Hoofdstuk 1
Comparative study of humans, their societies and their cultural worlds.
Onderzoekt de diversiteit van mensen en wat ze in gemeen hebben.
Waarom is antropologie nuttig en relevant?
1. Contact tussen verschillende culturen en samenlevingen is toegenomen. ‘Cultureel
toerisme’ is in veel economisch minder ontwikkelde samenleving een grote bron van
inkomen, dit toont aan dat er een toegenomen interesse is in andere culturen (dan de
westerse). Er is meer migratie vanuit (economisch) minder ontwikkelde landen naar
het westen, dit leidt tot een grote culturele diversiteit in de (wereld)steden. Hierdoor
neemt nieuwsgierigheid naar andere culturen toe. Ook vanuit de politiek gezien is het
belangrijk om culturele diversiteit te begrijpen en erkennen.
2. De wereld wordt kleiner door de technische ontwikkeling, afstand is geen drempel
meer om contact te maken. Mensen kunnen uit meer informatie kiezen. De economie
wordt transnationaal. En ook in de politiek nemen global issues de agenda over.
3. Cultuur veranderd in een rap tempo. Dit roept veel vragen op.
4. De behoefte tot culturele identiteit en het beschermen van deze. Men is bang dat de
unieke lokale identiteit bedreigt wordt door globalisering.
2 inzichten
1. Produceren kennis over de werkelijke culturele diversiteit in de wereld.
2. Biedt methodes en theoretische perspectieven aan om deze diversiteit te ontdekken,
te vergelijken en te begrijpen.
Antropologie onderscheidt zich omdat zij stellen dat de sociale realiteit is/wordt gecreëerd
door de relaties tussen mensen en de groepen waar zij toe behoren.
Overal op de wereld worden mensen geboren met dezelfde cognitieve en fysieke apparatus
en groeien ze op tot hele verschillende type mensen en groepen. Antropologie onderzoekt
hoe dit komt/kan.
Evolutionism= Samenlevingen worden gerangschikt op basis van de mate waarin zij
ontwikkeld zijn, natuurlijk met het moederland van de auteur als uitgangs/eindpunt. Werd na
WW1 verworpen.
Diffusionisme= Onderzocht de verspreiding van culturele eigenschappen. Verandering
kwam door contact en ‘lenen’. Werd verworpen omdat er te weinig bewijs voor was.
4 Founding fathers
1. Franz Boas, Cultural relativism & historical particularism
* Kritiek: op cultural relativism omdat nieuwe generaties van amerikaanse
antropologen zich vast hielden aan de waarden die voor Boas’ tijd in de antropologie
gelden
2. Bronislaw Malinowski, participant observation
* Kritiek: Hij was niet voldoende gefocust en zijn theorieën waren zwak onderbouwd.
3. A.R. Radcliffe-Brown, structural functionalisme
* Kritiek: Men vond het slecht dat hij zijn elegante modellen meer als waarheid zag
dan de chaotische sociale realiteit
4. Marcel Mauss, Primitive classification= boek (Maus denkt dat reciprociteit de lijm is
die samenlevingen bij elkaar houdt wanneer er geen centraliseerde macht in een
samenleving is) Cadeaus geven lijkt vrijwillig, maar is eigenlijk verplicht omdat je
schulden bij de ander opbouwt wanneer zij jou een cadeau geven.
* Kritiek: Maus werd later gezien als irrelevant toen antropologen zich meer gingen
focussen op conflict in plaats van integratie
1
,Cultural relativism= Het idee dat elke samenleving of cultuur begrepen moet worden op zijn
eigen voorwaarden, van binnenuit, en dat het niet mogelijk of interessant is om
samenlevingen te rangschikken op basis van evolutie/ontwikkeling. Een methode om
culturele diversiteit te onderzoeken zo onafhankelijk mogelijk van de onderzoeker’s
vooroordelen of bias.
Historical particularism= Het idee dat elke samenleving zijn eigen unieke geschiedenis heeft
en doorloopt, er zijn geen vereiste fases die doorlopen moeten worden.
Participant observation= De etnograaf zou met de mensen die hij observeert moeten leven,
meedoen met hun dagelijkse bezigheden en zou ondertussen systematische observaties
moeten doen.
Homeblindness= Niet bewust zijn dat je gevormd ben door de cultuur waarin je bent
opgegroeid. Maakt het moeilijk om andere culturen te bestuderen.
Structureel functionalisme= Samenleving zien als organisme/menselijk lichaam, organen
van de samenleving bijv rechtspraak, educatie, zorg. Organen/onderdelen zijn afhankelijk
van elkaar en verandering in het een leidt tot verandering in het andere. Onderlinge
afhankelijkheid, zorgen samen voor orde. Individu en samenleving maken elkaar
Reciprocity= de uitwisseling van goederen en diensten is de lijm van de samenleving in de
afwezigheid van een centrale macht. (Mauss)
Hoofdstuk 2- Key concepts
Terminologie beïnvloedt hoe iemand (abstracte) dingen waarneemt. Dit beïnvloedt ook weer
hun dagelijkse leven, denk bijvoorbeeld aan geloof en leven na de dood.
Persoon= Wat je ziet als je naar jezelf of een ander persoon kijkt ligt aan waar je vandaan
komt.
-North atlantic: uniek individu, die individuele keuzes en beslissingen maakt tijdens zijn
leven, verantwoordelijkheid nemen voor deze keuzes, als ze doodgaan dan verdwijnen ze
als bestaand persoon. (Anglo-American: Niet echt een algemeen idee wat er gebeurt na de
dood). Persoon wordt gezien als egocentric, dit houdt in dat het individu een autonoom
subject is dat centraal staat.
-Hindu: geloven in reïncarnatie, iemands levensloop is bepaald door iemands karma en
dharma, als je dood gaat begint je leven dus opnieuw. Sociocentric, dit houdt in dat de
samenleving centraal staat en niet het individu.
-African; er is hier sprake van individuele vrijheid maar er zijn ook ‘voorouderlijke geesten’
die ze om advies kunnen vragen en die hen kunnen straffen. Als je dood gaat word je ook
een geest.
-Melanesia: Relational: een persoon bestaat uit de relaties die hij heeft met andere
personen. Iemand die is overleden wordt dus niet als dood gezien maar alle relaties die hij
had zijn wel ‘dood’.
Gender= je kan alleen man zijn als er ook vrouwen zijn en andersom. Verschil tussen
gender, sociale constructie, en sex, de fysieke verschillen.
Machtsverschillen ten opzichte van de verschillende genders interesseert antropologen,
denk aan onderdrukking van vrouwen.
Society/Samenleving= Vaak omschreven als de staat maar klopt niet helemaal want:
1. Elke staat bestaat uit verschillende kleine samenlevingen
2. Veel staten bestaan uit verschillende etnische groepen, die relatief weinig gemeen
hebben.
3. Leden van samenlevingen zien de staat vaak als vijand.
2
, Samenleving bestaat uit een groep mensen die al een lange tijd samen wonen en werken en
zich daardoor moreel verbonden voelen en zich daarom aan de regels houden.
status societies: In deze samenleving is de relatie die je hebt met anderen afhankelijk van je
geboorte, je familie, en de al bepaalde rank of positie in de samenleving.
contract societies: Deze samenleving is volledig gebaseerd op vrijwillige overeenkomsten
tussen individuen. Iemands positie in de samenleving is bepaald door persoonlijke
prestaties, en niet door achtergrond. (complexer dan status samenlevingen)
gemeinschaft: Een lokale samenleving waar mensen toe behoren door gezamelijke
belevingen of ervaringen. Deze samenleving is gebaseerd op persoonlijke kennismaking en
traditionele verplichtingen.
gesellschaft: de anonieme grootschalige samenleving, typisch voor moderne tijd, waar de
staat en andere machtige instituties grotendeels de rollen van de familie en de buurt hebben
overgenomen
Het woord samenleving is lastig om te gebruiken, omdat het naar zowel grote en kleine
samenlevingen verwijst.
Cultuur= lastig te definiëren. Een van de oudste en populairste definities is van E.B Taylor,
die cultuur definieerde als een complex geheel wat kennis, overtuigingen, kunst, moralen,
gewoontes en alle andere mogelijkheden en gewoonten die verworven zijn door een lid van
de samenleving. Cliffon Geertz definieerde het daarentegen als gedeelde betekenissen die
zich uiten via publieke communicatie.
cultuur bepaalt welke waarden/uitkomsten als waardevol worden gezien op economisch vlak
en beïnvloedt hoe politici zich gedragen.
4 objections
1. pluralisation: Aan de ene kant wordt cultuur gedefinieerd als het tegenovergestelde
van natuur. Alle mensen hebben volgens dit standpunt dus evenveel cultuur. Aan de
andere kant kan cultuur gebruikt worden als iets wat mensen scheidt in plaats van
iets wat mensen verbindt.
2. delineation: Daarnaast is er een probleem van afbakening, wat lijkt op de kritieken
die mensen uiten op het begrip ‘Samenleving’. Immigratie maakt de afbakening
ingewikkeld, want welke groep heeft nu precies welke cultuur? Ook de commerciële
massacultuur maakt dit ingewikkeld, volwassen over de hele wereld hebben wel
gedeelde culturele, omdat ze naar dezelfde muziek luisteren en dezelfde (vaak
amerikaanse) films kijken
3. political use: Het antropologische concept van cultuur (gebouwd op het cultureel
relativisme) wordt vaak gebruikt om verschillende groepen te promoten, om
minderheden te discrimineren en om uitsluiting te verdedigen door agressief
nationalisme te gebruiken. Een duidelijk voorbeeld van het gebruik van het begrip
cultuur in politieke kwesties voor uitsluiting gebeurde in Zuid-Afrika met het
apartheidssysteem. (apartheid verbond cultural relativism ideologieën aan een
onderdrukkende staat)
4. inaccurate: Het onprecieze en ‘luppy’ karakter van het begrip ‘cultuur’. Het begrip
blijft, ook na afbakening erg breed en vaag. Vaak wordt cultuur gebruikt om conflicten
en problemen in de media en in alledaagse zaken uit te leggen. Men gebruikt het zelf
wanneer een ouder een kind slaat (Ja, tis hun cultuur toch dat ze die kinderen de
slipper geven kinda thing)
Translation/vertalen=
Zowel verbale als non-verbale communicatie.
3