Hogeschool van Amsterdam
Maatschappij en Recht
Samenvatting
Onderzoeksmethoden III
Titel Onderzoeksmethoden III
Samenstelling Renske Bijl
Collegejaar 2013-2014
Uitgever Hogeschool van Amsterdam
Pro-nummer 00132/797/108301/14/0825
Student Janine Cornelissen
Studie Toegepaste Psychologie VT (2013-2014)
School Hogeschool van Amsterdam
, Samenvatting: Onderzoeksmethoden III
Janine Cornelissen
2
INHOUDSOPGAVE
HOORCOLLEGE I: EENVOUDIGE LAB-EXPERIMENTEN........................................................................................................................ 3
Paragraaf 1.1: Begrippen in kwantitatieve analyse ............................................................................................................. 3
Paragraaf 1.2: Een eenvoudig lab-experiment .................................................................................................................... 4
Paragraaf 1.3: Experimentele designs ................................................................................................................................ 5
HOORCOLLEGE II: GEAVANCEERDE EXPERIMENTEN ......................................................................................................................... 7
Paragraaf 2.1: Pretest en posttest ...................................................................................................................................... 7
Paragraaf 2.2: Statistiek ..................................................................................................................................................... 7
Paragraaf 2.3: Statistische toetsen ..................................................................................................................................... 8
Paragraaf 2.4: Hoofdeffecten en interactie-effecten ........................................................................................................ 10
HOORCOLLEGE III: CORRELATIONEEL ONDERZOEK ......................................................................................................................... 11
Paragraaf 3.1: Correlationeel onderzoek .......................................................................................................................... 11
HOORCOLLEGE IV: POPULATIES, STEEKPROEVEN EN LONGITUDINAAL ONDERZOEK ....................................................................... 12
Paragraaf 4.1: Populatie en steekproeven ........................................................................................................................ 12
Paragraaf 4.2: Steekproeftrekkingen ................................................................................................................................ 12
Paragraaf 4.3: Longitudinaal onderzoek ........................................................................................................................... 13
HOORCOLLEGE V: EEN PSYCHOLOGISCHE VRAGENLIJST ONTWIKKELEN ......................................................................................... 14
Paragraaf 5.1: Psychologische tests .................................................................................................................................. 14
Paragraaf 5.2: Hoe maak je een vragenlijst ...................................................................................................................... 14
HOORCOLLEGE VI: EEN PSYCHOLOGISCHE VRAGENLIJST BEOORDELEN .......................................................................................... 17
Paragraaf 6.1: Betrouwbaarheid ...................................................................................................................................... 17
Paragraaf 6.2: Validiteit ................................................................................................................................................... 17
, Samenvatting: Onderzoeksmethoden III
Janine Cornelissen
3
HOORCOLLEGE I: EENVOUDIGE LAB-EXPERIMENTEN
PARAGRAAF 1.1: BEGRIPPEN IN KWANTITATIEVE ANALYSE
In deze paragraaf worden een aantal begrippen beschreven die bij kwantitatieve analyse gebruikt worden. Deze begrippen komen uit
het boek ‘Wat is onderzoek?’, geschreven door Nel Verhoeven, te vinden in paragraaf 8.1.
Terminologie
Een variabele is een eigenschap of kenmerk van alle eenheden die bij je onderzoek zijn betrokken. Een variabele kan van waarde
veranderen. Voorbeeld: de eenheden die bij je onderzoek betrokken zijn de klassen van de opleiding Toegepaste Psychologie. Een
variabele van die klas is dan bijvoorbeeld ‘aantal personen’ en kan per klas verschillen: de ene klas bevat 20 personen, de andere klas
25.
Er zijn twee groepen variabelen:
1. Onafhankelijke variabelen: ook wel oorzaakvariabelen genoemd. Hiermee wordt de situatie gemanipuleerd. Deze
onafhankelijke variabele ligt vast, maar kan een verandering veroorzaken. Vaak is er sprake van een onafhankelijke variabele
bij een experiment.
2. Afhankelijke variabelen: ook wel gevolgvariabelen genoemd. Dit zijn variabelen die veranderen onder invloed van de
onafhankelijke variabelen.
Elke variabele heeft een categorie: waarden die een variabele kan waarnemen. Zo wordt bijvoorbeeld de variabele ‘aantal personen’
weergeven met 20, 25 of 31. Geeft iemand het aantal personen in een klas als 25 weer, dan wordt dit score van de variabele ‘aantal
personen’ genoemd.
Meetniveaus van de variabelen
Het meetniveau van een variabele geeft aan in welke mate je de waarden die aan de categorieën zijn toegekend, kunt gebruiken om
ermee te rekenen. Een meetniveau bepaalt dan ook de keuze voor een analysetechniek (beschrijvend of toetsend) en het type grafiek.
Oplopend van laag naar hoog zijn er de volgende meetniveaus:
1. Nominaal
2. Ordinaal
3. Interval
4. Ratio
1. Nominaal
Variabelen met een nominaal meetniveau zijn opgebouwd uit enkele losse categorieën. Tussen twee categorieën komen geen andere
waarden voor en deze worden dan ook discreet genoemd. Er kan niet met deze nominale variabelen worden gerekend en we noemen
ze ook wel kwalitatief (in woorden). Een voorbeeld van een nominaal meetniveau is de stad waarin iemand woont, waarbij de volgende
nominale variabelen kunnen horen: Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Eindhoven.
2. Ordinaal
Bij een ordinaal meetniveau komt er een rangorde voor in je variabelen. Ook zijn ze kwalitatief (in woorden) van aard en er kan dan
ook niet mee gerekend worden. Een voorbeeld van een ordinaal meetniveau is het opleidingsniveau van iemand, waarbij de volgende
ordinale variabelen kunnen horen (in rangorde): lagere school, vmbo, havo, mbo, vwo, hbo en wo.
3. Interval
Met variabelen op intervalniveau kun je wel rekenen en zijn daarom kwantitatief (in cijfers) van aard. De intervallen tussen twee
categorieën (of waarden) zijn gelijk en continu (elke waarde tussen twee punten is mogelijk). Voorbeelden van intervalvariabelen zijn
temperatuur en IQ.
Verder is er geen natuurlijk nulpunt. Kijk naar temperatuur: er is ooit afgesproken dat 0 graden het nulpunt is. Het is dus afgesproken.
Ook spreken we van gelijke intervallen: het verschil tussen 5 en 10 graden is net zo groot als het verschil tussen 15 en 20 graden. Het
is echter niet mogelijk om te zeggen dat het bij 20 graden twee keer zo warm is als bij 10 graden.
, Samenvatting: Onderzoeksmethoden III
Janine Cornelissen
4
Er kan ook gebruik gemaakt worden van Likertschalen. We kennen dan een interval meetniveau toe aan variabelen die oorspronkelijk
op ordinaal niveau zijn gemeten. Je vraagt bijvoorbeeld de mening over een bepaald onderwerp, aan de hand van een aantal items
test je deze mening. Vervolgens combineer je de items door de scores bij elkaar op te tellen en die worden dan op intervalniveau
geanalyseerd (helemaal mee eens = 1, mee eens = 2, mee oneens = 3 en helemaal mee oneens = 4: bij elkaar optellen).
4. Ratio
Met de variabelen op ratio niveau kan gerekend worden en is dan ook kwalitatief (in cijfers) van aard. Het ratiomeetniveau beschikt
wel over een natuurlijk nulpunt en gelijke, betekenisvolle verhoudingen. Lengte is een voorbeeld van een ratiovariabele met een
nulpunt. Wanneer je 0 cm bent, besta je niet; wanneer je 2 meter bent, ben je lang. Het is mogelijk om de gelijke verhoudingen als
betekenisvol te zien: iemand van 30 jaar is drie keer zo oud als iemand van 10 jaar.
Je moet je realiseren dat dit meetniveau kan veranderen zodra je een variabele gaat bewerken. Ga je bijvoorbeeld leeftijd in klassen
opdelen, dan is het meetniveau niet meer ratio, maar wordt het ordinaal. De klassen worden in rangorde gezet, waarmee de
oorspronkelijke verhoudingen verdwijnen.
Alle meetniveaus nog eens op een rijtje:
NOMINAAL ORDINAAL INTERVAL RATIO
Enkele waarden Enkele waarden Continue Continue
Discreet Discreet Gelijke intervallen Gelijke intervallen
Losse categorieën Losse categorieën Geen nulpunt Gelijke verhoudingen
Kwalitatief Kwalitatief Kwantitatief Wél nulpunt
Rangorde Kwantitatief
PARAGRAAF 1.2: EEN EENVOUDIG LAB -EXPERIMENT
Onderzoek in exacte vakgebieden, zoals natuurkunde en scheikunde, is niet zo moeilijk, omdat onderzoek gemakkelijker te meten zijn.
In de psychologie is het echter lastiger om onderzoek te doen, omdat men te maken heeft met psychologische processen. Deze zijn
vaag en daarom indirect onderzoekbaar.
Hoe kunnen we er nou voor zorgen dat we ongrijpbare gedragingen, gedachten en gevoelens grijpbaar maken? Door middel van een
laboratoriumexperiment: hierbij wordt op een systematische manier een onafhankelijke variabele gevarieerd om vervolgens te kijken
of dit effect heeft op de afhankelijke variabele. Een laboratoriumexperiment vindt logischerwijs plaatst in een laboratorium.
Er zijn twee hoofdredenen om een laboratorium te gebruiken, namelijk:
1. Praktische overwegingen: soms is er voor een onderzoek materiaal nodig dat te groot of te zwaar is om te vervoeren of dat
veilig moet worden opgeborgen omdat het duur of lastig vervangbaar is
2. Experimentele controle: het is bij een experiment belangrijk om alle factoren constant te houden, op de variabele die wordt
gemanipuleerd na. Storende factoren kunnen worden buitengesloten
Om een fatsoenlijk experiment uit te kunnen voeren moet je rekening houden met drie kenmerken van het eenvoudige lab-experiment
(ofwel: zuiver- of gerandomiseerd experiment), dit zijn:
1. Experimentele manipulatie
2. Procedures standaardiseren
3. Willekeurige toewijzing
1. Experimentele manipulatie
De variabele waarvan de onderzoeker aanneemt dat zijn een andere variabele veroorzaakt of beïnvloedt wordt gemanipuleerd
(gevarieerd), dit wordt de onafhankelijke variabele genoemd. De variabele waarvan we aannemen dat zij wordt beïnvloedt door de
onafhankelijke variabele, wordt afhankelijke variabele genoemd. Een voorbeeld van een onafhankelijke variabele is alcohol, die de
bijvoorbeeld invloed heeft op de mate waarin iemand zich gelukkig voelt. De mate van geluk is dan de afhankelijke variabele.
Je varieert de te onderzoeken onafhankelijke variabele(n) en creëert hiermee condities, ofwel: groepen. In eenvoudig lab-experiment
kan er onderscheid worden gemaakt tussen twee condities, namelijk: