100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting alle relevante stof voor Staatsrecht €12,49   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting alle relevante stof voor Staatsrecht

 52 keer bekeken  2 keer verkocht

Samenvatting van alle problemen + hoorcollege voltijd en deeltijd. Alleen hoorcollege 5 is niet compleet, maar aspecten van hoorcollege 5 zijn ook bij eerdere onderwerpen aan bod gekomen en daarin verwerkt.

Voorbeeld 3 van de 25  pagina's

  • Nee
  • Hoofdstukken voorgeschreven bij de problemen
  • 19 februari 2021
  • 25
  • 2020/2021
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (57)
avatar-seller
AnneKerklaan
Samenvatting

Regering = Koning en ministers (art. 42 lid 1 Gw)
Kabinet = ministers en staatssecretarissen
Parlement = Staten-Generaal = Eerste en Tweede Kamer = volksvertegenwoordiging
Fractie = groep Kamerleden die behoren tot dezelfde partij

Probleem 1

Ministeriële verantwoordelijkheid
Strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid ® art. 355 en 356 Sr. Niet alle ambtsmisdrijven die een minister kan
begaan worden hier genoemd. De strafrechtelijke verantwoordelijkheid blijft beperkt tot de besluiten waaraan de ministers
hebben meegewerkt.

Sinds 1848 bestaat het beginsel van de ministeriële verantwoordelijkheid, die was vastgemaakt aan de onschendbaarheid
van de Koning (art. 2 Statuut en art. 42 lid 2 Gw). De politieke verantwoordelijkheid van de ministers werd de sleutel tot een
steeds sterkere parlementaire controle. De huidige politieke ministeriële verantwoordelijkheid staat in art. 42 lid 1 Gw.

De minister is verantwoordelijk voor:
- Het handelen van de Koning en de leden van het koninklijk huis. De minister is alleen verantwoordelijk voor het privé-
handelen van de Koning wanneer zijn handelen het openbaar belang raakt. De concrete gedraging van het lid van het
koninklijk huis in relatie tot het openbaar belang bepaalt de intensiteit van de ministeriële verantwoordelijkheid. Degene
die in de tweede graad verwant zijn aan de Koning zijn lid van het koninklijk huis (art. 39 Gw).
- Subrogatie van de koninklijke functie. De minister is ook verantwoordelijk voor andere leden van het koninklijke huis die
een taak uitoefenen welke deel uitmaakt van de koninklijke functie of het handelen dat daaraan in het verlengde ligt.
- De staatssecretaris (art. 46 lid 2 Gw).
- Ondergeschikte ambtenaren.
- Eigen functioneren en eigen handelen binnen de ministerraad (art. 42, 44 en 47 Gw).
- Collectieve verantwoordelijkheid: de regering is ook verantwoordelijk voor de Koning in het regeringsbeleid en het
gezamenlijk handelen van de ministerraad (art. 42 lid 2 Gw).
- Het handelen van ambtsvoorgangers (indien de huidige minister het beleid van de ambtsvoorgangers voortzet).

De vertrouwensregel
De vertrouwensregel is een ongeschreven (kern)regel van het staatsrecht. Het houdt in dat een minister of ministerploeg
waarin de meerderheid van de Tweede Kamer heeft laten blijken geen vertrouwen meer te hebben, dient te vertrekken,
tenzij de regering besluit om de kamer te ontbinden. De uiterste sanctie op de ministeriële verantwoordelijkheid wordt
gevormd door de vertrouwensregel.

De vertrouwensregel heeft ook betrekking op de privésfeer van de minister. Hier zie je de zelfstandige functie van de
vertrouwensregel, los van de ministeriële verantwoordelijkheid. Wanneer het vertrouwen wordt opgezegd, betekent dit niet
dat de minister wordt ontslagen. Hij wordt min of meer gedwongen om af te treden.

Vertrouwen opzeggen in de regering kan niet op grond van vertrouwensregel, omdat de Koning op grond van art. 42 lid 2
Gw onschendbaar is.

In principe is de vertrouwensregel voor de Tweede Kamer. Echter, volgens Kummeling geldt de regel ook voor de Eerste
Kamer. Het initiatief moet wel liggen bij de ministers of bij het kabinet; zij moeten naar de Eerste Kamer gaan en vragen of
zij nog vertrouwen hebben in de betreffende minister. De Eerste Kamer kan niet zelfstandig beroep doen op de
vertrouwensregel.

Kamerontbinding
Door de vertrouwensregel is een kabinet aangewezen op het vertrouwen van een Kamermeerderheid. Omgekeerd is het
bestaan van een kabinet voorwaarde voor het functioneren van de Kamer. Het kabinet en de Kamer beschikken over en
weer over beïnvloedingsmogelijkheden. De regering heeft de bevoegdheid om bij koninklijk besluit één van beide kamers
van de Staten-Generaal te ontbinden (art. 64 Gw). Dit houdt in dat nieuwe verkiezingen moeten worden gehouden. De
Kamerontbinding werd ingevoerd als tegengewicht tegen de groeiende macht van de Tweede Kamer.

Conflictsontbinding
Bij een conflictsontbinding trotseert de regering een motie van wantrouwen van de Kamer en wordt het meningsverschil ter
beoordeling voorgelegd aan de kiezers. Deze vorm bestaat niet meer vanwege het regeerakkoord. Nu wordt de term
‘vervroegde verkiezingen’ gebruikt, wat inhoudt dat de Tweede Kamer moet ontbinden door een intern conflict binnen het
kabinet, door een conflict tussen het kabinet en een Kamermeerderheid of door onenigheid binnen de regeringscoalitie in
de Tweede Kamer. Conflictsontbinding is de tegenhanger van de vertrouwensregel.

,Parlementarisering
Het ontbindingsrecht is een zelfstandig recht van de regering, maar wordt tegenwoordig vaak gebruikt in overleg met het
parlement. De Tweede Kamer heeft niet het laatste woord, dit zou namelijk het zelfstandige recht van de regering
aantasten. Er wordt dus eerst overlegd tussen de Tweede Kamer en het kabinet, voordat er wordt overgegaan tot ontslag
van het kabinet of Kamerontbinding.

Controlemiddelen van de Staten-Generaal
Recht op inlichtingen ® art. 68 Gw.

Interpellaties ® art. 133 RvO II. Het recht op interpellatie komt neer op gedachtewisselingen tussen regering en de Kamer
waarbij een lid over een onderwerp dat ‘vreemd is aan de orde van de dag’ vragen kan stellen aan één of meer ministers.
Hiervoor is verlof van de Kamer nodig, want er wordt beslag gelegd op de plenaire vergadertijd. Interpellatie betreft het
blootleggen van de zwakke plekken van het regeringsbeleid en heeft dus niet per se betrekkingen op het verkrijgen van
inlichtingen. Het interpellatierecht is een minderheidsrecht (art. 133 lid 2 RvO II). In de Eerste Kamer zijn interpellaties
zeldzaam (art. 139 RvO I).

Spoeddebat ® art. 54a RvO II. Het verschil met een interpellatie is dat voor het spoeddebat niet van tevoren de vragen
behoeven te worden ingezonden en er is ook geen extra termijn voor de aanvrager. De Eerste Kamer heeft dit recht niet.

Schriftelijke vragen ® art. 134 en 135 RvO II. Een minister kan zelf te kennen geven dat hij een vraag niet schriftelijk maar
mondeling wil beantwoorden. Er zijn ook bepaalde weigeringsgronden, zoals het belang van de Staat, inbreuk op
privacybelangen of informatie uit strafrechtelijk onderzoek.

Mondelinge vragen ® art. 136 RvO II. Er is een beperkte mogelijkheid voor interrupties: het vragende Kamerlid kan de
minister interrumperen (art. 138 lid 2 RvO II). Er kunnen geen moties worden ingediend en er kan geen verlof worden
gevraagd tot het houden van een interpellatie (art. 139 RvO II). De Eerste Kamer stelt alleen schriftelijke vragen (art. 140
RvO I).

Moties ® art. 66 RvO II en art. 93 RvO I. Een motie is een formeel middel waarmee een lid van een vergadering een
discussiepunt kan voorleggen aan de vergadering. Moties over het in behandeling zijnde onderwerp mogen worden
ingediend door ieder lid dat het woord voert. Drukt een Kamer in een door haar aangenomen motie een bepaalde wens uit,
dan kan de regering dienovereenkomstig handelen, maar de regering is daartoe niet verplicht. De motie van wantrouwen
heeft echter wel een verplichtend karakter. Een minder zware motie is de motie van afkeuring en dat houdt in dat er een
motie van wantrouwen zal volgen als het beleid niet wordt gewijzigd.

Recht van onderzoek/parlementaire enquête ® art. 70 Gw. Door dit recht kan de Kamer licht verschaffen buiten de regering
om, in plaats van, van de regering bij het recht op inlichtingen. De Wet op Parlementaire Enquête gaat hierover. De wijze
van uitoefening van het recht van onderzoek is gedeeltelijk in de wet geregeld en voor het overige in de reglementen van
orde van de Kamers (art. 140-142 RvO II en art. 128-138 RvO I).

Inlichtingenplicht?
De Kamer kan een minister niet dwingen tot het verstrekken van inlichtingen. Een minister kan een beroep doen op het
staatsbelang. Dit beroep kan wel worden afgewezen door de Kamer, zodoende moet de minister de inlichtingen alsnog
verstrekken. Wanneer hij er echter werkelijk van overtuigd is dat daardoor het staatsbelang zou worden geschaad, dan zal
hij daartoe waarschijnlijk niet bereid zijn en moet hij aftreden (op eigen initiatief of na een afkeurend votum van de Kamer).
Passief ® art. 42 Gw en actief ® art. 68 Gw.

Hierbij hoort het arrest Mink K.

Last en ruggespraak
Het verbod van last is opgenomen in art. 67 lid 3 Gw en voor decentrale volksvertegenwoordigers in art. 129 lid 6 Gw. Een
Kamerlid is vrij om te stemmen wat hij zelf wil en mag zich niet laten opdragen een bepaald standpunt in te nemen. Deze
artikelen in combinatie met art. 50 Gw bieden een bescherming van de kiezers tegen politieke partijen en anderen
(grensbepalende functie).

Een partij kan een fractielid niet tot zetelafstand dwingen. Politieke partijen kunnen dus niet vrijelijk beschikken over zetels
in de volksvertegenwoordiging.

Ruggespraak houdt in dat een lid mag overleggen met zijn partij over hoe (op welke partij) het lid wil stemmen. Een
Kamerlid mag dus wel worden gedwongen op een bepaalde manier te stemmen, omdat dat Kamerlid is gekozen door de
Nederlandse bevolking en niet als vertegenwoordiger van een bepaalde politieke partij.

Artikel Bovend’Eert en Kummeling: ‘Bevoegdheden inzake controle van de regering’
Het beginsel van de ministeriële verantwoordelijkheid vindt een grondwettelijke uitwerking in art. 68 Gw. De
inlichtingenplicht heeft een ruime strekking. Het artikel schept geen rechtsplicht voor ministers om ongevraagd

, verantwoording af te leggen omtrent gevoerd of te voeren beleid. Het uit eigen beweging informeren van de Kamer berust
op art. 42 Gw, dat de parlementaire verantwoordingsplicht van ministers vastlegt. De actieve informatieplicht is een
ongeschreven rechtsplicht. De informatieplicht moet worden berust op de ministeriële verantwoordelijkheid.

Op grond van de verschoningsgrond van art. 68 Gw kan de minister weigeren de gevraagde inlichtingen aan de Kamer te
verstrekken met een beroep op het belang van de Staat. Het staatsbelang kan ertoe leiden dat openbare
informatieverstrekking achterwege blijft en de minister volstaat met het vertrouwelijk geven van inlichtingen aan de Kamers.
De Kamer kan in het optreden van de minister aanleiding vinden het vertrouwen op te zeggen. Een eveneens weigerachtige
opvolger zou hetzelfde lot kunnen treffen, waardoor dit toch kan leiden tot een machtsmiddel om de minister tot
informatieverstrekking te bewegen.

De ministeriële verantwoordelijkheid heeft een reikwijdte die even ver strekt als de bevoegdheden van de minister.

Artikel Muller en Coenen: ‘Parlementair onderzoek in ontwikkeling’
Parlementair onderzoek is een cruciaal onderdeel van de controlerende taak van de Kamer. Een belangrijk onderscheid
tussen verschillende onderzoeksvormen is de politieke verantwoordelijkheid voor de uitkomsten van een onderzoek. De
onderzoeksvormen zijn afgeleid van de bevoegdheid van de Kamerleden om informatie te vragen. Er bestaan geen
procedurele of inhoudelijke criteria op basis waarvan wordt besloten welke vorm van onderzoek zal worden gehanteerd. De
Kamer bepaalt welke vorm wordt gehanteerd.

Onderzoeksvormen
- Parlementaire enquête.
- Mini-/vervolgenquête: er wordt onderzocht wat er is terechtgekomen in de praktijk van de aanbevelingen van de
eerdere enquêtes.
- Tijdelijke commissie: art. 18 RvO II.
- Vast commissie: art. 27 RvO II.
- Werkgroep: een vaste commissie benoemt een werkgroep om onderzoek uit te voeren.
- Lid-rapporteur: een vaste commissie benoemt een lid-rapporteur om onderzoek uit te voeren.
- Extern onderzoek.

Functies van enquêtes
- Hefboomfunctie: wantoestanden komen aan het licht waardoor wetgeving mogelijk wordt.
- Informatiefunctie: mogelijkheid om als parlement nadere informatie te krijgen.
- Controlefunctie: intensivering controle uitvoerende macht.
- Springplankfunctie: parlementariërs gebruiken enquêtes voor eigen politieke carrière.
- Propagandafunctie: gebruik van enquête om politiek voordeel te halen.
- Symbolische functie: doelstellend, reinigende en legitimerende werking.

Hoorcollege 1.1

Het belang van staatsrecht
Staatsrecht is het recht om overheidsmacht te reguleren en het geheel van rechtsnormen betreffende het regeren. Het doel
is het begrenzen van de macht. Staatsrecht bepaalt de geldigheid van alle normen en hoe die tot stand komen. Deze
nomen kunnen ook gewijzigd worden. Staatsrechtelijke normen zijn brandvertragers; ze zorgen voor voorspelbaarheid,
stabiliteit, beraadslagen en zorgvuldig besluiten. Overheidsgezag is hierbij belangrijk en dit betreft de rechtmatige
uitoefening van overheidsmacht.

De voorspelbaarheid geeft duidelijkheid over de vragen wie mag beslissen en waarover dat overheidsorgaan mag
beslissen. De stabiliteit zorgt voor rechtsregels omtrent bevoegdheden en verantwoordelijkheid. Beslisregels en
controleregels kunnen zorgen voor evenwicht tussen de staatsmachten (checks and balances). Tijd is in het publiekrecht
een belangrijke factor. Procedures en termijnen zorgen voor tijd om na te denken voordat men een besluit neemt, tijd om
advies in te winnen en tijd om zorgvuldig te beraadslagen.

Het staatsrecht geeft uitdrukking aan de overheidsambten. Overheidsambten op rijksniveau betreffen de regering, de
Staten-Generaal en de rechter. Er bestaan daarnaast ook overheidsambten op decentraal niveau. De verhouding tussen de
overheidsambten enerzijds en de burger anderzijds worden ook geregeld door het staatsrecht. Het focust zich dan vooral
op de grondrechten.

Democratie
Democratie is het stelsel waarin het volk zeggenschap heeft op de samenstelling van het politiek leiderschap en de wijze
waarop dit zijn gezag uitvoert. De rechtsstaat kent zes elementen: legaliteitsbeginsel, machtenscheiding, democratische
principe, onafhankelijke rechter, toegang tot de rechter en aanwezigheid van klassieke grondrechten. De fundamentele
rechten van burgers zijn essentieel in een democratische rechtsstaat.

Functies en bronnen van het staatsrecht

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper AnneKerklaan. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €12,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 80467 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€12,49  2x  verkocht
  • (0)
  Kopen