SWK 7 – Orthopedagogiek
Hoorcollege 1 | Normaliteit en het beoordelen van gedrag
Wat is een probleem? Problemen zijn situaties die om actie vragen. Je moet er over nadenken wat het
probleem precies is, dus je kijkt naar wat er afwijkt, hoe dat afwijkt en of dat erg is. Je kunt statistisch
gezien normaal zijn en toch hulp nodig hebben. Reflecties bij de statistische norm:
- Als je ‘normaal’ bent, wil dat niet zeggen dat je geen problemen hebt;
- Als je problemen hebt, wil dat niet altijd zeggen dat je niet ‘normaal’ bent;
- Als je ‘normale problemen’ hebt, heb je ook behoefte aan ‘normale steun’.
De statistiek is hierin geen vervanger voor de ethiek. Kijk niet alleen naar de afwijking bij het individu,
maar kijk ook naar de gevolgen. Ga vervolgens na of iemand voldoende hulpbronnen heeft om er zelf uit
te komen. Kijk hierbij ook naar de competenties van het kind. Als pedagoog kijk je dus naar de
persoonlijke draagkracht, naar het systeem en naar het proces.
Orthopedagogiek is niet meer te scheiden van pedagogiek. In het passend onderwijs wordt school als
vindplaats gezien (pedagogen moeten signaleren) en werkplaats (zorg brengen naar het kind). Na
signaleren verwijs je niet direct altijd naar zorg, maar ben je zelf ook in staat om begeleiding op te zetten.
Pedagogen dienen eigenlijk leerkrachten te ondersteunen. De transitie jeugdzorg heeft ervoor gezorgd
dat direct doorverwijzen ‘uit’ is waardoor pedagogen generalistisch werken. Je dient samen te werken
met het systeem, zoals ouders, brusjes, leerkracht, externe partijen.
- Ontwikkelingspsychopathologie (integratieve volledige benadering): wetenschappelijke discipline die
onderzoekt hoe psychische stoornissen ontstaan en hoe zij zich ontwikkelen. Het heeft als doel
afwijkend/vreemd gedrag goed in kaart te brengen. Het bestrijden van psychische aandoeningen is lastig
omdat er nog geen duidelijke oorzaken voor gevonden zijn en culturele en persoonlijke opvattingen een
grote rol spelen bij het beoordelen van gedrag.
- Psychodiagnostiek: de leer van het stellen van een diagnose op het gebied van psychologie.
- ‘Normaal’: gedrag dat volgens de Nederlandse normen, waarden en verwachtingen niet te veel afwijkt
van het gemiddelde. Dit is een tijds- en plaatsgebonden begrip.
Cultuur heeft op twee manieren invloed op de psychopathologie:
- Cultuur en maatschappelijk omstandigheden kunnen de kans vergroten of verkleinen dat kinderen zich
op een bepaalde manier gedragen.
- Culturele normen en waarden kunnen de opvattingen van volwassenen over het gedrag van kinderen
beïnvloeden en daarmee hun psychopathologie.
Vanuit de ontwikkelingspsychopathologie zijn er drie belangrijke thema’s:
- Vroeger en nu (voorgeschiedenis): herinneringen beïnvloeden de waardering van ervaringen en
ervaringen beïnvloeden de herinneringen.
- Dynamisch gezichtspunt (ontwikkelingsniveau en de ontwikkelingsopgaven): afwijkend gedrag of een
psychische stoornis (extreme ontsporingen in de ontwikkeling) kan je niet wel of niet hebben, maar je
hebt erin wisselde mate en onder verschillende omstandigheden meer of minder last van. Het gedrag
wat op de ene leeftijd normaal is kan op de andere leeftijd als abnormaal worden gezien.
- Uniek individu met unieke ervaringen: er zijn verschillende factoren die zowel het ontstaan als het
beloof van gedrag beïnvloeden. Denk hierbij aan:
o Kindgebonden factoren: sekse, leeftijd, intelligentie en impulsbeheersing;
o Ouder- en gezinsgebonden factoren: opleiding, inkomen, opvoedingsvaardigheden en (lichamelijke
en geestelijke) gezondheid;
o Maatschappij- en omgevingsgebonden factoren: sociale ongelijkheid, welvaart, onderwijs, media,
normen en waarden.
Hoe ernstig een stoornis wordt en hoe sterk het kind en de omgeving eronder lijden, is afhankelijk van
verschillende factoren. Denk hierbij aan de leeftijdsfase waarin kinderen iets negatiefs meemaken, de
, intensiteit van die ervaring, de mate waarin ze steun ontvingen en de (compenserende) vaardigheden die
ze zelf hebben ontwikkeld om met hun aandoening om te gaan.
Criterium voor normaliteit
Is iets een probleem als:
1. Er sprake is van een afwijking van het gemiddelde? statistiek
Voorbeelden hiervan is het IQ of hoogbegaafdheid. Als we op basis van de statistiek uitgaan dat iets
gewoon is omdat het veel voorkomt, wil dat niet zeggen dat iets gewoon is. Als een probleem vaak
voorkomt, betekent dat niet dat het ook normaal is.
2. Er sprake is van een afwijking van het ideaal? cultuur- maatschappelijke definitie + moraliteit
Reflecties bij de norm van het ideaal: iemand kan ‘anders’ zijn, maar:
- Lijdt de persoon?
- Is hij/zij een gevaar voor zichzelf?
- Hebben anderen er last van?
- Kan diegene zijn sociale relaties onderhouden?
- Kan diegene zijn werk doen?
Excentriciteit doet een beroep op onze eigen tolerantie.
3. Er sprake is van een stoornis? vaak te weinig naar gekeken
- Onbegrijpelijk gedrag/oninvoelbaar gedrag;
- Een herkenbaar beeld dat bij die persoon hoort (langdurig en persoonsgebonden) ;
- Ziekte: duidelijke oorzaak (ziekteverwekker), duidelijk gevolg (symptomen), vast beloop (ziekteproces),
bekende reacties op behandelingen en voorspelbare eindtoestand. Vooral de symptomen zijn een
syndroom.
4. Er sprake is van een probleem in adaptatie?
- Problemen in het leeftijdsadequaat aangaan van relaties = lieben;
- Problemen in het leeftijdsadequaat verrichten van werk = arbeiten.
Als iemand op beide criteria faalt (lieben en arbeiten), dan is er een probleem waar iets aan gedaan moet
worden. Leeftijdsadequaat gedrag is gedrag dat passend is bij de ontwikkelingsleeftijd. Maar als hijzelf
heeft er geen last van heeft en de omgeving heeft er geen last van, bedenk dan of het een probleem is.
Kijk dan dus ook vooral naar de context! Het is pas een probleem als de persoon eronder lijdt!
Praktische criteria
Kwantitatief Kwalitatief
- Frequentie - Lijden
- Duur - Adaptatie (lichamelijk, psychisch, sociaal)
- Intensiteit - Syndroom
- Omvang
- Leeftijd/ontwikkelingsniveau
- Ontwikklingsproces
- Sekse
- Relatie met persoonlijke omstandigheden
Classificatie en diagnostiek
- Classificatie (herkennen en onderscheiden: wat je hebt)): een persoon (of situatie) herkennen, er een
naam aan geven en indelen in een categorie. Een classificatiesysteem kan helpen om niet alleen
onderscheid te maken tussen verschillen, maar ook overeenkomsten te signaleren. Met zo’n systeem
kunnen hulpverleners beter begrijpen wat er met een kind aan de hand is en hoe ze hen kunnen helpen.
Dit is echter geen probleemdefinitie! Classificatie = halve diagnostiek. Het is geen probleemdefinitie maar
een samenvatting:
- Helpt om samenhang in gedrag te zien;
- Helpt termen goed te gebruiken;
- Werkt soms geruststellend maar kan ook stigmatiseren;
- Bevordert soms de toegang tot hulp.
, Een voorbeeld van een classificatiesysteem is DSM (diagnostic - = classificerend - and statistical manual).
Dit is een omvangrijk classificatiesysteem voor psychische stoornissen Om te kunnen bepalen of iemand
een psychische stoornis heeft, is het nodig af te spreken welke symptomen die stoornis kenmerken. Dit is
wat in de DSM gebeurt. Hierbij gaat het om observeerbaar gedrag en innerlijke kenmerken. De
symptomen beschrijven de stoornis, ze verklaren die niet! De DSM beschrijven ook welk aantal
symptomen in welke mate en gedurende welke termijn aanwezig moet zijn wil er sprake kunnen zijn van
een stoornis. Hoe meer symptomen iemand heeft, hoe ernstiger het is.
De DSM bevat categoriale en dimensionale indelingen. Bij categoriale indeling gaat men uit van wel of
niet: de symptomen zijn wel of niet voldoende aanwezig. Bij dimensionale indeling gaat het om de mate
van de ernst, die afhankelijk zijn van de ernst en hoeveelheid van symptomen.
Classificatie is onvoldoende om te weten welke hulp iemand nodig heeft! Hiervoor is diagnostiek nodig.
- Diagnosticeren (verklaren van het ontstaan van psychische stoornissen: welke hulp je nodig hebt): de
diagnose is een aanzet om te kunnen verklaren en begrijpen wat hulpverleners zien bij een kind. Als een
diagnose is gesteld, is de volgende vraag hoe die is ontstaan. Een diagnose is nodig om op een kind (en
het gezin) toegepaste hulpverlening te bieden. De hulpverlener vraagt wat er precies aan de hand is,
probeert de problemen te classificeren door de volgende drie waarom-vragen te stellen:
1. Waarom heeft dit kind deze klachten op dit moment gekregen?
2. Waarom blijven juist deze problemen en klachten bestaan?
3. Wat zegt het over dit kind en zijn gezin dat deze problemen zijn en blijven ontstaan?
Classificatie Diagnostiek
Wat is er aan de hand? Hoe is dat gekomen?
Algemene kennis Specifieke kennis
Beschrijvend Verklarend
Betreft groepen Betreft individu
Gedragskenmerken Ontwikkelingsniveau + context
Relatief snel te stellen Tijdrovend proces
Geeft enige richting aan de hulpverlening Voorwaardelijk voor hulpverlening
Je moet vragen stellen over de voorgeschiedenis = anamense! Het plakken van een etiket kan ervoor
zorgen dat de individuele verschillen tussen ‘etikettendragers’ niet worden gezien. Mensen worden dan
gereduceerd tot hun stoornis en er wordt op een generaliserende manier over hen gesproken, terwijl
mensen met een psychische stoornis net zo veel van elkaar verschillen dan zonder.
Neem kennis van andermans probleemdefinitie, maar houd zelf je ogen open! Het is belangrijk om
rekening te houden met de voorgeschiedenis, de context, het bio psychosociaal denken (menselijk
functioneren rekening houdend met de biomedische aspecten, de psychologische en sociale factoren die
medebepalend zijn voor ziekte en genezing) en de betekenisverlening door de hulpvrager.