Praktische Filosofie A Samenvatting
Hoofdstuk 1 – De zelfdoening van het denken
1.1 Filosofie als dagelijkse kost
Door allerlei ontwikkelingen in de tijd waarin we nu leven, lijkt er steeds meer belangstelling
te zijn voor de filosofie.
Door de ontwikkeling van de technologie wordt de mens gedwongen om kritischer na
te denken.
De Sloveense filosoof Slavoj Žižek spreekt van een unieke tijd, waarin de mens van nu
verplicht wordt om filosofisch te denken.
Yval Noah Harari zegt dat we moeten begrijpen hoe algoritmes werken als we ons leven willen
begrijpen. En zodra we algoritmes begrijpen, kunnen organismen en computernetwerken op
elkaar aangesloten worden.
De mens heeft geen vrije wil en is geen uniek wezen, maar onze keuzes zijn een
resultaat van biochemische processen.
Marvin Lee Minsky zegt dat intelligentie kan voortkomen uit de interactie van niet-intelligente
onderdelen. Intelligentie is dus niet een uniek menselijk mechanisme, maar computers zijn
ook intelligent.
1.2 Filosofie en sociaal werk
De visie van een maatschappelijk werker op aspecten zoals verantwoordelijkheid, vrijheid en
rechtvaardigheid zijn van invloed op de manier waarop de hulpverlener omgaat met de cliënt.
De definitie van sociaal werk is het volgende: sociaal werk is een praktijkgerichte professie en
een academische discipline die maatschappelijke verandering, sociale cohesie en de
emancipatie en zelfstandigheid van mensen bevordert. Principes van sociale rechtvaardigheid,
mensenrechten, collectieve verantwoordelijkheid en respect voor diversiteit staan centraal in
het sociaal werk. Versterkt door theorieën van sociaal werk, sociale wetenschappen,
geesteswetenschappen en relevante lokale kennis, stimuleert het sociaal werk mensen en
instituties om uitdagingen in het leven aan te gaan en het welzijn van individu en
samenleving te verbeteren.
Het overheidsbeleid ziet de mens als rationeel en autonoom. De verzorgingsstaat wordt
gezien als een obstakel voor de individuele vrijheid van mensen.
Er wordt een participatiesamenleving gevormd waarin eigen kracht, regie,
verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid ten grondslag liggen. Het uitgangspunt is dat
de burger zelf verantwoordelijk is voor zelfredzaamheid en zijn/haar deelname aan de
samenleving.
De rol van sociaal werkers wordt beperkt tot het stimuleren van burgers om die
verantwoordelijk daadwerkelijk te nemen.
Een fundamentele vraag is “Bestaat dé mens?”. De Maistre merkt het volgende op: “De mens
is in deze wereld niet te vinden. Ik heb in mijn leven Fransen, Italianen en Russen ontmoet,
maar dé mens ben ik nooit tegengekomen.” Hiermee bedoelt hij dat er een verschil is tussen
mensen die wij ontmoeten en het beeld van de mens.
Sociaal werkers moeten zich bezig houden met zulke vragen omdat er geen eenduidigheid is
over het antwoord en omdat de manier van handelen direct van invloed is op het leven van
hun cliënt.
,In het Landelijk Opleidingsdocument sociaal werk wordt sociaal functioneren in relatie tot
sociale kwaliteit centraal gesteld. Sociale kwaliteit duidt op het versterken van sociale
samenhang, inclusie en participatie.
- Sociale kwaliteit is een graadmeter voor sociaal functioneren. Op basis hiervan
ontstaan er twee soorten sociaal functioneren: die van individuen die deelnemen aan
de samenleving en die van de samenleving die ruimte geeft om deel te nemen.
- Het bevorderen van sociaal functioneren wordt gezien als voorwaarde voor het
versterken van de eigen kracht.
De Beroepscode voor de sociaal werker stelt het bevorderen van eigen kracht,
verantwoordelijkheid, zelfredzaamheid en participatie centraal.
De Ethical Principles of Social Work stelt het bevorderen van mensenrechten, menselijke
waardigheid en sociale rechtvaardigheid centraal.
1.3 Een normatief beroep
Het ingrijpen van sociaal werkers is normatief; zij grijpen in aan de hand van wat normaal is.
Echter zijn waarden geen objectieve onweerlegbare feiten, hierdoor moeten sociaal werkers
zich kunnen verantwoorden wanneer zij in het leven van hun cliënt interveniëren.
Sociaal werkers hebben een aantal kernwaarden:
- Ze respecteren de intrinsieke waarde en waardigheid van mensen en de rechten die
daaruit voortvloeien.
- Ze respecteren het recht van burgers om hun eigen leven te bepalen en hun eigen
beslissingen te nemen, zonder de rechten van anderen aan te tasten.
- Ze stimuleren en bevorderen het recht te participeren in de samenleving.
- Ze zien de menselijke persoon in samenhang met familie, sociale gemeenschap en
natuurlijke omgeving.
- Ze richten zich op de mogelijkheden en krachten van individuen en gemeenschappen
en bevorderen hun empowerment.
- Ze staan voor het bevorderen van sociale rechtvaardigheid in relatie met individuen en
de gemeenschap.
- Ze staan op tegen discriminatie en erkennen diversiteit.
- Ze hebben een taak om de samenleving en overheid te wijzen op
onrechtvaardigheden.
Sociaal werkers moeten rekening houden met drie dingen:
1. De wet die cliënten beschermt tegen willekeurige ingrijpen.
2. Doelen en methodieken van de instelling over het handelen van de sociaal werker.
3. De eigen visie van de cliënt.
Sociaal werkers moeten omgaan met de spanningen tussen de regels van het ‘systeem’ en de
behoeftes en meningen van de cliënt.
Er bestaat handelingsruimte/discretionaire ruimte.
Latour onderscheid matters of facts en matters of concern. Matters of facts is de feitelijke
stand van zaken waarover geen discussie mogelijk is. Matters of concern zijn kwesties die
vragen oproepen, onrust veroorzaken of waarover men zich zorgen maakt.
1.4 De macht van het spreken
Een discours is een samenhangende manier van denken die in onze cultuur is verankerd. Het
reguleert ons gedrag zonder dat we daar erg in hebben.
- Het discours bepaalt hoe wij spreken en hoe wij ons op de werkelijkheid oriënteren.
- Een bepaald discours is dominant en om die dominante positie te houden zal het
zichzelf enkel als woordvoeder van de werkelijkheid presenteren.
, - Discourstheorieën stellen dat we met de manier waarop wij praten een waarheid
creëren.
Vroeger was er sprake van een groot verhaal; een normatief karakter over het leven en de
samenleving waarover iedereen het eens was.
- Het kenmerk van het groot verhaal is volgens de filosoof Jean-Francois Lyotard dat het
verhaal zichzelf voor waar houdt en totalitair is (het geeft overal antwoord op).
Er ontstonden kleine verhalen die naast elkaar leven, elkaar overlappen en elkaar
aanvullen maar allemaal even waardevol zijn. De kleine verhalen zijn geen
persoonlijke verhalen omdat de gemeenschap en instituten waar wij toe behoren ook
deel uitmaken van de kleine verhalen.
De verschuiving van het grote naar het kleine verhaal markeert de overgang van een
uniforme samenleving naar onze huidige pluriforme samenleving. Dit is een samenleving met
diversiteit in levensvormen, levensstijlen en cultuur.
Dit heeft consequenties voor sociaal werkers, omdat zij in aanraking komen met veel
verschillende opvattingen en zich daardoor niet langer aan het grote verhaal vast
kunnen houden.
Sterke verhalen zijn grote verhalen die dominant blijven. Deze verhalen zijn onwaarschijnlijk,
worden overdreven en er wordt getracht andere verhalen te overtroeven.
De autonomie van de mens is een sterk verhaal.
- In zorg betekent dit dat er gestreefd wordt naar individuele ondersteuning, echter is
hier op concreet niveau niet altijd sprake van.
- Er is steeds meer bekend over de keerzijde van autonomie, dit zijn de nadelen voor
mensen die niet autonoom en zelfredzaam zijn. Zij schamen zich en zoeken te laat
hulp.
1.5 De Verlichting en de autonome mens
Tijdens de Verlichting had men een optimistisch geloof in de menselijke rede; met kennis en
wetenschap kunnen mensen een betere wereld creëren.
- Ontdekkingen van wetenschappers tijdens de Verlichting zorgden ervoor dat de mens
zichzelf ontdekt als autonoom subject, dit is het fundament van werkelijkheid en
weten.
In de zeventiende eeuw begint het sterke verhaal over de autonome mens; het modern
subject. Modern staat voor de veranderingen en ontwikkelingen die in de zeventiende eeuw
plaatsvonden en subject betekent ‘wat er onder ligt’.
De mens ging over zichzelf nadenken.
Er is veel kritiek op het idee dat de mens autonoom is.
Er bestaan drie meesters van het wantrouwen:
1. Freud: wij worden door onbewuste drijfveren beïnvloed.
2. Nietzsche: de menselijke autonomie is een geval van hoogmoed.
3. Marx: wij worden door maatschappelijke verhoudingen beïnvloed.
Voor de Verlichting werden opvoedingshandleidingen gegeven door dichters (romantische
ideeën), dokters (theoretisch) en verloskundigen (uit de praktijk).
De eerste complete opvoedingsideeën kwamen tijdens de Verlichting en waren
afkomstig van filosofen als Locke en Rousseau.
1.6 Van gedachten wisselen
Menswetenschappen zijn empirische wetenschappen, waarbij waarneembare kenmerken,
gedragingen en situaties worden onderzocht.
In de filosofie worden fundamentele vragen gesteld; ze zijn radicaal, veelomvattend en
kunnen niet empirisch onderbouwd worden. De ultieme filosofische vragen richten zich niet op
, afzonderlijke dingen maar op de grondbeginselen waarbinnen het menselijk bestaan zich
voltrekt.
Terwijl de wetenschapper van het onbekende naar het bekende gaat, gaat de filosoof
van het bekende naar het onbekende.
Het doorbreken van vanzelfsprekendheden zorgt ervoor dat heersende opvattingen aan de
kaak gesteld worden. De filosofie is ook in staat om denkgewoontes te doorbreken.
Denkgewoontes houden in dat een bepaalde manier van denken vanzelfsprekend wordt,
waarbij de vanzelfsprekendheid ook het doel van het denken wordt en alles verklaart.
Mensen houden zich vast aan de vanzelfsprekendheid omdat zij opluchting voelen als
zij iets onbekends kunnen herleiden tot iets bekends.
Het tegenovergestelde van het routinematig denken is volgens de Franse filosoof Michel
Foucault de ‘kritische zelfwerkzaamheid van het denken’ of de ‘zelfoefening van het denken’.
Hiermee bedoelt hij dat het niet alleen draait om het verwerven van kennis, maar ook om de
mogelijkheid om anders te denken.
- Door met anderen ‘van gedachten te wisselen’ en onze denkbeelden ter discussie te
stellen is er sprake van zelfoefening. We proberen hierbij erachter te komen of het
mogelijk is om anders te denken.
1.7 Filosofie van mens en maatschappij
Binnen de filosofie worden een aantal disciplines onderscheiden:
- Ontologie: de leer van het zijn, er wordt gevraagd wat de werkelijkheid is.
- Metafysica: ‘dat wat na de fysica komt’, er worden vragen gesteld zoals “Wat is het
hoogst zijnde?”.
- De kennis- en wetenschapsleer: er worden vragen gesteld over wat kennis is en hoe
kennis tot stand komt.
- Wijsgerige antropologie: er worden vragen gesteld over wat het wezen van de mens is
en hoe de mens zich onderscheid van andere vormen van leven.
- Sociale en politieke filosofie: er worden vragen gesteld over vrijheid, macht
verantwoordelijkheid en rechtvaardigheid.
- Ethiek: zij probeert te ontdekken hoe goed van slecht onderscheiden kan worden.
De mens- en maatschappijbeelden bevatten in de traditie veelal een descriptief en een
prescriptief aspect: het descriptieve aspect beschrijft feitelijk de zaken, het prescriptieve
aspect is voorschrijvend (het vertelt hoe iets zou moeten zijn).
Filosofen over mensbeelden:
- Plato: er bestaat een wezen van de mens, ook al beantwoorden wij, als mensen in het
ondermaanse, daar niet aan.
- Aristoteles: de mens is een politiek dier en een sociaal wezen.
- Hobbes: de mens is een egoïstisch individu.
- Fromm: de mens is bang voor vrijheid, vandaar dat de mens vlucht in onderdrukking.
- Nietzsche: de mens is ondergedompeld in een krachtspel.
- Foucalt: de mens bestaat niet.
Hoofdstuk 2 – Eigen regie en de vraag naar het goede leven
2.1 Overvloed en onbehagen
Nederland is een rijk land en er zijn eindeloos veel keuzemogelijkheden. Vernieuwing staat in
alles voorop: gisteren deed ik het nog, maar vandaag weet ik beter.
Toch is er een toenemend maatschappelijk onbehagen en wordt deze tijd gekenmerkt door
een fundamentele onzekerheid over hoe we ons leven moeten leiden.