Samenvatting bijzonder bestuursrecht
Hoofdstuk 1. Bijstand
1.1 Inleiding
Eenieder heeft in Nederland recht op voldoende middelen om in zijn levensonderhoud te kunnen
voorzien. Dit is een van de grondrechten in Nederland. Dit grondrecht is mede vertaald in de vorm
van een recht op bijstand. Bijstand is een uitkering, specifiek bedoeld voor personen die over
onvoldoende middelen beschikken om van te leven. Bijstand is het laatste vangnet: alleen als iemand
op geen enkele andere (legale) wijze aan middelen kan komen om in zijn levensonderhoud te
voorzien, heeft hij recht op bijstand.
De regels over bijstand zijn vastgelegd in de Participatiewet. Het College van burgemeester en
wethouders van de gemeente voert deze wet hoofdzakelijk uit. De Sociale verzekeringsbank voert de
Participatiewet uit voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. De Centrale
Raad van Beroep is de hoogste rechter voor de rechtsgeschillen over de Participatiewet. Hierop geldt
een belangrijke uitzondering: voor rechtsgeschillen over de term ‘gezamenlijke huishouding’ staat na
hoger beroep bij de CRvB cassatie open bij de Hoge Raad. Dit heeft te maken met de bewaking van
de rechtseenheid, aangezien gezamenlijke huishouding op meer vlakken relevant zijn, denk met
name aan fiscale wetgeving.
1.2 Voorgeschiedenis
In Nederland hebben we niet altijd bijstand van de overheid gekend. De geschiedenis van de
bijstandswet gaat terug tot de negentiende eeuw. Op 1 januari 2015 is de huidige wet, de
Participatiewet, in werking getreden.
1.3 Doelstelling en inhoud
Iedere Nederlander wordt geacht zelfstandig in zijn bestaan te kunnen voorzien door middel van
arbeid. Als dit niet mogelijk is en er geen andere voorzieningen beschikbaar zijn, heeft de overheid de
taak hem of haar te helpen met het zoeken naar werk en, zo lang met werk nog geen zelfstandig
bestaan mogelijk is, met inkomensondersteuning. Deze verantwoordelijkheid vormt het sluitstuk van
een activerend stelsel van sociale zekerheid. Werk boven inkomen dus. Voor het realiseren van werk
boven inkomen is het nodig dat het stelsel van regelingen maximaal effectief werkt.
De Participatiewet moet hiervoor de mogelijkheid creëren.
De participatiewet kent hierbij drie uitgangspunten:
1. De eigen verantwoordelijkheid van de burger staat centraal om al datgene te doen wat nodig en
mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien. Pas als mensen niet in staat blijken in het eigen
bestaan te voorzien, hebben zij een aanspraak op de overheid hen daarbij te ondersteunen;
2. De gemeente dient zo goed mogelijk te zijn toegerust om de burger te helpen op weg naar werk
en hem indien nodig daarbij een inkomenswaarborg te bieden;
3. De regelgeving moet zo zijn ingericht dat de gemeenten een zo groot mogelijke beleidsruimte en
beleidsverantwoordelijkheid hebben om het doel van de wet te realiseren.
1.3.1 Inhoud
De Participatiewet bestaat uit acht hoofdstukken. Allen bevatten ze verschillende bepalingen.
1.4 Begrippen
1.4.1 Algemene bijstand
Algemene bijstand wordt in de Participatiewet gedefinieerd als: de bijstand ter voorziening in de
algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. Het gaat om bijstand die bedoeld is voor de kosten
die ieder mens heeft om te kunnen leven. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan woonkosten,
kosten voor een zorgverzekering en kosten voor voeding en kleding.
1
,1.4.2 Bijzondere bijstand
Bijzondere bijstand is een verzamelbegrip voor drie verschillende soorten bijstand:
- De bijzondere bijstand
- De individuele inkomenstoeslag
- De individuele studietoeslag
1.4.3 Belanghebbende
De wettekst van de Participatiewet spreekt in de meeste artikelen over belanghebbende. Hiermee
wordt in de Participatiewet de aanvrager of de bijstandsontvanger bedoeld.
1.4.4 Alleenstaande, alleenstaande ouder, gehuwden en gezamenlijke huishouding
De gezinssituatie is van groot belang voor het recht op bijstand. De Participatiewet maakt namelijk
onderscheid tussen de alleenstaande, de alleenstaande ouder en de gehuwde:
- Alleenstaande is de persoon die geen partner heeft, niet met iemand een gezamenlijke
huishouding voert en ook geen ten laste komend kind heeft
- Alleenstaand ouder is de alleenstaande alleen dan met een of meer ten laste komende
kinderen
- Gehuwden zijn personen die getrouwd zijn, een geregistreerd partnerschap hebben of een
gezamenlijke huishouding voeren
Er is sprake van een gezamenlijke huishouding als twee personen hun hoofdverblijf hebben in
dezelfde woning en zij voor elkaar zorgdragen, bijvoorbeeld door een bijdrage in de kosten te leveren
of een deel van de huishouding te verrichten.
1.4.5 tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
In sommige gevallen komt iemand door zijn eigen toedoen in de bijstand terecht. Hierbij kan worden
gedacht aan de situatie dat iemand zijn baan door eigen schuld verliest of aan de situatie dat iemand
werkeloos is en op onverantwoorde wijze zijn vermogen verspilt. In zulke gevallen kan sprake zijn van
een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Het is de bedoeling dat iedereen er alles aan
doet of nalaat om uit de bijstand te blijven. Wanneer iemand dit niet doet kan dit gevolgen hebben
voor de belanghebbende.
1.5 Algemene bijstand
1.5.1 Voorwaarden
De volgende voorwaarden gelden voor het recht op bijstand
1. De belanghebbende is Nederlander of daarmee gelijkgesteld
2. De belanghebbende is woonachtig in Nederland
3. De belanghebbende beschikt niet over middelen
4. De belanghebbende is niet uitgesloten
5. Er is geen passende of toereikende voorliggende voorziening
1.5.1.1 Nederlander of daarmee gelijkgesteld
Niet iedereen in Nederland heeft een recht op bijstand. Er bestaat alleen recht op bijstand voor
Nederlanders en voor niet-Nederlanders die voor de Participatiewet gelijkgesteld worden met
Nederlanders. Deze laatste groep bestaat in beginsel alleen uit personen die rechtmatig (op grond
van een verblijfstitel als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000) in Nederland verblijven. Dit betekent
dus dat er als hoofdregel geen recht op bijstand bestaat voor illegalen in Nederland. We noemen dit
ook wel het koppelingsbeginsel.
2
,1.5.1.2 Woonachtig in Nederland
Verder geldt dat iemand alleen recht op bijstand kan hebben als hij in Nederland woont. Dit wordt
ook wek het territorialiteitsbeginsel genoemd. Personen die niet in Nederland wonen, hebben dus
geen recht op bijstand.
1.5.1.3 Niet over middelen beschikken
Het spreekt voor zich dat iemand alleen recht op bijstand heeft als hij zelf weinig geld heeft. “niet
over middelen beschikken” hiermee wordt zowel inkomen als vermogen bedoeld.
1.5.1.4 Niet uitgesloten
Verder is van belang dat een persoon niet uitgesloten is van het recht op bijstand. Een aantal
groepen mensen, alsmede personen. In sommige situaties, zijn door de wetgever categoraal
uitgesloten van bijstandsverlening.
1.5.1.5. Voorliggende voorziening
Ten slotte geldt dat er voor een burger geen passende en toereikende voorliggende voorziening mag
bestaan. In deze voorwaarde is terug te zien dat bijstand het laatste vangnet is. Alleen als een burger
geen aanspraak kan maken op een andere wettelijke regeling, kan er recht op bijstand bestaan.
1.5.2 Uitsluitingsgronden
Bij beoordeling of iemand recht heeft op bijstand, moet altijd worden getoetst of deze persoon niet
is uitgesloten art. 13 Participatiewet.
De uitsluitingsgronden die voor een beroep op zowel algemene als bijzondere bijstand gelden, zijn:
a. de belanghebbende zit in de gevangenis
b. de belanghebbende onttrekt zich aan de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf
c. de belanghebbende vervult militaire of vervangende dienstplicht
d. de belanghebbende werkt niet vanwege een staking of uitsluiting en hij heeft daardoor geen
middelen
e. de belanghebbende verblijft langer dan vier weken per jaar buiten Nederland, voor mensen die de
pensioengerechtigde leeftijd hebben geldt een maximum van dertien weken (art. 13 lid 4
Participatiewet)
f. de belanghebbende is jonger dan 18 jaar
g. de belanghebbende vraagt bijstand aan die bedoeld is voor een aflossing van schulden
de uitsluitingsgronden die alleen gelden voor een beroep op algemene bijstand zijn:
a. iemand van 18, 19, 20 jaar verblijft in een inrichting
b. iemand heeft onbetaald verlof op grond van de WW of een partner heeft dit verlof en tekort aan
middelen is een gevolg hiervan
c. iemand die jonger is dan 27 jaar, kan uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgen en:
- kan daardoor aanspraak maken op studiefinanciering; of
- kan geen aanspraak maken op studiefinanciering en volgt dit onderwijs ook niet;
d. iemand die jonger dan 27 jaar en uit zijn houding en gedrag blijkt dat hij niet wil meewerken aan
de arbeidsplicht, re-intergratieplicht of een andere verplichting die is opgelegd in verband met de
bijstand.
In deze situaties bestaat dus geen recht op algemene bijstand, maar kan nog wel in aanmerking
komen voor bijzondere bijstand.
1.5.3 Voorliggende voorzieningen
Nederland kent een groot aantal wetten die verschillende soorten uitkeringen, dan wel
tegemoetkomingen garanderen. Hierbij kan worden gedacht aan de Werkloosheidswet, maar ook de
3
, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Eerst moet een beroep op dezen worden gedaan voor
een aanvraag tot bijstandsuitkering.
Voor algemene bijstand is een voorliggende voorziening passend en toereikend als de uitkering of
tegemoetkoming van de voorliggende wet of regeling gelijk of hoger is dan de bijstandsnorm.
1.5.4 Zeer dringende redenen
Het kan voorkomen dat iemand zich in een zeer nijpende situatie bevindt, maar hij uitgesloten is van
het recht op bijstand. Er zijn uitzonderingen zeer dringende redenen. Voor zodanig zeer dringende
omstandigheden biedt artikel 16 Participatiewet een uitkomst. Het college kan aan personen die in
principe geen recht op bijstand hebben, bijstand verlenen als zeer dringende redenen daartoe
nopen. Het moet dan gaan om een acute noodsituatie en de behoefte omstandigheden waarin de
persoon zich verkeert, moeten op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van
bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Het gaat dus echt om uitzonderlijke gevallen.
1.5.5 Normen
Er bestaan verschillende bijstandsnormen. De bijstandsnorm is het minimale bedrag waarover
iemand moet kunnen beschikken om in zijn levensonderhoud te voorzien: het sociaal minimum.
Grofweg bestaan de volgende bijstandsnormen:
a. de kostendelersnorm
b. de jongerennorm
c. de alleenstaande- of alleenstaande-oudernorm
d. de gehuwdennorm
e. de norm voor pensioengerechtigden
f. de inrichtingsnorm
g. de norm voor personen met een niet-rechthebbende partner
De situatie van de belanghebbende bepaalt dus welke norm van toepassing is.
1.5.5.1 Kostendelersnorm
Het kan voorkomen dat iemand in een woning woont waarin verschillende meerderjarige personen
wonen. Deze personen kunnen dan samen de woonkosten delen. Hierdoor zijn de woonkosten voor
deze persoon vaak lager. In dit soort gevallen geldt daarom de kostendelersnorm. De hoogte van de
kostendelersnorm is afhankelijk van het aantal personen dat in dezelfde woning woont (art. 22a lid
1). Een aantal personen telt niet mee voor deze berekening. Deze uitgezonderde personen zijn:
a. de echtgenoot van de belanghebbende
b. de persoon die een huur- of kostengangersovereenkomst heeft met de belanghebbende en een
commerciële prijs betaalt: deze uitzondering geldt niet voor bloed- of aanverwanten in de eerste of
tweede graad.
c. de persoon die een huur- of kostengangersovereenkomst heeft met een derde en de
belanghebbende heeft ook een huur- of kostengangersovereenkomst met deze derde, en beiden
betalen ze een commerciële prijs
d. een student
1.5.5.2 Inrichtingsnorm
Personen die in een inrichting verblijven, hebben recht op een afwijkende norm. Deze norm wordt
ook wel de zak- en kleedgeldnorm genoemd. De achtergrond van deze norm is dat personen die in
een inrichting verblijven geen woonkosten hebben en daardoor een lagere behoefte een bijstand. De
definitie van de term inrichting is:
a. een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden
van verpleging of verzorging aan aldaar verblijvende hulpbehoevenden; of
4