WEEK 1 Circulatie
De functie van bloed:
1. Het transport van verschillende stoffen in samenstelling met het lymfesysteem:
zuurstof en koolstofdioxide, voedingsstoffen, toxinen en afvalproducten (ureum),
hormonen, elektrolytenbalans.
De circulatie= bloedsomloop-> verzorgt transport binnen het lichaam
- Cellen hebben bv glucose en zuurstof nodig voor verbranding, de belangrijkste bron
van energie
- Bouwstoffen uit spijsvertering bereiken de bloedvaten
- Afvalstoffen zoals koolstofdioxide en ammoniak/ureum worden door de circulatie
afgevoerd naar de longen, lever en nieren.
- Arteriën (slagaders) lopen van het hart af en vertakken zich verder in de weefsels.
Daar vinden alle uitwisselingsprocessen plaats in de capillairen (haarvaten).
- Na de geboorte 2 bloedsomlopen:
o Kleine bloedsomloop= longcirculatie
o Grote bloedsomloop= systematische circulatie
2. Het regelen van de lichaamstemperatuur(vasocunstrictie, minder bloed, vasodelitatie meer
bloed naar de huid).
3. De bescherming, immuunsysteem.
4. Het handhaven van de bloedstolling.
Serum is de vloeistof die overblijft als men bloedplasma laat stollen en het stolsel
afcentrifugeert. De samenstelling is in grote trekken vergelijkbaar met die van bloedplasma,
behalve dat de stollingseiwitten (zoals fibrinogeen) grotendeels verwijderd zijn. Het serum
bevat dus geen cellen (erytrocyten en leukocyten) geen stollingsfactoren.
● 91% water
● 7% proteïnen: (albumine, globuline)
● 2% elektrolyten, voedingstoffen en hormonen
,8.1 hart en vaten
Bloed stroomt gem. 1 keer per minuut een soort 8 door het lichaam. Hierbij passeert het
bloed 2 keer het hart.
Via de longen komt er zuurstof in het bloed terecht, dus vanuit de longcapillairen gaat er
helder rood= zuurstofrijk bloed naar het hart. Daar komt het in de linkerharthelft terecht en
stroomt het naar de haarvaten in de andere weefsels.
Vanuit de andere weefsels komt er donkerrood= zuurstofarm bloed dat naar de
rechterharthelft stroomt richting de longen om daar weer zuurstof op te halen.
Blauw/rechts= zuurstofarm, rood/links= zuurstofrijk
mmmmmmmmmmmmmmm
1. Bovenste holle ader (rechts zuurstofarm)
2. Onderste holle ader (rechts zuurstofarm)
3. Rechter atrium (rechterboezem)
4. Rechter ventrikel (rechterkamer)
5. Longslagader
6. Longader
7. Linker atrium (linkerboezem)
8. Linker ventrikel (linkerkamer)
9. Aorta
10. Leverslagader
11. Poortader
Grote bloedsomloop/systematische circulatie
Linker ventrikel/ linkerkamer
� Dikke spierwand die elke hartslag zuurstofrijk bloed in de arteriën/slagaders pompt
van de grote bloedsomloop. Deze samentrekkingen zijn daardoor te voelen als
pulsaties in je pols, hals en lies.
Zuurstofarm bloed wordt door de venen/aders naar het rechter atrium.
� Linker ventrikel-> arteriën (slagaders)-> capillairen (haarvaten)-> venen (aders)->
rechter atrium.
Kleine bloedsomloop/pulmonale circulatie
Rechter ventrikel/rechterkamer heeft een dunnere spierwand dan de linker, omdat deze
alleen maar het bloed door de longen hoeft te pompen.
� Rechter ventrikel-> arteria pulmonalis/longslagader-> longarteriën-> haarvaten bij de
alveoli (longblaasjes)-> linker atrium.
, Met een bloedgroep wordt een bloedtype bedoeld dat bepaalde eigenschappen heeft. Deze
eigenschappen hebben twee aspecten. Het eerste aspect is de aanwezigheid van
molecuul(suiker)ketens die als een soort staarten op de buitenkant van de roze bloedcel
zitten. Er zijn twee soorten keten die type A en type B worden genoemd. Iemand met keten A
op zijn rode bloedcellen heeft bloedgroep A en iemand met keten B heeft bloedgroep B. De
aanwezigheid van zowel type A als type B geeft bloedgroep AB. Het kan ook zijn dat iemand
helemaal géén ketens op zijn rode bloedcellen heeft. Deze persoon heeft dan bloedgroep O.
Ongeveer de helft van de mensen in de westerse wereld heeft bloedgroep O en circa 40%
heeft bloedgroep A. De bloedgroepen AB en B zijn vrij zeldzaam. Zodra iemand met
bloedgroep A donorbloed met B krijgt toegediend, klontert het samen en treden hevige
reactie op. Om dit te voorkomen gebruikt met voor een bloedtransfusie bij voorkeur van
bloed van dezelfde bloedgroep. Als dit type bloed niet voorhanden is, kan altijd bloedgroep O
worden toegediend. Dit bloed bevat immers geen suikerketens en kan dus ook geen reactie
geven. Omdat bloedgroep O zo wijd toepasbaar is, wordt het ook wel de ‘universele donor’
genoemd.
Bloedgroep A, kan A en O ontvangen
Bloedgroep B, kan B en O ontvangen
Bloedgroep AB, kan alles ontvangen
Bloedgroep O, kan alleen O ontvangen.
Wanneer iemand bloed met verkeerde bloedgroep toegediend krijgt, dan gaat het bloed
klonteren.
Rhesusimmunistatie (Rh+)
Bij de bloedgroepen heb je ook een positief en een negatief. Dus bijvoorbeeld A+ en A- . Dit
noemen ze de rhesus positief of rhesus negatief. Wanneer de moeder A- heeft en de baby in
haar buik A+ dan is er nog niks aan de hand. Want het bloed is gescheiden. Wanneer de
moeder gaat bevallen, ontstaat er een wond in de baarmoeder. Het bloed van het kind komt
zo in de moeder. Met als gevolg dat de moeder antistoffen gaat maken voor A+. Als ze nog
een keer zwanger wordt, en het kind heeft opnieuw A+, dan zal het bloed van de moeder het
bloed van de kind aanvallen met gevolgen van dien. Hierom krijgt de moeder direct na de