Samenvatting 1.5 Interpreteren en analyseren
● Zes psychologische stromingen en één cliënt. Hoofdstukken 3, 4 ,5, 6, 8 ISBN
9789024402465
De hoofdstukken die zijn samengevat zijn te gebruiken om te leren voor de
Meerkeuze kennistoets over psychologische benaderingen.
, 1
Psychodynamische benaderingen (H3)
Met de term psychodynamische benaderingen bedoelen we een aantal benaderingen die
voortbouwen op de oorspronkelijke psychoanalyse van Freud maar met andere accenten,
zoals veel meer gericht zijn op de sociale interactie tussen mensen en door gebruik te
maken van inzichten uit andere kennisgebieden. Maar het dynamische innerlijk van de mens
is het onderwerp gebleven.
Belangrijke begrippen van de psychodynamische benadering: innerlijk, driften, ego en
superego, (on)bewust, angst, conflict, weerstand, inzicht.
De theorie van Freud (1986)
Belangrijke begrippen: innerlijk, driften, ego en superego, (on)bewust, angst, conflict,
weerstand, inzicht.
Driftmodel ; Es, ego en superego
Het driftmodel stelt dat de mens wordt voortgedreven door seksuele en agressieve
spanning. Het is gericht op behoeftebevrediging → wanneer dit niet lukt, ervaren we
spanning. Driften zijn blinde, aangeboren, biologische krachten → ‘es’ ofwel ‘het’.
‘Ego’ is een ‘ik’ → je ontwikkeld als kind een goed ego wanneer je leert omgaan met je
frustraties.
‘Superego’ → bevat geboden en verboden die vanuit de omgeving eigen zijn geworden. Het
superego stuurt ons vanbinnen, het zorgt voor bestraffende maatregelen wanneer we onze
driften op een verkeerde manier uiten. Je kan dan schuldgevoelens krijgen, moeheid of
depressie.
Ontwikkelingsfasen van ‘es’, ‘ego’ en ‘superego’:
- Orale fase (babytijd, 1jr)
De bevrediging is gericht op ontvangen via de mond.
- Anale fase (peutertijd, 1-3jr)
De periode van zindelijkheidstraining. De periode waarin het kind een eigen wil krijgt.
Ook wel de ‘koppigheidsfase’. Het kind moet een evenwicht zien te vinden tussen - -
eigen wil en die van de ouders.
Als het ouders in deze fase niet lukt de wil te kanaliseren, door te streng te zijn of
juist helemaal geen regels te hebben, kan het kind problemen houden met
autoriteiten, regel, netjesheid, orde, macht en strijd.
Kinderen die hun wil te weinig mochten uiten, kunnen als volwassenen overdreven
netjes , gehoorzaam en perfectionistisch zijn.
Kinderen die nooit hun wil begrensd zagen, kunnen moeite krijgen met discipline en
opdrachten.
, 2
- Fallische fase/ oedipale fase (kleutertijd, 3-6á8jr)
Hierin staat het geslachtsverschil centraal. Ze vinden het geslacht interessant en
spelen bijvoorbeeld doktertje. Kunnen ook jaloers worden op de band tussen vader
en moeder.
Als er in deze fase iets niet goed gaat, zou je later problemen kunnen krijgen met
(het aangaan van) liefdesrelaties, met seksuele trouw en jaloezie.
Jongens kunnen bijv. dwangmatig vrouwen veroveren, maar zich niet binden.
Meisjes kunnen moeite hebben met hun seksualiteit.
- Latentiefase (schoolleeftijd, 6á8jr)
Deze fase betreft meer rust op psychodynamiek niveau. De persoonlijkheidsstructuur
met es, ego en superego, heeft min of meer vorm gekregen. Het kind kan de blik op
de buitenwereld richten en aandacht besteden aan school en leeftijdsgenoten.
- Genitale fase (puberteit)
In deze fase worden driften en conflicten door hormonen en culturele verwachtingen
weer actiever. Oude conflicten kunnen weer opnieuw actueel worden bij het aangaan
van volwassen rollen, zoals relaties of werk.
Wanneer alles goed gaat,rijpt iemand uit tot een volwassen persoon die volwassen
relaties kan aangaan op het gebied van werk, liefde en vriendschap.
Regressie en fixatie
Als conflicten uit de verschillende fasen niet goed zijn opgelost, blijven ze actief. Dit kan nog
tot jaren later je leven beïnvloed en hinderen.
Vooral bij stress kan regressie (terugval) bij een kinderlijke fase optreden.
VB: als je je eenzaam voelt, dat je dan veel gaat snoepen of alcohol gaat drinken (orale
fase).
Bij een ‘fixatie’, ben je overgeleverd aan behoeften en gedragingen uit deze vroegere
ontwikkelingsfasen. Je ego heeft er dan te weinig van over. Of je maakt een inhaalslag om
deze onvervulde behoeften alsnog te vervullen.
Afweermechanismen
Afweermechanismen worden gebruikt om angst en gevoelens te onderdrukken.
Dit kan zowel voordelen als nadelen hebben.
- Verdringing
Bij verdringing worden angstwekkende wensen, gedachten, impulsen weggestopt,
maar ze blijven wel invloed uitoefenen, bijv. door dromen of psychische en
lichamelijke klachten.
- Ontkenning
Bij ontkenning worden feitelijke zaken ontkend, omdat ze te beangstigend zijn. De
emoties die de werkelijkheid oproept, kan ons ego niet hanteren.
, 3
- Reactieformatie
Bij reactieformatie wordt een angstwekkende impuls ‘onschadelijk’ gemaakt door het
omgekeerde ervan in het bewust toe te laten.
VB: wanneer je heel boos bent op je moeder, doe je extra je best aardig te doen,
door voor haar te koken. (maar je kookt wel iets wat ze niet lust).
Je complimenteert iemand zo overdreven, dat het meer afbranden is. Hierdoor kan je
alsnog je boze impuls kwijt.
Een pijnlijke situatie hard weglachen behoort hier ook bij.
- Isolering
Bij isolering wordt een ontoelaatbaar of angstwekkend gevoel afgesplitst van de rest
van je persoon.
Dit gebeurd vaak bij mensen met een traumatische gebeurtenis of die te horen
hebben gekregen dat ze ernstig ziek zijn. Ze praten dan over de situatie zonder
enige gevoelens/ emotie. Deze emotie kan er op een ander (onverwachts) moment
wel uitkomen.
- Intellectualisering
Lijkt op isolering: moeilijke, innerlijke zaken, worden met veel interessante en
moeilijke woorden weggepraat. Eenvoudige gevoelens, zoals woede of verdriet
worden complex gemaakt.
- Projectie
Bij projectie wordt een onacceptabele impuls bij jezelf geprojecteerd op een ander.
VB: Je moet een operatie ondergaan en je wil je angst niet toelaten, dus zeg je tegen
je partner ‘het komt allemaal goed, wees maar niet bang’. Hierdoor uit je een
‘verboden’ gevoel.
- Splitsing
Hierbij wordt iemand gezien als of helemaal goed, of helemaal slecht, of afwisselend
goed als slecht. Dit mechanisme wordt gebruikt als het teveel angst oproept om
zowel iemands goede als slechte kanten te zien.
- Rationalisatie
Bij rationalisatie wordt een impuls die eigenlijk wordt afgekeurd toch uitgeleefd en
vervolgens goedgepraat. → Je probeert fout gedrag met mooie praatjes recht te
breien.
- Verplaatsing
Als je een impuls die gericht is op een bepaalde persoon, uit bij iemand anders,
spreken we van verplaatsing. → Wanneer je op een collega boos bent, maar dit thuis
tegen je partner uit.
- Sublimatie (raadde Freud aan)
Het ego kanaliseert hierbij je behoeften op zo’n manier, dat iedereen tevreden is;
zowel jezelf als je omgeving.
VB: wanneer je agressieve driften hebt, dat je dan je opgeeft voor een vechtsport.