Ben de Pater- De ontdekking van de geografie
Wetenschappelijke Vorming, tentamen 1 (inleiding t/m hoofdstuk 4), Carlijn Ligterink, 2021
Inleiding
Sociale geografie is een veranderlijke discipline. Toch blijft ondanks alle theoretische en
methodologische veranderingen ook veel hetzelfde, of in elk geval herkenbaar als sociale geografie.
Hoofdstuk 1 Sociale geografie als universitaire discipline
Rond 1900 was Europa – in elk geval het noordwestelijke deel ervan – een dynamische, snel
moderniserende wereld. Zo werd dat ook beleefd.
1.1 Exponent van een moderniserende samenleving
Hendrik Blink, bekend publicist en grondlegger van de economische geografie in Nederland, richtte in
1909 de Nederlandsche Vereeniging voor Economische Geographie op. Geografie werd in Europa
gezien als een moderne wetenschap waaraan je in een moderne tijd en samenleving veel kon hebben.
Toegespitst op Nederland: het land had universitaire opleidingen geografie nodig. Naast praktische
kennis deed je destijds op school bij geschiedenis en aardrijkskunde vaderlandsliefde op – belangrijk
in een tijd van natievorming. In heel Europa rond 1900 was nationalisme een motor achter de opkomst
van de universitaire geografie.
Behalve een vaderlands ook een koloniaal en militair vak
Geografische genootschappen in hoofd- en havensteden in Europa, waren eind negentiende eeuw
vooral koloniale verenigingen. Zij organiseerden ontdekkings- en onderzoeksreizen. Zo organiseerde
het in 1873 opgerichte Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap (KNAG) zijn eerste
expeditie in 1877. Behalve economische beloften speelden politieke belangen. Het systematisch
karteren van overheerste gebieden was een ‘machtsinstituut’, onmisbaar om een beeld te krijgen van
en controle uit te oefenen over gekoloniseerde landen en volkeren. Zonder kennis van gebieden was
het neerslaan van opstanden of het uitvoeren van militaire operaties tot mislukken gedoemd. Veel
Britse en Duitse geografen schreven tijdens WOII regionale studies van (toekomstige)
oorlogsgebieden.
Geografie in Nature
Het beroemdste wetenschappelijke tijdschrift ter wereld is waarschijnlijk het Britse weekblad
Nature. Aan het eind van de negentiende eeuw had het blad een vaste rubriek, waarin melding
werd gedaan van voortgang van ontdekkings- en onderzoeksreizen. Uit deze rubriek blijkt de
koloniale kleur van de geografie.
Beginjaren van de universitaire geografie
Dankzij maatschappelijke omstandigheden werd geografie in het moderniserende Europa vanaf de
laatste decennia van de negentiende eeuw een academische discipline. C.M. Kan doceerde als eerste
hoogleraar geografie aan de Universiteit van Amsterdam. Na zijn pensionering volgden twee
hoogleraren hem op: een voor de sociale geografie (S.R. Steinmetz) en een voor de fysische geografie.
Het academische bestaansrecht van de geografie was rond 1900 niet erg evident: veel nieuw
benoemde hoogleraren spanden zich in om dat bestaansrecht aan te tonen. De antwoorden op de
vraag naar de inhoud, grenzen en identiteit van de geografie waren verschillend, aangezien de eerste
generatie hoogleraren van origine geen geograaf was. De volgende paragrafen geven een overzicht
van de populairste antwoorden. Er zijn geen goede of foute visies: het is eerder een kwestie van
overtuiging/macht.
1
, Geografie als staatswetenschap in Duitsland
Duitsland was het eerste land waar de geografie een duidelijke positie wist te verwerven aan
universiteiten. Dat is toe te schrijven aan een combinatie van wetenschappelijke en
maatschappelijke omstandigheden:
• Wetenschappelijk: Duitsland ontwikkelde zich als een wetenschappelijke grootmacht,
waar de geografie in meeliftte;
• Maatschappelijk: Het nationalisme werd sterk gestimuleerd door de rijksoverheid; de
geografie trok daar als ‘nationale wetenschap’ profijt van. Ook tijdens de Frans-Duitse
oorlog bleek hoe belangrijk geografische kennis op microniveau was.
1.2 Traditionele opvattingen van geografie
Veel geografen rond 1900 hingen een ecologische visie aan: de geografie als de wetenschap die de
mens bestudeert als bewoner van de aarde, en de aarde als woonplaats van de mens. De precisering
van het vakgebied werd gezocht in de relaties. Was de geografie de wetenschap van:
1. De invloed van de natuur op de menselijke samenleving?
Hierbij hoort het geodeterminisme in Duitsland en de Verenigde Staten. Door tegenstanders van de
opvatting wordt er gesproken in de zin van dat de menselijke samenleving wordt ‘gedetermineerd’
door de fysisch-geografische omgeving. Voorstanders ontkennen dat zij monocausaal denken.
De grondlegger van deze opvatting is de Duitser Friedrich Ratzel, die de sociale geografie definieerde
als de studie van de invloed van de natuurlijke omgeving op de mens, zijn handelen, denken en
geschiedenis. Van opleiding was Ratzel bioloog, en hij werd beïnvloed door Darwins evolutietheorie.
Volgens Ratzel is er geen sprake van ‘harde bevelen’ die de natuur de mens geeft: mensen hebben
altijd een zekere vrije wil. Maar deze wil moet overal, waar hij zich in daden vertaalt, rekening houden
met de aardse bestaansvoorwaarden die hem beperken. Meer dan Ratzel gingen de Amerikanen Ellen
Churchill Semple en Ellsworth Huntington uit van deterministische relaties. De mens ondergaat de
veelomvattende invloed van het gebied waarin hij leeft (Semple): het klimaat heeft invloed op
economie, welvaart en beschavingsniveau (Huntington).
Na WOII verdwenen de ‘harde vormen’ van deze opvatting. Sinds het einde van de jaren ‘80 is de
belangstelling echter weer toegenomen bij andere wetenschappers, zoals economen die tropische
landen als prisoners of geography zien.
2. De wisserwerking tussen menselijke samenleving en natuur?
Hierbij hoort het possibilisme in Frankrijk. De grondlegger van deze opvatting is de Fransman Paul
Vidal de la Blache, van huis uit historicus. De natuur biedt de mens mogelijkheden (possibilités) aan
om een bestaan op te bouwen. De mens kiest welke hij zal benutten. De keuze voor een bepaalde
manier van leven (genre de vie) wordt bepaald door de geschiedenis van de groep waarvan hij deel
uitmaakt, door de cultuur waarin hij is opgegroeid. De keuze zal ook consequenties hebben voor het
landschap en de natuur: de mens vormt het landschap om. Vidal onderzocht dus de wederzijdse
relaties tussen natuur en mens, meestal binnen traditionele plattelandsgebieden. Een geograaf zocht
eerst een streek uit (een pays), om vervolgens de eeuwenlange dialoog tussen mens en natuur in die
streek te bestuderen. De geografie van Vidal was behalve ecologisch dus ook regionaal, en meer
additioneel dan cumulatief van aard.
2
, Sociale geografie in de praktijk, op de Utrechtse Heuvelrug
In Nederland sloeg de Franse denkwijze aan in Utrecht. Studenten leerden hoe ze het genre de vie
van een plattelandsbevolking moesten bestuderen: alleen werd dit in Utrecht versmald tot
‘bestaanswijze’. Een groep streefde naar welvaart, en probeerde via ingrepen in het landschap
(zoals drooglegging, winning van grondstoffen) tot verhoging van het levenspeil te komen.
3. De invloed van de mens op de natuur?
Hierbij hoort de cultural geography in de Verenigde Staten. Vooral Carl Sauer bepleitte deze opvatting:
hij bestudeerde hoe in de loop der eeuwen het oorspronkelijk natuurlandschap (het ‘oerlandschap’)
door de menselijke inspanningen was omgevormd in een cultuurlandschap. Het landschap van een
gebied zag hij als een gelaagde eenheid, een opeenstapeling van lagen, die een goed geograaf kon
‘lezen’. Men spreekt bij Sauers cultural geography ook wel van de Berkely School. Ook in Duitsland was
de cultural geography bekend, door Otto Schlüter. Ook tegenwoordig wordt cultural geograhpy nog
beoefend, maar dan door een jonge generatie geografen die zich afzet tegen de Saueriaanse
opvattingen. Deze new cultural geography, die vanaf de jaren ‘80 gestalte kreeg, is spraakmakend
geworden (zie paragraaf 1.5).
Idiografisch of nomothetisch, beschrijvend of verklarend?
Er is een onderscheid te maken in:
• Nomothetische wetenschappen
Zoeken naar wetten. Zichtbaar bij de fysisch-deterministische richtingen (bijv. door Semple);
• Idiografische wetenschappen
Beschrijven van het bijzondere/unieke van verschijnselen (bijv. door Richard Hartshorne en
Alfred Hettner).
Rond 1960 was er een generatie jonge geografen opgestaan, angry young men die zich keerden tegen
de gevestigde opvattingen. Een wetenschap moest wetten vinden en theorieën formuleren. Daarin
had de traditionele geografie gefaald. De spatial analysts vonden dat er een reusachtige taak lag te
wachten op een nieuwe generatie: zij moest van de sociale geografie alsnog en wetenschap maken.
De rol van de staat in de Zuiderzeepolders
Het was van meet af aan de bedoeling dat de staat een sterke rol zou spelen in de inrichting van
de Zuiderzeepolders en bij de opbouw van de samenleving aldaar. Een van de centrale figuren die
daarvoor pleitte was H.N. ter Veen, een Amsterdamse sociaalgeograaf. De liberale overheid had
zich niet bemoeid met wat er met de Haarlemmerpolder na de drooglegging moest gebeuren, met
alle ernstige gevolgen van dien. Die geschiedenis mocht zich niet herhalen in de Zuiderzeepolders,
vond Ter Veen. Hij wilde ‘kunstmatige selectie’: dat wil zeggen selectie van de kolonisten door de
staat. ‘De nieuwe maatschappij zal niet groeien, maar gebouwd worden. In de plaats van
natuurlijke groei nu het plan.’ En zo is het gegaan: in de Wieringermeerpolder (voor de oorlog) en
de Noordoostpolder (erna) had de overheid een allesbepalende rol.
1.3 Veranderende maatschappelijke draagvlakken
Na WOII maakten nationalisme en kolonialisme plaats voor internationale samenwerking en een
verzorgingsstaat met een maakbare samenleving. De geografie kreeg een nieuw maatschappelijk
draagvlak in de opkomende ruimtelijke planning en het regionaal beleid. Er werden in Nederland
lokale, regionale en nationale organisaties voor sociale, economische en ruimtelijke planning
opgericht. Hierbij werd bijvoorbeeld gebruik gemaakt van locatietheorieën.
3
, In het buitenland
Ook buiten Nederland waren geografen actief in het maken van overzichten (regional surveys) van de
kenmerken en problemen van gebieden. ‘Survey before plan’ luidde het devies in een tijd waarin
overheden de taak hadden om de samenleving vorm te geven. Vanaf de jaren ’30 ontstond er dus in
Europa en Noord-Amerika een overheid die zich verantwoordelijk achtte voor het welzijn van de
bevolking. Geografen kregen daarin een rol te vervullen. Het maatschappelijke draagvlak en hun vak
veranderde en mede daardoor veranderde ook de wetenschappelijke geografie.
1.4 Naoorlogse visies tot omstreeks 1990
Moest een wetenschap niet zozeer beschrijven als wel verklarende theorieën formuleren?
Theorieontwikkeling kwam op.
1. Ruimtelijke analyse
In de tweede helft van de jaren ‘50 kwam er een groep jonge geografen in de Verenigde Staten op, de
spatial analysts, die de vorming van theorieën als ideaal zagen. Ze probeerden deductieve theorieën
te formuleren en gingen op zoek naar wetten. Ruimte is niet meer fysisch en ecologisch, maar
geometrisch: ze is een medium waarin afstanden moeten worden overwonnen. De theorieën van
Duitse wetenschappers als Von Thünen, Alfred Weber en Walter Christaller gelden als lichtende
voorbeelden. Het gaat dus om spatial distribution en om de spatial interaction tussen punten die tot
het spreidingspatroon behoren. De wetenschapsfilosofie van de ruimtelijke analyse is die van het
logisch positivisme, dat in die tijd ook toonaangevend was in andere sociale wetenschappen.
Een wet uit de stadsgeografie: de rank-size rule
De rank-size rule is een geografische wet die de rangorde van steden ‘verklaart’, bedacht door
George Kingsley Zipf. Het getuigt van een logisch positivistische kijk op wetenschap, een kijk die
enkele jaren later ook zou ontstaan in de ruimtelijke analyse. Zipf ontdekte dat één basisprincipe
al het menselijk gedrag reguleert: the Principle of Least Effort. Voor hem was het principe een
natuurwet. Het stelt dat de mens met de minste inspanning de door hem nagestreefde doelen wil
realiseren: dat uit zich onder andere in de manier waarop de geografie ruimte is georganiseerd.
Zipfs boek werd een van de inspiratiebronnen van de spatial analysts.
2. Anglo-Amerikaanse opmars
De ruimtelijke analyse verspreidde zich vanaf het einde van de jaren ‘50 over de rest van de Verenigde
Staten, en via Groot-Brittannië over de rest van Europa. Traditionele geografen werden naar de
achtergrond gedrukt en de nieuwe spatial analysts vormden de nieuwe mainstream, de nieuwe
orthodoxie. Studenten leerden het vak voortaan uit Amerikaanse of Britse textbooks: sociale geografie
werd een minder nationale en meer internationale (lees: Anglo-Amerikaanse) wetenschap. Franse en
Duitse geografie telden internationaal steeds minder mee, en de Amerikaanse won aan gewicht.
Geografen waren gewend om over hun onderzoek in de landstaal te rapporteren, maar Engels werd
steeds meer de wetenschapstaal.
3. Behaviorale benadering
De ruimtelijke analyse miste aandacht voor het microniveau, voor het ruimtelijk gedrag van mensen
van vlees en bloed. Vandaar dat er omstreeks 1970 in de VS een richting bijkwam: de behavioral
approach. Deze bestudeerde ruimtelijke percepties, cognities en gedrag. Men veronderstelde dat de
individuele mens keuzevrijheid had. De mens is geen homo economicus (geïnformeerde, rationele
individuen), maar een homo phsychologicus.
4