende ervaringen en
responsiviteit voor sociale interacties bepalen. Je hebt 3 brede temperament categorieën: makkelijk
(easy), slow-to-warm-up, moeilijk (difficult). Hoe verzorgers op het temperament van een kind
reageren, beïnvloedt het socialisatieproces. Als het temperament aansluit bij de verzorger dan is het
waarschijnlijk zo dat de socialisatie soepel verloopt.
Rijping = ontwikkelingsveranderingen die samengaan met het biologische proces van ouder worden.
Als kinderen ouder worden, lokken hun behoeften en vaardigheden een verandering uit in de
verwachtingen van de ouders over gedrag.
Opzettelijke socialisatie = als volwassenen bepaalde waarden voortdurend “opleggen” en deze
ondersteunen met goedkeuring als kinderen er in mee gaan en consequenties als ze dit niet doen.
Onopzettelijke socialisatie = socialisatie die spontaan door de interactie ontstaat.
Agenten van socialisatie = iedereen die een rol speelt in de socialisatie van een kind.
Maatschappelijke veranderingen kunnen zorgen voor familie spanningen, maar het kan ook voor
uitdaging zorgen.
Socialisatie is complex, want het brengt verschillende dingen met zich mee: variabele en wederzijdse
ervaringen, interacties, en omgevingen die de ontwikkelingen beïnvloeden. Kinderen spelen zelf ook
een rol in hun socialisatie, wat opzettelijke socialisatie lastig maakt.
, Bio-ecologie = de rol die organismen spelen in het vormen van hun omgevingen over tijd. Mensen
creëren omgevingen die vormgeven aan de loop van menselijke ontwikkeling. Mensen zijn actieve
producenten van hun eigen ontwikkeling.
Bio-ecologisch model van Bronfenbrenner = een manier om individuele menselijke
variatie en adaptatie binnen generale patronen uit te leggen conceptueel model om
mensen te onderzoeken in hun verschillende sociale omgevingen: microsysteem,
mesosysteem, exosysteem, macrosysteem.
Chronosysteem = grote maatschappelijke verandering.
Microsysteem: activiteiten en relaties met belangrijke andere in een kleine setting: familie, school,
vrienden, gemeenschap, media. De relaties in dit systeem is ook belangrijk: relatie vader-moeder.
Mesosysteem: links en onderlinge relaties tussen twee of meer microsystemen, dus bijvoorbeeld
tussen familie en school: ondersteuning vanuit familie levert hogere schoolprestaties op. Of als
ouders een kind op een bepaalde sport doen: combinatie familie-vrienden (peers).
Exosysteem: settings waarin kinderen niet actieve participanten zijn, maar die wel effect hebben op
een van hun microsystemen (indirect). Voorbeelden: baan ouders, maatschappelijke dienstverlening.
Berns H4 (P.148-156)
Pro-sociaal gedrag = gedrag dat andere mensen baat.
Competentie = patroon van effectieve aanpassingen aan iemands omgeving: het gaat om gedrag dat
sociaal verantwoordelijk, onafhankelijk, vriendelijk, samenwerkend, dominant en prestatiegericht is.
Soorten hechtingen:
1. Veilige hechting onderzoekt omgeving in nabijheid moeder, is ontdaan als de moeder weg
is en zoekt contact als ze terugkomt
2. Terughoudende hechting (onveilig) blijft dicht bij moeder, onderzoekt niet, boos als
moeder weggaat, alert op vreemdeling, weigert fysieke contact met moeder als ze terugkomt
3. Vermijdende hechting (onveilig) niet veel stress als moeder weggaat, negeren of
vermijden van vreemdeling, negeert moeder na terugkomst
4. Ongeorganiseerde/ gedesoriënteerde hechting (onveilig) heel erg van streek over de
situatie en verward of hij de vreemdeling moet benaderen of vermijden, als de moeder
terugkomt, kan het kind contact zoeken en zich daarna weer terugtrekken
De impact van ouderlijke socialisatietechnieken wordt versterkt door ondersteunende verbindingen
met andere microsystemen, zoals de school en de gemeenschap. Kenmerken van community
influences zijn de ondersteunende sociale omgevingen. Er is een informeel netwerk (familieleden en
vrienden) en een formeel netwerk (psychologen en werknemers). Deze geven instrumentele steun
(fysiek en financieel), emotionele steun, en informatieve steun.
Berns H6 (P. 227-230)
Leerstijl = een consistent patroon van gedrag en prestatie waarmee een individu onderwijskundige
ervaringen aanpakt. De leerstijl bepaalt welke leeromgeving optimaal is voor de ontwikkeling.
Leerstijl is een aspect van socialisatie, omdat docenten reageren op deze leerstijlen en zo geschikt
onderwijs geven.
De thuisomgeving is een belangrijke factor wat invloed kan hebben op een kind zijn/haar gedrag op
het onderwijs. Daarom moet het onderwijs goed interacties hebben met de ouders zodat de
socialisatie doelen kunnen voortgezet worden. Er zijn 3 type betrokkenheden voor familie:
1. Beslissingen maken schoolprogramma’s en beleid
2. Deelnemen vrijwilligerswerk of in de klas staan
3. Vennootschap thuisbegeleiding bieden