Minder onderwijzen, meer leren
Handelingsgericht Werken 2.0
Hoofdstuk 6, Passend onderwijs vraagt omdenken
6.1 Meer handen in de klas?
Definitie omdenken: met andere ogen kijken naar een situatie waardoor je andere mogelijkheden
gaat zien. Dus het denken in termen van kansen en niet in problemen.
Het werken met verschillende leerlingen zorgt ervoor dat je soms moet afstappen van de reguliere
manier van lesgeven. Zo kun je voldoen aan de onderwijsbehoeften van ieder kind.
Het onderwijs is in grote lijnen nog gebaseerd op:
- De verdeling van leerlingen in klassen op basis van hun leeftijd.
- De leerstof wordt aangeboden met meestal 1 methode per vak.
- In het primair onderwijs wordt er doorgaans gewerkt op drie niveaus.
- Wie het tempo niet kan volgen, valt af.
- Voor kinderen die niet passen in het systeem zijn er subsystemen (sbo, vso,
praktijkonderwijs, time-outvoorzieningen).
Om met deze verschillen om te gaan, moet de leraar meer differentiatie toepassen in de lessen.
Hierdoor stijgt de druk op de leraren. Vooral na ingang van de wet Passend Onderwijs. De oplossing
hierop moet gezocht worden in het meer differentiëren van het huidige onderwijssysteem. Anders,
door meer gebruik te maken van de handen die er al zijn in de klas, namelijk die van de kinderen.
6.2 Leren persoonlijk maken
Bij het ‘persoonlijk maken van het leren’ gaat het om het betrekken van de leerlingen bij het
leerproces. De leraar en leerling gaan samen met elkaar in gesprek om te weten wat de leerling nodig
heeft. Instructie, verwerking en verdieping worden niet gevolgd. Er wordt plaatsgemaakt voor veel
(digitale) mogelijkheden, instructie op maat en samenwerken met plasgenoten. Dit biedt leerlingen
meer perspectief om maximaal te profiteren van de eigen talenten. Door deze benadering worden
leerlingen zelfstandige probleemoplossers.
6.3 Flexibele organisatie
Soms biedt een andere organisatie uitkomst. Niet alleen kijken naar:
- Convergent differentiëren: alle leerlingen bereiken hetzelfde doel.
Maar ook kijken naar:
- Divergent differentiëren: leerlingen bereiken andere doelen.
Je moet als leraar weten wat je ze erbij wilt leren. Hiervoor is een goede kennis nodig van wat de
leerlingen al weten. De leraar en de leerlingen moeten helder hebben wat de doelen voor de
komende periode zijn en dat deze ook zichtbaar zijn. Deze doelen kunnen verschillen voor de
leerlingen in moeilijkheidsgraad, de mate van beheersing die gevraagd wordt, het aantal doelen
waaraan gewerkt wordt of in de tijd die besteed kan worden om de doelen te behalen.
Kinderen willen ook graag samen leren. Hierbij kun je gebruik maken van allerlei vormen van
coöperatief leren. Dit kun je doen door:
, - Groepjes van leerlingen te maken die een onderwerp verschillend beheersen en daardoor
veel van elkaar kunnen leren.
- Leerlingen van hetzelfde niveau bij elkaar te brengen.
- Een aantal leerlingen bij je roepen voor instructie.
- Een leerlingen uit een hogere groep vragen om te helpen.
Informatica kan hierbij helpen om het leerproces te intensiveren of te versnellen. Leerlingen zijn op
allerlei manieren bezig aan het werk om zich de doelen eigen te maken. Wat je ziet in de school is
een flexibele organisatie. Als leraar houdt je goed in de gaten hoe de leerprocessen verlopen. De
leerling houdt zelf ook zijn eigen doelen in de gaten ten opzichte van de doelen die in de klas hangen.
Op deze manier zijn leraar en leerling samen verantwoordelijk voor het behalen van de doelen. Met
deze werkwijze ontstaan er allerlei mogelijkheden om te kunnen omgaan met vanzelfsprekende
verschillen tussen de kinderen.
6.4 Invloed van de leraar
Cruciaal om het bovenstaande voor elkaar te krijgen, is dat je je als leraar bewust bent van je invloed
op het leren van alle leerlingen. Het is belangrijk voor de leraar om zijn invloed op de leerlingen aan
te passen op zijn situatie, dus wat het meeste effect heeft in zijn klas en wat minder. Dat betekend
dat je het proces en de resultaten moet analyseren. Dit kun je goed met leidinggevenden en collega’s
doen. Zo kom je samen tot effectievere werkwijzen. Een voorbeeld is om samen met collega’s en les
te ontwerpen. De collega’s kijken ernaar en evalueren samen de les. Hierbij zijn vragen zoals ‘Wat
verliep goed’, ‘Zijn de doelen bereikt’ en ‘Geldt dat voor alle kinderen’ belangrijke vragen. Wat
belangrijk is, is om jouw les telkens aan te passen met behulp van de feedback, om tot betere
resultaten te komen.
Hoofdstuk 7, De uitgangspunten van HGW
HGW heeft 7 uitgangspunten. Namelijk
1. Doelgericht werken: samen doelen formuleren en evalueren
2. Wisselwerking en afstemming: wat werkt?
3. Onderwijsbehoeften: wat heeft de leerling nodig om de doelen te bereiken?
4. De leraar doet ertoe, door….
5. Positieve aspecten van het kind, leraar en ouders benutten om….
6. Constructieve samenwerking tussen school, kind, ouders en professionals, zodat….
7. De werkwijze is systematisch, in stappen en transparant, zodat….
7.1 Doelgericht werken: samen doelen formuleren en evalueren
De leraar en de leerling stellen, zo mogelijk met de ouders erbij, doelen op. Ze gaan na of de doelen
behaald zijn en analyseren waarom dat wel of niet is gelukt. Een onderzoekende houding van de
leraar is belangrijk, om te weten waar je samen op uit bent. Omschrijf de doelen in een taal die voor
kinderen en ouders te begrijpen is. Als je de doelen ophangt met voorbeelden hiervan, heeft
iedereen voor ogen waar je op uit bent. Deze voorbeelden kunnen zijn ‘Aan het eind van het
volgende rekenblok kunnen alle kinderen optellen en aftrekken met getallen tot 1000’.
7.2 Wisselwerking en afstemming: wat werkt?
Hierbij gaat het om het besef dat het functioneren van ieder kind afhankelijk is van een groot aantal
factoren en dat die factoren elkaar wederzijds beïnvloeden.