Hoorcollege 1 PSBK 01-09-2020
Iedereen ontwikkelt zich door een complex samenspel van verschillende factoren, die geordend zijn
is systemen:
Biologische systemen (genen, hersenen, hormonen, lichaam)
Pedagogische systemen (gezin, familie, school, buurt, vrienden)
Chronosysteem (ontwikkelingen in samenleving > economisch, sociaal, cultureel, politiek)
Fysische omgeving (huisvesting, veiligheid, kwaliteit, voeding)
Toeval!
>>> Hierdoor moeilijk om de ontwikkeling te voorspellen
Waar gaat opvoeding over?
Ontwikkeling, brein, genen > biologie
Communiceren, elkaars taal spreken > interacties
Structuur bieden, feedback geven, de weg wijzen, leren denken > begeleiden en
ondersteunen
Respect hebben, normen en waarden > culturele overdracht
Opvoeding van nu is anders dan die van vroeger > tijdsgeest
>>> Opvoeding draagt bij tot welke persoon je je ontwikkelt
>>> Opvoeding is belangrijk voor de ontwikkeling van een kind, maar is niet de enige factor.
Wat is pedagogiek?
Het bestuderen van opvoeding, onderwijs en hulpverlening aan kinderen en jeugdigen met een oog
op verbetering van de praktijk
Pedagoog Van IJzendoorn:
Empirisch: kennis ontstaat door het systematisch verzamelen van gegevens en deze via
statische methoden analyseren
Analytisch: reductie, de hele werkelijkheid is te complex om te onderzoeken
Onderzoek moet repliceerbaar zijn
Theorie en kennis moet falsificeerbaar zijn > je kunt hem weerleggen door er onderzoek naar
te doen
Niet normatief: de empirisch-analytische pedagogiek schrijft niet voor hoe de opvoeding
eruit moet zien > alleen onderzoek doen, geen oordeel.
Empirisch-analytische pedagogiek: op systematische wijze pedagogische handelingen, methoden,
programma’s, therapieën uitproberen en kijken of er sprake is van een pedagogisch effect =
handelingswetenschap
>>> geen normatieve uitspraken (oordelen)
De pedagogiek was niet altijd empirisch-analytisch > vroeger normatieve pedagogiek (filosofisch)
De reden hiervan: Martinus. J. Langeveld (1905-1989) grondlegger normatieve pedagogiek
‘Het kind begrijpen, zoals het is’
Langeveld hechtte veel waarde aan het normatieve kader van de pedagogiek:
‘zelfverantwoordelijke zelfbepaling
De Winter: ‘hoopgevende sociale pedagogiek’
Meer aandacht aan de groei, minder aan problemen
Minder individueel en meer sociaal > grote maatschappelijke opvoedingsvraagstukken
Jeugd ontwikkelt zich het best in rijke sociale netwerken
>>> belang opvoedingsidealen (normatief)
Hoop = ‘leren zien van mogelijkheden tot verbetering’
,Contouren van de ‘hoopgevende sociale pedagogiek’:
Handelingsperspectieven cultiveren
Onderbreken van impulsieve oordelen en verlangens ‘pedagogisch onderbreken’
Optimisme voorleven
Participatie bevorderen
Hoorcollege 2 PSBK 08-09-2020
“Het misverstand opvoeding” > the nurture assumption
Sterke effecten van erfelijkheid op uiteenlopende menselijke eigenschappen
Slechts heel kleine effecten van de gedeelde omgeving (gezin, klas)
Met genetica kan je schatten hoe groot de invloed is van de erfelijkheid, school, klas, gezin.
Gedragsgenetica onderzoek met tweelingen en adoptiekinderen:
Eeneiige (monozygotische) tweelingen
In verschillende gezinnen opgevoed
In hetzelfde gezin opgevoed
Twee-eiige (dizygotische) tweelingen
Adoptiekinderen en hun biologische niet-verwante broertjes en zusjes (nul correlatie) > als ze
toch op elkaar lijken in persoonlijkheidskenmerken, dan kan je zeggen dat dat een effect is
van de gedeelde omgeving.
Spoetnikeffect > satelliet in een baan om de aarde door de Russen > Amerika reageert met
pedagogisch programma: brede stimulering van de ontwikkeling van de arme (merendeels zwarte)
bevolking.
Head start programma:
Massaal programma, op grote schaal uitgezet
Halve dagen, een paar dagen per week, naar peuterspeelzaal zonder een duidelijk
programma
Gericht op verhoging van het IQ en de taalvaardigheid, maar niet professioneel uitgevoerd
Head Start faalt, er zijn nauwelijks effecten op IQ die blijvend zijn
>>> Arthur Jensen: Head Start kon niet slagen, want intelligentie (‘g-factor’), als erfelijke eigenschap,
is niet wezenlijk veranderbaar. Nature vs. nurture
Genetica & intelligentie: een politiek geladen debat
Sir Cyril Burt: beschuldigd van het vervalsen van tweelinggegevens om de erfelijkheid van
intelligentie te bewijzen.
Harvard-psychologen Herrnstein & Murray: The bell-curve > waarom sociale ongelijkheid
rechtvaardig is.
Bezwaren tegen het genetisch model:
Geen ‘inhoudelijke’ theorie over manier waarop de genen (=genotype) omgezet worden in
intelligentie (IQ), persoonlijkheid, politieke voorkeur, gedrag… (=fenotype)
Afwijkende bevindingen:
Er is een sterk effect van adoptie op het gemiddelde IQ, de schoolprestaties enz.
Gemiddeld IQ van een populatie stijgt (Flynn-effect)
Minder sterk effect van erfelijkheid in deelpopulaties met een lagere sociaaleconomische
status
Het ‘Flynn-effect’: stijging van het gemiddelde IQ van een populatie met circa 1.3 SD (17 IQ-punten)
in een periode van 30 jaar (=zeer sterk effect!) > deed onderzoek bij de keuring van de militaire
dienst en had de normering, ook aan het eind van de dienst.
Verklaringen?
Verandering van de ‘genenpool’ niet waarschijnlijk (de periode is te kort)
, Stijgend IQ ook gevonden van de ene op de andere generatie (vaders en zonen)
Waarschijnlijker:
Toegenomen educatie, toegenomen complexiteit van de beroepen, en veranderingen in het
curriculum op school
IQ paradox
IQ is in hoge erfelijk (nature), maar tegelijkertijd sterk afhankelijk van de omgeving (nurture)
Hoe meer ondersteunend de omgeving, hoe hoger het IQ en hoe sterker de
erfelijkheidscomponent > genen moeten tot expressie komen, als de omstandigheden daar
beter zijn dan zijn verschillen die te maken hebben met genen, die komen zo beter tot
uitdrukking
Woordenschat: zowel sterk genetisch bepaald als sterk afhankelijk van de taalomgeving
Gilbert Gottlieb > inprentinggedrag > eerste wat nieuwgeboren ziet is de staart, dus loopt achter
staart aan van moeder. Hij ontwikkelde een wederkerige invloed, probabilistische epigenese
(“developmental manifold”). Epigenese zijn de genen die tot expressie moeten komen.
>>>Genetische-neurobiologisch determinisme ook omgekeerd!
Antisociale gedragsstoornis
MAOA-hoog of laag gen (‘G’): indien laag = risicofactor
Hyper-reactieve amygdala en hypo-reactieve prefontale regulering: ‘fight response bias’
> reactieve agressie en impulsief geweld (‘P’)
Maar: belangrijke rol voor mishandeling en verwaarlozing vs. warme, ondersteunende
omgeving (‘E’)
Langdurige, opeenstapeling
Antisociaal gedrag: G x E
Complexe persoonlijke vermogens en vaardigheden (zoals emotieregulatie, aangepast gedrag, lezen,
rekenen, kritisch denken) ontwikkelen zich uit een “veelvoud van mogelijkheden”, uit een “diffuus
genetisch potentieel”, via langdurige trajecten van ontwikkeling en leren gereguleerd door sociale en
culturele systemen > kern Bronfenbrenner
Bronfenbrenner theorie: proces = persoon x conext x tijd
Persoon: de genetische basis van het individu, de activiteiten en ervaringen van het individu,
de groei van het individu over tijd (input-output)
Context: de fysieke, sociale en culturele omgevingen waarin een kind opgroeit, zich
ontwikkelt en kennis en vaardigheden verwerft
Tijd: de duur van een micro-interactie van een persoon met een object, de herhaling of
continuering van deze interactie, de veranderingen in samenleving en cultuur op
samenleving.
Proximale processen: de interactie van een individu met zijn of haar directe omgeving (met
materialen, andere personen, symbolische structuren)
1. Kwantiteit (kracht, duur, samenhang tussen verschillende contexten)
2. Kwaliteit (mate van initiatief en sturing, wederkerigheid, responsiviteit)
3. Inhoud (waardevolle persoonskenmerken, kennis, vaardigheden, gedragsstijlen, identiteit)
Bij baby begint het absolute kernproces en het is geen toeval (het arrangement van speelobjecten, de
ruimte, de tijd), maar deel van een pedagogisch masterplan.
Persoon
Disposities, mogelijkheden, vaardigheden: Temperament, leervermogen, controle
Hulpbronnen: informele en formele educatie, toegang tot hoogwaardige voorzieningen