Samenvatting Wetenschapsfilosofie Filosofie
Eva van Oord, klas 6
Wetenschap is een specifieke vorm van kennis die alleen gradueel (dus niet principieel) kan
worden onderscheiden van alledaagse of ‘common sense’ kennis. Net zoals deze laatste
begint ook wetenschap met verwondering, met het stellen van vragen (juist ook aan het
vertrouwde). Het nauwgezette, precieze karakter van de kennis waarom het gaat, het zich
zoveel mogelijk onbevooroordeeld beperken tot feiten, het methodisch/systematisch te werk
gaan volgens vastliggende, afgesproken regels van onderzoek en het streven naar inzicht in
verbanden tussen feiten die uitstijgen boven het concrete geval (in: abstracties,
generalisaties, theorieën, wetmatigheden) kenmerken wetenschap. Waar ‘common sense’
kennis met name praktisch nut heeft, heeft wetenschappelijke kennis als doel om dingen te
verklaren en/of te begrijpen. Hiermee krijgt wetenschap veeleer een theoretisch doel. Maar
hoe het ook zij, wetenschap is altijd een zeer rationele vorm van kennisverwerving.
Aspecten van wetenschapsfilosofie:
- Het levert een bepaald soort kennis op: rationele kennis, die op een systematische
manier wordt bekeken, het moet toetsbaar en controleerbaar zijn.
- Op basis van feiten wordt geprobeerd een theorie vast te stellen.
- De opbrengst van wetenschap wordt gepubliceerd; openbare kennis.
- Er wordt geclaimd dat deze kennis andere kennis overtreft
- Er wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke objectieve kennis, die eenvoudig te
verklaren is.
Verschillende soorten wetenschap:
- Formele en empirische wetenschap
- Niet empirische wetenschap: logica en wiskunde
- Nomothetische wetenschap: wetten stellende wetenschap
- Ideografische wetenschap: afzonderlijke gevallen beschrijven
Verschil tussen verklarende en begrijpende wetenschap: de natuurkunde wil het verklaren en
een historicus wil het begrijpen.
Verschil tussen zuivere en geëngageerde wetenschap: zuivere wetenschap wil alleen de
kennis en de geëngageerde wil betrokken zijn.
Problemen aan inductieve kennis:
- Zintuigelijke kennis verwerven is moeilijk want het geldt niet voor iedereen
- Deductieve kennis is moeilijk want het zit in je hoofd
Om problemen te omzeilen maken wetenschappers afspraken.
De geschiedenis van wetenschap: Aristoteles
Aristoteles zag de alledaagse ervaring als basis van de wetenschappelijke kennis. Volgens
hem bevatten deze warnemingen op zichzelf al waarheid: van daaruit kan algemene
begripsmatige kennis tot stand komen over de structuur in de werkelijkheid, d.m.v. logica.
- We moeten het zijnde leren kennen, de gewaarwording van hoe dingen zijn.
,Het gaat erom waarom dingen zijn zoals ze zijn, niet hoe ze zo zijn geworden want dat is te
zien door middel van de zintuigen. Met de zintuigen kom je tekort, de zintuigelijke kennis
moet aangevuld worden met deductieve kennis; de rede.
Aristoteles beschouwde de teleologische structuur van de werkelijkheid als een vaststaand
gegeven, niet als (slechts) een theorie: de alledaagse ervaring kan de wetten niet
weerleggen. De wetten die de oorzakelijke structuur van de werkelijkheid beschrijven
ontlenen hun geldigheid niet aan de empirie, maar aan de daarachter gelegen verborgen
structuur zelf.
Er is geen enkel zijnde zonder doel, de waarom vraag kan beantwoord worden door naar het
doel te zoeken. Mensen hebben het vermogen tot verbeelding, het doel kan als denkbeeld
gevormd worden. Elk zijnde heeft een doel in zich dat gericht is op verandering.
Entelecheia: maximale ontplooiing, niet gebonden aan tijd en waarheid.
Epistemè: absolute kennis in de zin van inzicht.
Aristoteles voerde geen experimenten uit en wordt daardoor niet door iedereen als een
wetenschapper gezien. Zijn wetenschapsopvattingen hebben, vergeleken met de moderne
wetenschapsidee, een speculatief karakter.
Francis Bacon
Bacon geeft een richtlijn hoe je wetenschap bedrijft. Het uiteindelijke doel van wetenschap is
het verbeteren van menselijk leven, een beter leven. Kennis vanuit de wetenschap moet
nuttig zijn, echter het moet wel komen uit de natuurwetenschap.
- Kennis van de natuur is als macht. Wij kunnen de natuur gebruiken als instrument
voor eigen doeleindes.
Hiermee levert hij kritiek op de visie van Aristoteles die in zijn ogen te snel op basis van
waarneming overging op algemene beschouwingen. Wetenschappers moesten zich volgens
Bacon alleen baseren op zintuiglijk vastgestelde feiten (‘positieve’ feiten).
Je moet ontdoen van je idolen, stereotypering en aannames wil je op deductieve kennis
komen, door deze factoren laat je je leiden door anderen en bekijk je alles door een roze
bril.
- Experimenteren: de natuur veranderen, dus ook ingrijpen. Wetenschap moet gericht
zijn op het vinden van feiten.
- Positivisme: een wetenschappelijke houding van het willen zoeken naar empirische
feiten, die de basis worden van een wetenschappelijke theorie.
Bacon ’s visie kan op zijn beurt niet los worden gezien van het werk van de astronomen en
natuurkundigen Copernicus, Keppler en Galilei, zij zijn verantwoordelijk voor een volkomen
omslag in het wereldbeeld. We zijn van een geocentristisch naar heliocentristisch
wereldbeeld gegaan, ondanks dat dit niet overeenkomt met onze zintuigelijke kennis. In feite
begonnen zij met het verbreiden van heel nieuwe wetenschappelijke inzichten en
opvattingen, samen te vatten en uit te drukken als het ‘gemechaniseerde wereldbeeld’.
Galilei
Bedacht de wetenschappelijke fundering van het heliocentrisme; de zon is het middelpunt.
Dit deed hij d.m.v. een wetenschappelijk onderbouwde, door zijn eigen empirisch onderzoek,
de toetsing van conclusies d.m.v. experimenten en het gebruik van wiskunde.
, Het hele universum zit mathematisch in elkaar, dus wij kunnen de gehele natuur/aarde
kennen. Experimenten doen is erg cruciaal voor Galilei. Het antwoord op experimenten; de
vraag hoe gebeurt het? Dus we zijn op zoek naar een verklaring. Galilei is echter wel
beïnvloed door het christendom door te zeggen dat het universum eindig is.
Isaac Newton
Volgens Newton zou het universum, dus zowel op aarde als in ‘de hemel’ dezelfde regels
gelden. Zo kan men alle beweging terugvoeren op drie bewegingswetten en de
zwaartekrachtwet. Het universum kan gezien worden als een machine, hiermee is Newton ’s
wereldbeeld mechanisch en deterministisch. Uiteindelijk zijn wetenschappelijke wetten
volgens Newton dus als formele wetten, d.w.z. als aan de gehele werkelijkheid ten grondslag
liggende absolute wetmatigheden die te vangen zijn in wiskundige formules.
Auguste Comte: de opkomst van de sociale wetenschap
Naturalistische sociologie.
Kennis is macht, een maakbare samenleving, dus je kunt het vormen zoals jij wilt.
Het positivisme is het hoogste stadium van de groei van de rede.
De drie stadia van de rede:
1. Het religieuze
Er wordt een verklaring gezocht bij de wereld van de goden.
2. Het metafysische
Niet zichtbare waarnemingen zoals zwaartekracht.
3. Positivisme
De rede vormt de boventoon en in dit stadium wordt de sociologie het belangrijkst. Omdat
het uiteindelijk draait om de mensen. Het zoeken naar empirische feiten is de basis van de
natuurwetenschap en de sociologie, alle kennis gaat over de buitenwereld.
De taak van wetenschap is a) feiten vaststellen, b) deze feiten ordenen volgens zekere regels
en c) voorspellingen doen.
- Het kenleerprobleem: hoe kan ik ooit weten dat mijn kennis juist is?
Komt mijn kennis overeen met de buitenwereld? Bestaat de wereld opzichzelf?
- Het substantieprobleem: we kunnen alleen aannemen dat de wereld bestaat, we
kunnen het nooit zeker weten.
- Realisme: denken dat de wereld bestaat. Over het realisme moeten we kennis
krijgen, door middel van onze logos door begrippen te geven aan het onderwerp.
Aristoteles is een gematigd realist: de algemene begrippen bestaan weliswaar, maar alleen
in de concrete substanties en niet als een onafhankelijke realiteit.
Wij denken in taal, echter ons taalvermogen is te beperkt, de verscheidenheid in de wereld
is er te groot voor. Het woord bed kan gekoppeld worden aan vele verschillende objecten,
de begrippen vormen een realiteit die afhankelijk van onze ervaringswereld.
De sociologie is de hoogste wetenschap en wordt opgedeeld in statica en dynamica.
- Statica: bestudeert de constante bestaansvoorwaarden van iedere samenleving en
de (tegen)krachten die verschillende delen van een samenleving op elkaar
uitoefenen.
- Dynamica: bestudeert vooral de specifieke geschiedenis van die samenleving