Filosofie hoofdstuk 5 handelen
Vrijheid is een essentieel vraagstuk in ethiek
Ethiek gaat over normen en waarden, het omgaan met strategische situaties
Ethisch dilemma: je hebt altijd keuzes. Een ethisch dilemma is wanneer jij een keuze moet maken
tussen 2 morele waardes. Welke keuze is het best?
Bij een moraal hebben we het vaak over wat het impact is op anderen.
o Religieuze ethiek = geloof, heteronoom
o Filosofische ethiek = rede, autonoom
Waarden – geven richting aan het handelen, je kijkt er tegen op/hecht je eraan
Normen – gedragsregel, maakt een waarde concreet (ik moet dit doen om dat te bereiken)
Deugd – goede karaktereigenschappen
Norm is iets wat je doet, waardoor je jouw waarde bereikt.
Bijv ‘norm’ ik moet eerlijk zijn – ‘waarde’ eerlijkheid (waarde is -heid, gezondheid, waarheid
etc.)
Fernando Savator (de 5 imbecielen)
Verveelden: willen niks
Besluiteloze: willen alles tegelijk, maken geen keuze
Conformisten: weten niet wat ze willen en boeit ze niks (volgelingen)
Half-slachtigen/slappelingen: weten wat ze willen en waarom, doen het niet – uitstelgedrag
Koppigen: vastberaden met alle geweld iets willen – verkeerde blik op de werkelijkheid
ETISCHE POSITIES
Deugdethicus – onderzoekt voorwaarden goede leven en denkt na over de levenskunst, ontwikkelen
van goede eigenschappen
Egoïst – alleen het eigenbelang telt. welbegrepen eigenbelang = je doet iets voor een ander, maar
uiteindelijk haal je er voordeel uit
Hedonist – alleen handelingen die hem genot of plezier brengen zijn goed, let op genot op lange
termijn
Altruïst – stelt andere voorop zichzelf
Utilist – rekenaar, beoordeelt handelingen aan de hand van de vraag hoeveel voordeel, geluk of nut de
handeling oplevert voor hoeveel man?
Intuïtionist – je handelt goed zolang je trouw blijft aan je innerlijk besef, volg je intuïtie. Elk mens
heeft gevoel van goed zijn
Gelovige – het volgen van wetten en regels volgens het Heilige Schrift etc.
Universalist – rechten en plichten waar aan ieder zich moet houden. Je stelt de vraag: ‘wat als iedereen
dit zou doen?’
Relativist – je oordeel is gekleurd door de waarden en normen die je van huis hebt meegekregen.
Legalist – het houden aan de wetten
Existentialist – je bent vrij en absoluut verantwoordelijk. Enige rechtvaardiging is wat jij kiest.
Pragmatist – ‘opportunist’ een handeling is goed als hij een bepaald doel dient, wat levert het op?
Nihilist – gelooft noch in god noch in gebod. Al het denken over goed en kwaad is toch zinloos. Wij
blijven dieren en onze instincten slaan door.
Kant’s blik
Wij zijn animal rationale, rede begiftigde dieren.
Wij zijn rijk van de natuur – causaliteit speelt hier (oorzaak-gevolg), alle gebeurtenissen zijn
noodzakelijk voor een reden en rijk van vrijheid – de rede heerst hier.
Determinisme = vrijheid is een illusie – je word beïnvloedt door factoren (cultuur etc.), een marginale
(niet erg belangrijk) ethische theorie
, Kant – ‘de rede is onze vrijheid’
Wat is goed?
Toegepaste ethiek> oplossen praktische ethische vraagstukken
Descriptieve ethiek> beschrijven feitelijk geldende normen
Normatieve ethiek> zoektocht maatstaven om zo problemen op te lossen. Descriptief beschrijven en
prescriptief voorschrijven
Meta-ethiek> je onderzoekt de betekenis van begrippen die een rol spelen in de ethiek
Wat is goed/ de beste oplossing? > welke normen gelden er (in deze groep, cultuur etc.)? > neem
positie in: waarom de een boven de ander? > bestudeer de betekenis van de begrippen.
Wat mij tot mens maakt is niet van nature gegeven, maar vereist karaktervorming, het aanleren van
gewoonten en creativiteit. Mens zijn vereist opvoeding. Ethiek is levenskunst, een praktische filosofie
die richtlijnen voor deze opvoeding aandraagt en verantwoordt.
Socrates, Plato en Aristoteles – grondleggers, legt nadruk op onze rationale natuur > we moeten ons
doen en laten aan het gezag van de rede onderwerpen. Mensen zijn redelijke dieren, een verstandig
mens doet wat de rede hem ingeeft. > de beloning is GELUK.
Sofist Protagoras : er is geen absolute objectieve maatstaaf voor wat goed is – het hangt er vanaf van
welke samenleving je lid bent. ‘de mens is de maat van alle dingen’ Homo mensura. Waar is wat
volgens mij waar is en goed is wat volgens mij goed is.
SOCRATES: keerde zich tegen het relativisme – sommige overtuigingen zijn wel objectief juist en
andere onjuist.
PLATO: standenmaatschappij
Criteria (maatstaven) zijn nodig. Kritiek op democratie – voor standenmaatschappij. Criteria vond hij
in leer van de Ideeën.
Koning-filosofen Wijsheid heersers
Wachters Dapperheid soldaten
Werkers Matigheid boeren
Als dit in evenwicht is krijg je de 4e deugd: rechtvaardigheid
Kardinale deugden: wijsheid, dapperheid, matigheid, gerechtigheid
Bijv: een wagen met 2 paarden en een menner. 1 goed paard en 1 slecht paard.
Goed paard= heeft daadkracht en emotie
Slecht paard= heeft begeerte, zoals: eten, drinken en seks
Menner heeft de rede > beteugeld beide paarden om de span vooruit te brengen.
Beteugeling emotie ; leidt tot matigheid en beheerst gedrag
Emoties en daadkracht kan leiden tot roekeloosheid en overmoed.
Wijsheid beteugeld dapperheid en matigheid, matigheid en dapperheid gehoorzamen wijsheid.
Wijsheid is de deugd van de verstandige geest- leidt door inzicht, wat werkelijk goed is voor de ziel.
Dom is iemand die alleen begeert volgt
In lichaam verdeeld hoofd; wijsheid/verstandigheid
hart; moed/dapperheid
buik; matigheid/zelfbeheersing
waar rechtvaardigheid heerst, heeft de rede overwonnen.
Phronèsis
Kenmerk: inzicht in het Idee van het Goede, Plato; de hoogste van alle Ideeën.