Sociale Psychologie
MCB-10806
Lecture 1
Onderzoeksmethoden
Hindsight bias: van tevoren geen idee hebben, maar als je het antwoord weet lijkt het heel logisch.
Sociaal psychologisch onderzoek
Beschrijvende methode
Theorie
Zelfrapportage: mensen enquêtes laten invullen over zichzelf
→ verband tussen antwoorden; correlatie
Probleem: suprieuze correlatie: onderdeel dat beide onderdelen
kan beïnvloeden, bijv. maximizing
→ correlatie betekent geen causaal verband!
Toets Hypothese
Nadeel zelfrapportage
- gebrekkig inzicht (mensen weten zelf soms niet waarom ze iets
voelen/doen), maar kunnen daar wel veel redenen voor geven (vb.
panty’s test)
- beïnvloedbaar door: vraagstelling, volgorde vragen, antwoordmogelijkheden
Experimenten
Nodig voor vaststellen causaal verband
- belangrijk voor verklaren en begrijpen gedrag
- voor voorspellen en beheersen gedrag
Hypothese stellen tussen onafhankelijke variabele en afhankelijke variabele
→ manipuleren onafhankelijke variabele
Complexer design: meerdere onafhankelijke variabelen, allebei manipuleren
→ bij 2x2 design: 2 onafhankelijke variabelen, 1 afhankelijke variabele → 4 verschillende groepen
Meten afhankelijke variabele
- open vragen
- beoordelingsschalen
- procesmetingen (herinnering, herkenning, tijd)
- observatie
Meta-analyse: alle eerdere onderzoeken over onderwerp verzamelen en vergelijken. Een conclusie uit alles
trekken.
Kenmerken goed experiment
Onafhankelijke variabelen zijn gemanipuleerd
Afhankelijke variabele wordt gemeten
Controle-conditie (niet altijd mogelijk)
Random toewijzing
Controle over externe invloeden
Quasi-experimenteel onderzoek: onafhankelijke variabele wordt gemeten i.p.v. gemanipuleerd (bijv. bij
onderzoek verschil man en vrouw)
Beoordelen onderzoek
Validiteit: betekenen resultaten echt wat we denken dat ze betekenen?
Constructvaliditeit; fout in meetmethode
Onafhankelijke variabele
- contaminatie/besmetting: confounds in manipulatie
Afhankelijke variabele
- sociale wenselijkheid in antwoorden
- experimenter demand: mensen reageren anders als ze weten dat ze worden bekeken
1 - 44
, - mensen hebben niet altijd even goed inzicht in drijfveren van hun gedrag
Interne validiteit; fout in opzet onderzoek
- bijv. testen verschil AH to go en AH XL; geen aselecte toewijzing (mensen kiezen zelf waar ze heen
gaan) en geen controlegroep
Externe validiteit; meting zegt niets over werkelijkheid
- generaliseren naar: deelnemers, stimulusomgeving, meetinstrumenten
Let op hoe onderzoek is uitgevoerd!
Repliceerbaarheid
Wat moet je repliceren: idee of specifieke uitwerking
Wanneer wordt hetzelfde resultaat behaald?
Ethiek
Misleiding: niet van tevoren zeggen waar het onderzoek over gaat
Debriefing: na experiment vertellen waar onderzoek echt over ging
Anonimiteit voor deelnemers
Deelnemers moeten altijd kunnen terugtrekken
Deelnemers niet benadelen, psychisch en fysiek
Lecture 2
Waarneming van personen
Eerste indruk
Snel, evaluatief gevoel bij een persoon
Automatisch proces in hersenen via stereotypen, is niet uit te schakelen
Beoordeling grof en onzuiver
Positieve basishouding, maar gevoeliger voor negatieve stimuli, vooral als ze potentiaal gevaar opleveren
Meer acuraat oordelen
Waarnemer heeft cognitieve capaciteit
Waarnemer wil goed beeld vormen, neemt er de tijd voor
Eerste indruk gebaseerd op = globale screening en automatische verwerking, kan pas
Sociale groep waartoe iemand hoort later onderdrukt worden
Aantrekkelijkheid uiterlijk
Gezichtskenmerken
Lichaamsbouw en kleding
Non-verbaal gedrag
Dr. Fox effect: non-verbaal heel overtuigd een verhaal vertellen → mensen geloven wat je zegt door je
uitstraling
Eerste indruk; Thin-Slice judgments
Korte observatie met onbewust, automatisch oordeel
Moet gaan om
Expressief gedrag: aanwezigheid non-verbale cues waarmee persoonlijkheid gecommuniceerd wordt
Relevant gedrag: je kan oordelen over gedrag dat in die situatie wordt vertoond, niet over iets anders
Beoordelingen vaak accuraat, minder dan 30 sec is even accuraat als meer dan 5 min
Mensen zijn minder accuraat: als ze verdrietig zijn of depressief
Narcisten zijn populair
Narcisme: obsessie met jezelf, dominantie, ambitie, gebrek inlevingsvermogen
Populair door: goed gekleed, charmante gezichtsuitdrukkingen, zelfbewustheid
Vaak geen vrienden op lange termijn, als mensen diepere eigenschappen doorhebben
Attributie van gedrag
Menselijk gedrag proberen te verklaren, maakt leven betekenisvol & helpt voorspellen gedrag van anderen
Interne attributie: gedrag van iemand
2 - 44
, Externe attributie: invloed van omgeving
Correspondente eigenschap: eigenschap met 1 op 1 relatie met gedrag → persoonseigenschap afleiden uit
hoe iemand zich gedraagt
Fundamentele attributiefout: correctie op gedane aanname is niet automatisch; kost moeite dus wordt snel
overgeslagen
Actor-waarnemerverschil: verschillend perspectief als je zelf iets doet of een ander
- als je zelf iets doet, gaat jouw aandacht naar de omgeving
- als een ander iets doet, krijgt deze persoon alle aandacht
Vb. als mensen naar zichzelf kijken als waarnemer, vinden ze zichzelf schuldiger overkomen dan
wanneer ze het uit hun eigen perspectief zien
Causale attributie, via Kelley’s covariatiemodel
Werkt niet voor niet-intentioneel gedrag
Sluit niet altijd goed aan bij waarom mensen besluiten iets te doen
Laag Hoog
Consensus Gedrag gebonden aan actor Meer mensen vertonen gedrag
Distinctivitei Gedrag komt vaker voor Gedrag gebonden aan stimulus
t
consistentie Gedrag gebonden aan moment Gedrag treedt vaker op
Consensus Distinctiviteit Consistentie
Persoonsattributie Laag Laag Hoog
Stimulusattributie Hoog Hoog Hoog
Persoon x Laag Hoog Hoog
stimulusattributie
Omstandigheden Laag Hoog Laag
Totaal indruk vormen
The Big Two: twee dimensies van eigenschappen waarop eerste indruk is gebaseerd
Likeability/warmth: hoe gaan mensen met anderen om
Power/competence : vermogens, dominantie en bekwaamheden van persoon zelf
Ook belangrijk: moral character!
- hangt samen met warmth, niet hetzelfde, bepaalt of iemand behulpzaam is of nadeling voor jou
Invloeden voor vormen totaalindruk
Sociaal negatieve eigenschappen
Positieve prestaties
Eerste informatie (primacy effect)
- informatie die je als eerste krijgt, telt het zwaarst mee in je oordeel
Extreme eigenschappen
- vb: warm of koud persoon heeft invloed op beoordeling van andere eigenschappen
Meer toegankelijke informatie
- tijdelijke informatie (priming)
Activatie van kenmerken of concepten, beïnvloed latere oordelen, ookal hebben ze er niets mee
te maken
- chronische informatie
Hoe je zelf bent, beïnvloed je oordeel over anderen
- assimilatie
Associaties leggen tussen dingen; als je mensen primet met het woord ‘hond’, wordt ook het
woord ‘kat’ geactiveerd in de hersenen door de associatie tussen deze dieren
- contrast
In eerste instantie een persoon als intelligent beschouwen, maar als je dan denkt aan Einstein
(onbewust), lijkt de persoon ineens een stuk minder intelligent
3 - 44
, Veranderingsblindheid: je hersenen focussen op betekenis van gebeurtenis in plaats van details van
omgeving, daarom zie je een verandering niet die wel heel duidelijk is, zoals wisseling van kleding van
persoon met wie je praat
Lecture 3
Het zelf
Zelfbewustzijn: handeling van denken over jezelf
Droste-effect: denken aan jezelf, denkend aan jezelf
Ontwikkelt bij de mens na 9-12 maanden
Zelfconcept wordt steeds complexer met leeftijd
Mens niet enige diersoort met zelfbewustheid
Functies
Observeren eigen reacties, aannemen dat mensen hetzelfde zijn als jij; van je omgeving leren
Gedrag afstellen met
- ought self: gedrag naar jouw normen
- ideal self: hoe je ideaal zou zijn
Verhoogd zelfbewustzijn
Mensen leven hun normen en waarden beter na
Nadelen: onderbreken gedragsroutines, waardoor je slechter presteert op automatische taken, gevolgen
zoals angstige of depressieve gevoelens
Regulering zelfbewustzijn
Praten met anderen
Meditatie, yoga, mindfulness, bidden
Drugs; XTC, alcohol, marihuana → op lange termijn mogelijk juist extra zelfbewustzijn
Zelfconcept
Rollen
Sociale identiteiten
Ervaringen
Vergelijkingen met anderen
Festinger, sociale vergelijkingstheorie
Hoe anderen ons beoordelen
Looking-glass self: jezelf zien door de ogen van anderen (voorgehouden spiegel)
Self-fulfilling prophecy: hoe anderen op jou reageren door bepaalde verwachtingen, bepaalt hoe jij bent
Cultuur
Onafhankelijk zelfbeeld: jezelf definiëren in termen van interne gedachten, gevoelens en handelingen
→ individualistische cultuur
Onderling afhankelijk zelfbeeld: jezelf definiëren in termen van relaties met andere mensen
→ collectivistische cultuur
Nisbett & Wilson, 1975: mensen zijn niet goed op de hoogte van innerlijke processen die leiden tot
beslissingen, handelingen of inzichten
Bem, 1972: zelfperceptie-theorie; als je gevoelens onzeker zijn, baseren we onze conclusies
over ons gevoel op observaties van ons gedrag en de situatie waar dat gedrag
voorkomt; je denkt niet aan onbewuste motieven, zoals priming
Festinger, 1954: sociale vergelijkingstheorie; idee dat we over ons eigen vaardigheden en
attitudes leren door onszelf te vergelijken met anderen
Forer, 1949: Forer/Barnum-effect: neiging van mensen om vage en algemeen geldende
uitspraken over zichzelf te accepteren als rake, typerende omschrijvingen, terwijl
diezelfde vergelijking voor iedereen opgaat
Wilson, 2002: omdat je veel dingen onbewust doet, ken je jezelf niet
Adaptieve onbewuste: cognitief efficiënt als dingen automatisch gaan
4 - 44