Wat drijft de mens Flashcards

1. Bewust deel 2. Onbewust deel

Dat het een middel is dat ingezet wordt voor een doel. Het doel wordt niet verklaard uit de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, maar openbaart zich in de keuze voor een bepaald onderzoek. Wetenschap wordt beslist door wetenschappers.

Al wat bestaat, is in 2 categorieën te verdelen: 1. Valt binnen ons bereik. Dit zijn zaken waar we een actieve rol in hebben. 2. Valt niet binnen ons bereik. Dit is bijv. ons lichaam, bezit, reputatie en positie, wat niet ons eigen werk is. Is afhankelijk van anderen.

Als het systeem instabiel wordt door bijv. schokkende gebeurtenis kan het systeem ondersteboven gegooid worden, waardoor van iemand in steeds kortere tijd steeds snellere veranderingen verwacht worden, wil hij zich nog kunnen aanpassen aan de situatie. Dan is sprake van psychologische angst.

Eysenck noemde zichzelf een behaviorist, maar week af van de theoretische aanname van Skinner. Hij lag meer op een lijn met Watson, die zich liet beïnvloeden door de Russische school van reflexfysiologie. Maar ook Watson kon een aantal psychische fenomenen zoals neurose niet afdoende verklaren omdat: 1. In de klassieke conditionering is sprake van een OS (hard geluid) wat zorgt voor een OR (schrikt), die geassocieerd wordt per ongeluk met een niet-traumatische omgevingsvariabele (spin). OR (schrik) wordt in de toekomst gekoppeld aan spin waardoor angst ontstaat. Bij neurosen gaat de aanvang meestal niet gepaard met een traumatische gebeurtenis en de eerste reactie daarop (OR) is meestal ook niet erg sterk. In realiteit is er meer sprake van een langzame toename in angst, gegenereerd door de (CS), die pas na jaren een fobie produceert. Je zou denken dat de CS spoedig uitdooft, omdat zij lange tijd niet bekrachtigd wordt, terwijl een persoon er wel regelmatig aan wordt blootgesteld en er dus geen neurose ontstaat, maar dit is in de praktijk niet het geval. 2. De wijze waarop de CR zich in de tijd blijkt te ontwikkelen, kan niet worden verklaard door Pavlov of Watson. Zij stellen dat een CR nooit sterker kan worden van de oorspronkelijke OR, dit blijkt bij een neurose juist wel te zijn, deze neemt in kracht toe in de tijd.

Niveau 2: Beschrijft individuele gewoontegedragingen, d.w.z. verschillen in specifiek gedrag of cognities die regelmatig bij een persoon voorkomen. (VB Jan is zeer regelmatig chagrijnig op z'n werk)

1. Maakte een statisch overzicht van gepubliceerde data voor 37 hedendaagse persoonlijkheids- en psychopathologie vragenlijsten. 2. Hij concludeerde dat dimensies van normaliteit en abnormaliteit gelijk zijn (geen kwalitatieve verschillen tussen klinische en normale populaties). 3. Het onderzoek weerlegt de stelling dat maten van psychopathologie niet naar voren kunnen komen bij mensen die geen pathologische karakteristieken bezitten.