Week 1: Verhoor, nemo tenetur en EVRM
Hoofddoel strafprocesrecht
- Het verzekeren van een juiste toepassing van het abstracte
materiële strafrecht tweeledig
o Bewerkstelligen dat de schuldigen worden gestraft
o Voorkomen van de bestraffing van onschuldigen
EVRM Algemeen
- Internationale rechtsbronnen Sv vooral EVRM
- Uitwerking daarvan in strafvorderlijke sancties
- Sterke beïnvloeding verdragsrechten op WvSv
o Art. 93 GW: EVRM-bepalingen hebben directe werking
o Art. 94 GW: EVRM-bepalingen hebben voorrang
- Res-interpretata werking
o Betekenis bepalingen EVRM worden bepaald door de uitleg die
het EVRM daaraan geeft, die uitleg heeft een zogenaamde
‘interpretatieve kracht’
o Staten kunnen niet afwijken van een gevestigde EHRM
interpretatie zonder hun verdragsverplichtingen te schenden
- Art. 34 EVRM: individueel klachtrecht
Art. 5 EVRM: garantie persoonlijke vrijheid
- Beperkt zich tot vrijheidsbeneming
- 2 vragen bij toepassing:
o Sprake van vrijheidsbeneming of beperking?
o Indien beneming: valt deze onder 1 van de 6 gevallen van lid
1?
Deelvragen:
Welke van de 6 gronden moet als grond voor
vrijheidsbeneming in aanmerking worden
genomen?
Is er voldaan aan alle eisen daarvan?
- 2 vereisten die voor alle 6 gelden:
o Lawfulness-eis: vrijheidsbeneming moet in
overeenstemming zijn met de regels van het nationale recht
(materiële, inhoudelijke criteria)
o Procedure prescribed by law: nationale voorschriften an
sich moeten voldoende garanties bieden tegen willekeurige
vrijheidsbeneming (formeel, procedurele kant)
- Lid 3:
o Gearresteerde moet promptly voor een rechter worden
voorgeleid
o Gearresteerde heeft aanspraak op berechting binnen een
redelijke termijn
o Voorgeleiding bij: rechter of onafhankelijke “other officer” met
gelijke bevoegdheden
- Lid 4 beklagrecht
,Art. 6 EVRM: Recht op een eerlijk proces
- Komt in beeld als iets wordt aangeduid als een ‘criminal charge’
o Özturk criteria
Nationale classificatie
Aard overtreding ‘criminal in nature’?
Aard en zwaarte sanctie
- Elementen
o Recht op een public hearing
o Recht op een proces dat within a reasonable time wordt
afgerond
o Recht op behandeling door een instantie die independent en
impartial is en established by law
- Lid 1: ‘Nemo-tenetur’ beginsel “eerlijkheid”
o Niemand kan gedwongen worden om aan zijn eigen
veroordeling mee te werken
Privilege against self-discrimination
- Lid 2: Onschuldpresumptie
- Lid 3: Opsomming rechten verdachte
o Op de hoogte worden gesteld van beschuldiging
o Voldoende tijd voor verdediging
o Rechtsbijstand
o Getuigen ondervragen
o Tolk
Art. 8 EVRM: Recht op privéleven
- Lid 1: recht op privéleven
- Lid 2: toetsingsschema wat het EHRM gebruikt bij het nagaan of er
een inbreuk is gemaakt op dit recht
o Is er sprake van een inbreuk door een publieke autoriteit?
o Is de inbreuk in overeenstemming met de wet?
o Is er sprake van een legitiem doel?
Limitatieve opsomming lid 2
o Is de inbreuk noodzakelijk in een democratische samenleving?
Proportionaliteit + subsidiariteit
Margin of appreciation
Waarborgen tegen willekeur
Art. 3 EVRM: Folterverbod
- ‘Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan
onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen’
o 3 elementen
Folteren
Een opzettelijk toegebrachte onmenselijke
behandeling die zeer ernstig en wreed lijden
teweeg brengt met het doel om informatie te
, verkrijgen, te straffen of te bedreigen (Gagfen II
r.o. 90)
Onmenselijke behandeling
Een opzettelijke behandeling die uren
aaneengesloten duurt en daadwerkelijk
lichamelijke verwonding oplevert of intens fysiek
lijden veroorzaakt (Gagfen II, r.o. 91)
Vernederende behandeling
De behandeling die bij het slachtoffer gevoelens
van angst en minderwaardigheid veroorzaakt
waardoor het slachtoffer vernederd wordt en
mogelijk zijn fysieke en morele weestand breekt,
of als de behandeling zodanig was dat het
slachtoffer wordt gedreven tot handelingen tegen
zijn wil of geweten in (Gagfen II, r.o. 89)
- Raakvlak zwijgrecht en nemo-tenetur beginsel EHRM Jalloh
EHRM Jalloh
- Relevantie: In principe mag je bewijs dat bestaat onafhankelijk van
de wil van de verdachte onder dwang afnemen (Saunders). Denk
aan bloed, urine, adem etc. Maar ook in deze gevallen kan er sprake
zijn van een schending van het nemo-tenetur beginsel.
- Bij foltering altijd schending van art. 6 EVRM, bij onmenselijke
behandeling hangt het af van de Jalloh-criteria:
o De mate van dwang
Ic: er was sprake van een (fikse) schending van de
fysieke en mentale integriteit, doordat de verdachte
door vier politiemannen werd vastgehouden terwijl via
zijn neus een slang in zijn maag werd gebracht om het
bewijs naar boven te krijgen
o Het publieke belang
Ic: het ging ic niet om grootschalige drugshandel. Jalloh
was een straatdealer met slechts een kleine hoeveelheid
drugs (geen proportionaliteit), maximum straf bedroeg
slechts 6 maanden
o Procedurele waarborgen
Ic: waren er nauwelijks, verdachte sprak maar zeer
gebrekkig Duits en Engels en kon daarom geen
weerstand bieden tegen de gebruikte methode
o Het gebruik dat van het bewijs wordt gemaakt
doorslaggevend?
Ic: het bewijs vormde bovendien het beslissende bewijs
om de verdachte te veroordelen
- Conclusie EHRM: toepassing van alle factoren brengt met zich mee
dat het recht van Jalloh om niet te worden verplicht mee te werken
aan zijn eigen veroordeling (art. 6 EVRM) is geschonden (mede door
schending art. 3 EVRM)
Herhaling
, - Het nemo tenetur ziet primair op het zwijgrecht. Het ziet in principe
niet op materiaal dat bestaat onafhankelijk van de wil van de
verdachte (bloed, urine, lichaamsweefsel, haar). Dat materiaal mag
onder dwang worden afgenomen, waarbij de verdachte ook
gedwongen kan worden actief mee te werken.
- Echter, als de wijze van verkrijging van dergelijk materiaal geschiedt
door of met schending van art. 3 EVRM, kan dat een schending
van het nemo teneturbeginsel opleveren en daarmee schending van
art. 6 EVRM. Bij foltering is dat altijd het geval; bij onmenselijke
behandeling hangt dat af van criteria die in Jalloh zijn
gegeven.
EHRM Gägfen II
- Feiten: Gägfen heeft een elfjarige jongen om het leven gebracht en
zijn lijk verstopt dichtbij een vijver. Hij had de ouders van de jongen
om losgeld gevraagd. Toen Gägfen het losgeld had opgehaald, werd
hij gearresteerd door de politie. Hij werd vervolgens ondervraagd
over de verblijfplaats van het slachtoffer. De volgende dag beval een
van de hoofdofficieren een ondergeschikte officier om de verdachte
met lichamelijke pijn te bedreigen en indien nodig te onderwerpen
aan pijn om ervoor te zorgen dat hij de locatie van het slachtoffer
vrij zou geven. De ondergeschikte officier volgde deze bevelen en
bedreigde Gägfen dat hij zou worden onderworpen aan ondraaglijke
pijn, toegebracht door een persoon die er speciaal voor is getraind.
Enige tijd later onthulde Gägfen waar hij het lijk had verstopt.
- Nationale rechtszaak: tijdens deze rechtszaak werd de verklaring
van Gägfen dat hij de jongen had vermoord van het bewijs
uitgesloten, omdat deze was verkregen onder dwang en in strijd met
art. 3 EVRM. Maar, eveneens tijdens deze rechtszaak, bekende
Gägfen opnieuw (geheel vrijwillig) dat hij de jongen had vermoord.
Hij werd uiteindelijk veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.
- EHRM: Oordeelde uiteindelijk dat het dreigen dat de verdachte zal
worden onderworpen aan ondraaglijke pijn een verboden methode
van ondervraging vormt, zowel onder de nationale wetgeving als
onder het verdrag. Volgens het EHRM was er dan ook sprake van
schending van art. 3 EVRM, maar geen schending van art. 6 EVRM.
Het bewijs dat tegen Gägfen verkregen tijdens de verhoren werd
niet gebruikt. Gägfen had namelijk ter zitting nogmaals verklaard
dat hij de jongen had vermoord, waardoor een veroordeling kon
volgen die was gebaseerd op deze tweede bekentenis
- Relevantie:
o Ook dreiging met geweld kan worden aangemerkt als een
onmenselijke behandeling en dus in strijd met art. 3 EVRM
o Art. 2 EVRM prevaleert niet art. 3 EVRM geen marteling om
levens te redden
o Als de inbreuk op 3 EVRM niet heeft geleid tot bewijs dat is
gebruikt om de verdachte te veroordelen, is er geen inbreuk
op art. 6 EVRM