H1 Wat is ontwikkelingspsychologie?
1.1 Inleiding
Ontwikkelingspsychologie houdt zich bezig met de ontwikkeling van de mens. Hierbij wordt de
aandacht in het bijzonder gericht op kinderen, omdat de ontwikkeling en groei bij hen het meest in het
oog springt. De ontwikkeling van pasgeboren baby tot zelfstandige jongvolwassene is veelomvattend
en vindt plaats in een relatief korte tijd. Een kind leert lopen, praten en denken. Een kind leert
contacten aan te gaan met anderen, zich te verplaatsen in een ander en vriendschapsrelaties te
onderhouden. Ontwikkeling vindt plaats door biologische factoren zoals groei en rijping, maar ook
door psychologische factoren in de persoon zoals aanleg en persoonlijkheid. Daarnaast vindt
ontwikkeling plaats in interactie met de omgeving, in contact met anderen.
Ontwikkeling eindigt natuurlijk niet bij het bereiken van de 21-jarige leeftijd. Volwassenen groeien niet
meer in de lengte, maar wel in hun persoonlijkheid, omdat elke levensfase om aanpassingen vraagt.
De ontwikkelingspsychologie van volwassen noemen we meestal levenslooppsychologie.
Kennis over ontwikkelingspsychologie geeft inzicht in hoe bepaalde ontwikkelingen invloed kunnen
hebben op iemands persoonlijkheid. Kennis en inzicht kunnen zorgen voor begrip en acceptatie van
jezelf en van de ander. Als professionele hulpverlener onderscheid je jezelf door te redeneren over
kinderen met behulp van gegevens vanuit de ontwikkelingspsychologie.
1.2 Ontwikkelingstaken
De ontwikkeling van baby tot jongvolwassene is veelomvattend. Er zijn daarbij verschillende
ontwikkelingsdoelen of -taken te onderscheiden, die in zo veel mogelijk in chronologische volgorde
in dit boek worden besproken.
We beginnen met het verwerven van basisvertrouwen door baby’s en eindigen met het participeren in
de maatschappij door jongeren. Het is niet zo dat alle ontwikkelingen in het echt ook zo netjes achter
elkaar worden afgewerkt. Er zijn ontwikkelingen die tegelijkertijd plaatsvinden en elkaar onderling
beïnvloeden. Dit geldt vooral voor de ontwikkelingen in de eerste kinderjaren. Een kind is tegelijkertijd
bezig met zijn motorische ontwikkeling en zijn taal- en denkontwikkeling. De ontwikkelingstaken voor
jongeren vinden ook voor een groot deel in dezelfde periode plaats.
Verwerven van een veilige basis:
De eerste ontwikkelingsdoelen van een pasgeboren baby zijn wennen aan de wereld om hem heen en
het verwerven van basisvertrouwen. Die hoeft de baby niet alleen te bereiken, ook de ouders of
verzorgers van het kind spelen hierbij een belangrijke rol. Zij moeten ervoor zorgen dat de baby
ervaart dat er voor hem wordt gezorgd en dat aan zijn basisbehoeften van voeding, warmte, veiligheid
en genegenheid wordt voldaan.
Zo kan een veilige basis ontstaan voor de verdere ontwikkeling, die van cruciaal belang is voor de
wijze waarop die ontwikkeling verder verloopt. Het verwerven van een veilige basis vindt plaats in de
eerste 12 maanden van het leven. Hoofdstuk 2.
Verkennen van de wereld:
Het tweede ontwikkelingsdoel is het verkennen van de wereld. Hiermee begint een baby vanaf de
eerste dag na zijn geboorte, maar nog niet meteen heel actief en doelgericht. De ontwikkelingsperiode
waarin de baby vooral aan deze ontwikkelingstaak ‘werkt’, is vanaf dag 1 tot en met de kleutertijd. In
de periode dat een kind schoolkind is, worden deze vaardigheden en mogelijkheden verder uitgebreid.
Hoofdstuk 3.
Ontwikkelen van autonomie en identiteit:
Wanneer een kind zich veilig genoeg voelt, kan het ook meer zelfstandig ondernemen. Het kind
verwerft autonomie (zelfstandigheid) en wordt onafhankelijker van zijn ouders. Het kind ontdekt in
deze periode zijn eigen ik en grenst zich af van de anderen, soms ook door zich af te zetten. Niet voor
niets wordt deze periode ook wel de peuterpubertijd genoemd. De leeftijd waarin deze
ontwikkelingstaak vooral plaatsvindt, is van ongeveer 1 tot 3 jaar. Hoofdstuk 4.
Leren communiceren:
Een baby richt zich al bijna meteen op de mensen in zijn omgeving en probeert met hen te
communiceren. Dit gebeurt door middel van taal, maar ook met gebaren en andere niet-talige
manieren van communiceren. Deze ontwikkeling bestrijkt in leeftijd vooral de periode van baby, peuter
en kleuter. Hoofdstuk 5.
1
,Begrijpen van de wereld:
Een baby komt in een wereld terecht waar hij aanvankelijk niets van begrijpt. Het is een ongeordend
geheel van allerlei indrukken. Een baby en een peuter leren beter ordening en structuur te zien in die
chaos, ze gaan verbanden leggen. Op een gegeven moment kan een kind relaties ontdekken tussen
oorzaak en gevolg en begrijpen en redeneren. Hoofdstuk 6.
Omgaan met anderen:
Voor een sociaal wezen als een mens is het van essentieel belang om goed te leren omgaan met
anderen. In het begin heeft een baby vooral te maken met een vertrouwde kring mensen, grotendeels
binnen zijn familie. Wanneer het ongeveer 3 jaar is, gaat een kind steeds actiever leeftijdsgenootjes
opzoeken en van alles met hen ondernemen. Hoofdstuk 7.
Opgroeien in een gezin:
Het gezin waarin een kind opgroeit, is van groot belang voor zijn ontwikkeling. Het maakt verschil of je
in een warm en stabiel gezin opgroeit of in een gezin met veel problemen. Het gezin biedt een
belangrijke basis om als kind te kunnen groeien en bloeien. Hoofdstuk 8.
Leren op school:
Vanaf zijn 4e jaar gaat een kind naar school. Tot die tijd heeft het al van alles geleerd. Leren is dus niet
nieuw, maar bij het leren op school spelen ook andere factoren een rol. Een kind gaat niet alleen naar
school om te leren, het moet zich daar ook leren aanpassen aan regels en structuren. De school is
behalve een leeromgeving ook een belangrijke sociale omgeving waar een kind met leeftijdsgenoten
en leerkrachten leert omgaan. Hoofdstuk 9.
Van kind naar puber:
Rond de 12-jarige leeftijd maakt een kind de overstap van de kinderwereld naar de wereld van de
pubers en adolescenten. Als eerste ontwikkelingstaak van een puber noemen we het minder
afhankelijk worden van de ouders en het bepalen van een eigen plaats binnen de veranderende
relaties in het gezin. Hoofdstuk 10.
Een eigen persoonlijkheid:
Het ontdekken en ontwikkelen van een eigen persoonlijkheid is een grote en belangrijke
ontwikkelingstaak voor jongeren. In de kindertijd is een begin gemaakt met de identiteitsvorming en in
de pubertijd wordt dit verder uitgebreid. Hoofdstuk 11.
Gezondheid en uiterlijk:
Bij jonge kinderen zijn vooral de ouders verantwoordelijk voor de gezondheid van hun kind. In de
puberteit worden kinderen daar steeds meer zelf verantwoordelijk voor. Een puber staat voor de taak
om te zorgen voor zijn eigen gezondheid en voor het onderhouden van een uiterlijk waar hij zich
prettig bij voelt. Jongeren leren omgaan met de uitdagingen en risico’s op dit gebied, zoals ongezond
of te veel eten, alcoholgebruik en drugsgebruik. Hoofdstuk 12.
Invullen van vrije tijd:
Een deel van de tijd van jongeren is verplicht gevuld met school, maar daarnaast blijft er gelukkig nog
veel vrije tijd over. Deze tijd brengt de jongeren voornamelijk door met leeftijdsgenoten. Hij staat voor
de taak om zijn vrije tijd in te vullen met activiteiten die hij leuk of zinvol vindt. Hoofdstuk 13.
Sociale contacten en vriendschappen:
Als een kind heeft een jongere al sociale vaardigheden geleerd en vriendschappen opgebouwd, in de
puberteit wordt nog meer een beroep gedaan op dit vermogen. Hoe vindt een jongeren zijn weg in
groepen zoals klassen, sportclubs en vriendengroepen? Hoe gaat een jongere om met groepsdruk en
hoe gaat hij relaties aan? Jeugdculturen zijn tegenwoordig minder belangrijk dan tijdens het eind van
de vorige eeuw, toch blijven jongeren optrekken met andere jongeren met wie ze overeenkomsten
hebben in muzieksmaak en kledingstijl. Sommige jongeren lukt het niet zich aan te sluiten bij
leeftijdsgenoten, zij kunnen gepest of buitengesloten worden. Hoofdstuk 14.
Een seksuele identiteit:
Hoewel kinderen ook seksuele gevoelens hebben en bezig zijn met het ontdekken van hun lichaam is
het ontwikkelen van een seksuele identiteit toch vooral een taak voor jongeren. Een jongere staat voor
2
,de uitdaging om te ontdekken wat zijn mogelijkheden en wensen zijn op het gebied van intimiteit en
seksualiteit. Hoofdstuk 15.
Kiezen voor opleiding en werk:
Jongeren zijn tot hun 18e leerplichtig. Na het voortgezet onderwijs maken ze een keuze voor een
vervolgopleiding en/of beroep. Elke jongere gaat dan na welke opleiding en welk beroep het beste zal
passen bij zijn capaciteiten, interesse en persoonlijkheid. Door de verschillende uitstroomprofielen in
het voortgezet onderwijs, moeten jongeren al vroeg keuzes maken ten aanzien van het vakkenpakket
dat zij kiezen, terwijl zij dan vaak nog te jong zijn om al te weten wat ze later willen doen. Hoofdstuk
16.
Een plek in de maatschappij:
Het uiteindelijke ontwikkelingsdoel van de periode van 0-21 jaar is dat een jongere zich heeft
ontwikkeld tot een persoon die zichzelf kan redden in de maatschappij. De jongere is bindingen
aangegaan en voelt zich betrokken bij de maatschappij waarin hij leeft. Jongeren die weinig of geen
bindingen zijn aangegaan en zich buiten de maatschappij voelen staan, lopen risico op radicalisering.
Als je tot geen enkele groep behoort en je buitengesloten voelt in de maatschappij, kan het aansluiten
bij een groepering aantrekkelijk zijn. Hoofdstuk 17.
1.3 Variaties in ontwikkeling
In dit boek geven we steeds eerst aan hoe een bepaalde ontwikkeling in de meeste gevallen verloopt.
Dit is de normale ontwikkeling zoals je die bij de meeste kinderen ongeveer op die manier en
ongeveer op die tijd ziet. Vervolgens geven we aan welke anders verlopende ontwikkelingen mogelijk
zijn.
Soms gaat het anders, maar dat hoeft nog geen probleem te zijn. Dit gedrag valt dan binnen de
zogeheten normale variatie. Pas wanneer de ontwikkeling van een kind opvallend anders verloopt of
het kind belemmeringen oplevert, spreken we van een afwijkende ontwikkeling. Er zou dan sprake
kunnen zijn van een specifiek probleem of een ontwikkelingsstoornis.
Te snel een kind een bepaald stoornis toeschrijven is schadelijk. Te laat een probleem onderkennen is
dat ook. Het is dus taak van iedereen die op een professionele manier met kinderen werkt om op tijd
signalen te onderkennen en het kind door te verwijzen naar een specialist. Dit kan een kinderarts zijn,
maar ook bijv. een logopedist of fysiotherapeut. Wanneer het gaat om ontwikkelingsproblemen en
mogelijke stoornissen bij kinderen en jongeren zal dit meestal een gz-psycholoog, klinisch psycholoog,
orthopedagoog of jeugdpsychiater zijn.
1.4 De (veer)kracht van jeugd
Kinderen en jongeren blijken zich steeds weer te kunnen aanpassen aan nieuwe situaties en taken
waarvoor zij worden gesteld. Zij zijn in staat om te gaan met tegenslag, onmogelijkheden en
teleurstellingen. De een weliswaar meer dan de ander, maar toch. De jeugd is flexibel, leergierig,
creatief en vernieuwend. Kinderen bedenken nieuwe, niet-bestaande woorden als zij nog niet over een
grote woordenschat beschikken. Jongeren bedenken nieuwe woorden en veranderen betekenissen
van bestaande woorden om een eigen taal te creëren. De kracht van jeugd, het vermogen tot leren en
ontwikkelen en de veerkracht van jeugd, het vermogen om te gaan met tegenslag en beperkingen,
willen wij ook in dit boek benadrukken.
1.5 Van theorie naar praktijk
Als studenten zich tijdens de studie intensief bezighouden met bijv. ontwikkelingsstoornissen zullen zij
hier in hun omgeving extra op letten. Daardoor kunnen ze meer signalen menen te zien dan er zijn. Dit
verschijnsel heet overdiagnostisering. Studenten die geneeskunde studeren of een opleiding tot
verpleegkundige volgen, kennen een soortgelijk effect. Als zij lezen over allerlei medische
aandoeningen denken zij veel symptomen daarvan bij zichzelf en anderen te herkennen.
H2 Een veilige basis
2.1 Inleiding
Een pasgeboren baby komt in een totaal onbekende wereld terecht. Een wereld waarin hij zich niet
zelf kan redden, daarvoor is hij afhankelijk van zijn omgeving. Het eerste wat van belang is voor een
pasgeboren baby is het verkrijgen van een veilige basis. Niet alleen voeding is van levensbelang
voor een pasgeborene, minsten zo belangrijk is dat hij zich veilig en geborgen kan voelen in de
3
, wereld om zich heen. Hij verwerft deze veilige basis door hechting aan zijn primaire verzorgers. Een
kind leert te vertrouwen op zijn ouders en ontwikkelt een sterke band met hen. Deze hechting is van
grote invloed op de ontwikkeling in het verdere leven van de baby. Goede, warme hechtingsrelaties
geven een sterke basis voor het bouwen aan relaties met anderen, voor het zelfvertrouwen en voor
het gevoel van eigenwaarde, maar ook voor het vermogen om met stress om te gaan en emoties te
kunnen reguleren.
Door positieve ervaringen met zijn ouders bouwt een kind vertrouwen op. Hij leert dat zijn ouders
beschikbaar zijn als hij ze nodig heeft. Hij ontwikkelt een beeld van zichzelf als iemand die in staat is
om dit te bewerkstelligen en krijgt ook de boodschap mee dat hij iemand is die het waard is om met
aandacht en zorgt te worden omringd. Dit basisvertrouwen heeft als eerste betrekking op zijn ouders.
Naderhand heeft dit ook gevolgen voor het vertrouwen in andere mensen. Mensen in de directe
omgeving, maar ook alle mensen en situaties waarmee het kind later in aanraking komt. De manier
waarop een kind samen met zijn ouders de eerste en belangrijke ontwikkelingstaak van het verwerven
van een veilige basis kan volbrengen, heeft een verstrekkende invloed op de verdere sociale en
emotionele ontwikkeling. De hele verdere ontwikkeling steunt op de kwaliteit van deze
hechtingsrelaties, op de stevigheid van de veilige basis.
In de ontwikkelingstheorie van psycholoog Erik Erikson wordt de eerste fase in de ontwikkeling van
een baby na zijn geboorte aangeduid als de ontwikkelingstaak die gaat over basisvertrouwen
versus basiswantrouwen. Als ouders en kind erin slagen deze ontwikkelingstaak goed te
volbrengen, is het resultaat een veilig basisgevoel, een basisvertrouwen in mensen en in de wereld.
Wanneer deze periode minder gunstig verloopt, kan een kind juist een gevoel van onveiligheid, onrust
en wantrouwen meekrijgen. Erikson geeft aan dat het ontwikkelen van basisvertrouwen van groot
belang is voor de hele verdere ontwikkeling van het kind.
2.2 Ontwikkeling van een veilige basis: zo gaat het meestal
Eerste ervaringen:
Wanneer een baby net geboren is, lijkt hij nog helemaal hulpeloos en tot weinig in staat. Hij moet alles
nog leren. Toch is hij niet helemaal hulpeloos en onwetend. Al heel snel na de geboorte kan een kind
zijn eigen moeder herkennen en zoekt hij bij haar naar voeding. Ook lijkt het alsof hij meteen
aanvoelt dat hij bij de mensen hoort en dat menselijke stemmen en gezichten dus heel belangrijk zijn.
Onderzoek heeft laten zien dat baby’s al heel snel na hun geboorte een grotere voorkeur hebben voor
de stem van mensen dan voor andere geluiden. Ze kijken ook veel liever naar gezichten van mensen
dan naar andere voorwerpen of patronen.
Baby’s richten zich dus op de prikkels (en dat kunnen geluiden of visuele patronen of geuren zijn) die
voor hen belangrijk zijn. Het lijkt erop dat baby’s al een bepaalde ingebouwde neiging hebben om zich
op sociale prikkels te richten. Die aanleg die baby’s al vanaf hun geboorte hebben, noemen we een
predispositie. Die predispositie kan de baby verder ontwikkelen in wisselwerking met de omgeving.
Lange tijd werd verondersteld dat er een kritische periode was voor het ontwikkelen van gehechtheid.
Het idee was dat wanneer kinderen in de eerste 6 jaar van hun leven geen goede hechtingsrelatie
hebben kunnen opbouwen, ze dit later nooit meer echt goed konden inhalen. Dit idee is inmiddels
door onderzoek weersproken. Zelfs kinderen die in heel slechte omstandigheden zijn opgegroeid,
kunnen nog een grote inhaalslag maken wanneer de omstandigheden verbeteren. De predispositie
voor hechting is zo sterk dat zelfs kinderen in moeilijke omstandigheden of met problemen zoals
autisme of andere handicaps zich gaan hechten aan mensen om hen heen die aandacht aan hen
geven. Het eerste levensjaar is hiervoor een gevoelige periode. In deze periode is een kind extra
gevoelig voor bepaalde ervaringen. Het is dan extra goed in staat om deze ervaringen te benutten in
de ontwikkeling.
Baby’s zijn al snel in staat om allerlei signalen af te geven aan hun verzorgers over wat ze nodig
hebben. Vrijwel onmiddellijk na de geboorte ontstaat een wisselwerking tussen baby’s en ouders.
Een baby en zijn opvoeders bouwen samen aan een band en zo ontwikkelt zich een hechtingsrelatie.
Om een goede en positieve hechtingsrelatie te ontwikkelen is het belangrijk dat ouders op een
sensitieve manier reageren en verzorgen. Sensitief reageren houdt in dat een opvoeder gevoelig is
voor de signalen die een baby afgeeft, en hier adequaat op reageert. Dit geldt voor het voeden van de
pasgeborene, maar vooral ook voor het geven van geruststelling en warmte.
4