Samenvatting Geschiedenis boek
Inhoudsopgave
Jagers en de boeren (tot 3000 v.C.) Prehistorie .......................................................................................... 2
Grieken en Romeinen (3000 v. Chr. – 500 na Chr.) Prehistorie ..................................................................... 3
Monniken en ridders (500-1000) Vroege middeleeuwen ............................................................................ 5
Steden en staten (1000-1500) Late middeleeuwen ................................................................................... 7
Ontdekkers en hervormers 1500-1600 Nieuwe geschiedenis ....................................................................... 9
Regenten en Vorsten 1600-1700 Nieuwe geschiedenis ............................................................................. 13
Pruiken en revoluties 1700 - 1800 Nieuwe geschiedenis ........................................................................... 15
Burgers en stoommachines 1800 – 1900 Nieuwste geschiedenis ............................................................... 17
Wereldoorlogen en holocaust 1900 – 1945 Nieuwste geschiedenis ........................................................... 21
Televisie en computer 1945 – heden nieuwste geschiedenis .................................................................... 27
(Begrippen die je moet kennen voor toelatingstoets geschiedenis per tijdvak schuingedrukt. In de tekst
dikgedrukt verwerkt. )
,Jagers en de boeren (tot 3000 v.C.) Prehistorie
Begrippen: Jagers leven van de natuur, nomadisch bestaan, afhankelijk van de natuur,
werktuigen van vuursteen en botten, tenten en kleding van dierenhuiden, toendraklimaat,
jacht op mammoeten en rendieren, kunst (beeldjes, grotschilderingen).
Nederland: rendierjagers
De mens heeft zich vanuit Afrika over andere werelddelen verspreid. De mens leefde als
jager-verzamelaar, een leefwijze die sterk werd beïnvloed door het heersende klimaat.
Jagers-verzamelaars leiden een nomadisch bestaan, omdat ze steeds rondtrekken naar
voedsel. Het verschil tussen Europese jagers-verzamelaars en Zuid-Amerikaanse is dat het in
Europa veel kouder kon zijn dan in Zuid-Amerika. Hierdoor moesten ze een grote
voedselvoorraad aanleggen en zijn ze dus afhankelijk van de natuur.
Tot ongeveer 10.000 jaar v. Chr. Bedekte de ijskap van de laatste ijstijd het noorden van
Europa en heerste in West-Europa een toendraklimaat. Op deze toendra, een gebied zonder
bomen en begroeid met mos, gras en struiken, leefden rendierjagers. Zij leefden als
nomaden, omdat ze grote afstanden moesten afleggen om de kuddes rendieren te kunnen
volgen. Het vlees, de huid en de botten van de gedode dieren werden gebruikt als voedsel,
kleding, tent en gereedschap. Grote dieren die eerder op de toendra leefden, zoals
mammoeten en wolharige neushoorns, waren inmiddels uitgestorven.
De belangrijkste hulpmiddelen die rendierjagers gebruikten waren het vuur en
gereedschappen van vuursteen, botten en hout. Het vuur maakte het mogelijk in koude
gebieden te overleven. Bovendien kon met het vuur slecht verteerbaar voedsel eetbaar
maken. Verder konden grote roofdieren met het vuur op afstand worden gehouden.
Vuurstenen werktuigen speelden een grote rol. Er werden niet alleen grote bijlen gebruikt,
maar ook kleine scherpe werktuigen, zoals schrapers, boren, messen en naalden. Voor de
jacht gebruiken ze speren en pijlen met een vuurstenen punt. De rendierjagers leefden in
tenten en eenvoudige hutten.
Rond 5300 v. Chr. Kwam de bandkeramiekcultuur. Dit boerenvolk kreeg zijn naam door de
opvallende versiering in de vorm van een band op het aardewerk. In hunebedden zijn allerlei
grafgiften teruggevonden zoals trechterbekers, sieraden, wapens en gereedschappen. Deze
giften aan de overledenen worden vaak gezien als een bewijs van religieus besef.
, Grieken en Romeinen (3000 v. Chr. – 500 na Chr.) Prehistorie
Begrippen: Steden (stedelijke cultuur), bouwkunst (aquaduct, villa, badhuis
[heteluchtverwarming], amfitheater [gladiatoren], triomfboog, theater, tempel), kunst
(beeldhouwwerken, mozaïekvloeren), geloof (polytheïsme, tempels), slavernij
Het Romeinse wereldrijk, veroveringen (Julius Caesar), belang van de infrastructuur van het
rijk (wegen [grenspalen], geld, veiligheid) voor leger, ambacht en handel, versterkte
nederzettingen langs de Limes (wachttorens), ontmoeting tussen Germanen (agrarische
samenleving) en Romeinen (agrarisch-stedelijke samenleving), romanisatie (kennismaking
met Romeinse cultuur zoals geloof, geld, schrift, glaswerk).
Jezus (prediking van nieuw geloof in Palestina, kruisiging onder de Romeinen), Bijbel,
verspreiding van christendom door het Rijk (vervolgingen, christendom toegestaan onder
Constantijn)
Boeren van het Midden-Oosten lagen aan rivieren als de Eufraat, Tigris
(in het huidige Irak en Syrië) en de Nijl (Egypte). De landbouw was hier
afhankelijk van irrigatie, waarbij men rivierwater over het land liet lopen
via kanaaltjes. Dit maakte samenwerking tussen de boeren noodzakelijk.
Uiteindelijk werd zoveel voedsel verbouwd dat sommige mensen
konden worden vrijgesteld van het werken op het land.
Door geslaagde veroveringen van de soldaten konden ze niet alleen
vruchtbare grond veroveren maar kregen ze ook slaven. De bevolking
van het veroverde gebied konden als werk als slaaf. Slaven deden alle
zware arbeid zoals steengroeven of zoutmijnen. Ze werden echter ook
gebruikt als huisslaven, waarbij ze werkten in de huishouding, of bij het
opvoeden en onderwijzen van kinderen.
De stadstaat Rome groeide door veroveringen uit tot een groot romeins
rijk. (Ca. 200 V.Chr. – 400 na Chr.). In dit rijk werden veel zaken
overgenomen uit de Griekse cultuur, zoals religie, wetenschap en
bouwstijlen. Hierdoor spreken we van Griekse-romeinse cultuur. Het
centrum van het romeinse rijk was Rome. Deze stad was rond 750 v. Chr. Uit enkele
nederzettingen ontstaan. Rond 270 v. Chr. Was geheel Italië veroverd. Vervolgens werd het
hele middellandse zeegebied door de romeinen tot een rijk samengevoegd. Later trokken de
romeinen steeds verder naar het Noordwesten van Europa. Zo kwamen ze rond 50 v.Chr.
terecht in het huidige België en Nederland. In deze tijd werd het leger geleid door de
legeraanvoerder Julius Caesar.
In alle veroverde gebieden of provincies golden dezelfde wetten en hielden rechtbanken
toezicht op het naleven van de wetgeving. Het leger zorgde voor rust en veiligheid, en er
werden overal wegen in het rijk aangelegd. Het wegennet was belangrijk voor handelaren en
bestuursambtenaren (o.a. om de belastingen te innen). Men sprak latijn, communiceerde
met het schrift en werd het romeinse muntenstelsel gebruikt.