An Introduction to Child
Development
Begrippenlijst
H1 The Principles of Developmental Psychology
Life-span developmental psychology Het gebied van psychologie waarbij zowel
(Levenslange ontwikkelingspsychologie, constantheid als verandering in menselijk
Baltes) gedrag gedurende de gehele levensduur
wordt onderzocht.
Child development De ontwikkeling tussen conceptie en
(Ontwikkeling van kinderen) adolescentie (0-18 jaar).
Prenatale periode (conceptie tot geboorte)
Kleuter- en peutertijd (geboorte tot 2 jaar)
Vroege kindertijd (2 tot 6 jaar)
Midden kindertijd (6 tot 11 jaar)
Adolescentie (11 tot 18 jaar)
Vroeg volwassen (18 tot 25 jaar).
Development Patronen van verandering in de tijd die
(Ontwikkeling) begint bij de geboorte en doorgaat door het
hele leven.
Integration Combinatie van eerder aangeleerd gedrag >
(Integratie, Werner) leren objecten te bereiken.
Differentiation Verfijnen van eerder aangeleerd gedrag >
(Differentiatie, Werner) leren klein voorwerp op te pakken.
Maturation Een opeenvolging van groei die wordt
(Rijping, Gesell) gespecificeerd en gecontroleerd door onze
genen.
Normative age-graded influences Biologische en omgevingsinvloeden die
(Normatieve leeftijdgebonden invloeden, vergelijkbaar zijn voor personen in een
Baltes) bepaald leeftijdsgroep.
Normative history-graded influences Biologische en omgevingsinvloeden die
(Normatieve invloeden uit de geschiedenis, gekoppeld zijn aan historische periodes en
Baltes) die mensen van een bepaalde generatie
zullen beïnvloeden.
Nonnormative life events Ongewone gebeurtenissen (niet gebonden
(Normatieve levensgebeurtenissen, Baltes) aan leeftijd of tijd) die een belangrijke
invloed op iemands leven hebben, uniek
voor individu.
Chronological age De tijd die verstreken is sinds iemand
(Chronologische leeftijd, Baltes) geboorte. Leeftijd is belangrijk bij
ontwikkelingsstudies omdat prestaties bij
een bepaalde taak sterk te maken hebben
met leeftijd > prestatieverschillen tussen
leeftijdsgroepen.
Stage Een bepaalde organisatie van kennis en
(Fase, staat centraal in de opvatting dat gedrag die kan worden gebruikt om het
, ontwikkeling een discontinu proces is) ontwikkelingsniveau van een kind op een
bepaald tijdstip te karakteriseren.
Stability versus change De discussie over de vraag of een bepaalde
(Stabiliteit versus verandering) eigenschap of gedrag het best
gekarakteriseerd wordt door stabiliteit in de
tijd of door verandering.
Catch-up growth Snel herstel van fysieke groei (na een
(Inhaalgroei, Rutter) periode van ontbering) met het vestigen
van normale omgevingscondities.
Nature Genetische overerving is de primaire
(Natuur) invloed op ontwikkeling.
Gesell toonde aan dat een ongetrainde
tweeling bepaalde vaardigheden net zo snel
aanleerde als een getrainde tweeling.
Nurture De omgeving is de primaire invloed op
(Opvoeding) ontwikkeling.
Watson toonde aan dat milieuervaringen
een rol spelen op het gedrag van kinderen.
Classical conditioning Een vorm van leren waarbij een nieuwe
(Klassieke conditionering, Pavlov) stimulus een bekende reactie kan oproepen
na het herhaald paren van de nieuwe
stimulus met een stimulus die de reactie al
oproept (bel, eten).
Epigenetics Een opkomend veld binnen wetenschap dat
(Epigenetica) uitlegt hoe factoren uit de omgeving
expressie van genen
veranderen/aanpassen.
Canalization De mate van wijziging van onze biologische
(Kanalisering, Waddington) programmering door ecologische
invloeden.
Zeer gekanaliseerde gedragingen: niet gewijzigd
door veranderingen in het milieu (het leren van
taal).
Minder gekanaliseerde gedragingen: wel
gewijzigd door veranderingen in het milieu
(intelligentie).
Principes van levenslange ontwikkelingspsychologie van Paul Baltes: levenslang,
multidimensionaal, multidirectionaal, winsten en verliezen, plastisch, gesitueerd in context
en geschiedenis en multidisciplinair.
, H2 Theories of Development
Theory Een onderling verbonden reeks concepten
(Theorie) die worden gebruikt om empirische
observaties te integreren en te
interpreteren.
Formal theories Samengesteld uit een onderling verbonden
set van hypothesen, definities, beweringen
en wetten > expliciete concepten uit de
algemene theorie.
Informal theories Georganiseerde, ingestelde intuïties of
verwachtingen over de wereld.
In de ontwikkelingspsychologie hebben
we geen formele theorieën, hoewel de
meeste theorieën meer ontwikkeld zijn dan
de intuïtieve verwachtingen die we allemaal
hadden.
Range of applicability Het bereik van verschijnselen waarbij het
(Verscheidenheid van toepasbaarheid) goed van toepassing is.
Assumptions Leidende garanties die ten grondslag liggen
(Veronderstellingen) aan de logica van een theorie.
Organicsm Benadrukt kwalitatieve veranderingen in
(Organisme) gedrag en de rol van het organisme bij het
tot stand brengen van deze veranderingen.
Mechanism Benadrukt kwantitatieve veranderingen in
(Mechanisme) gedrag en de rol van de factoren buiten de
controle van het organisme.
Contextualism Rekening houden met de rol van de bredere
(Contextualisme) omgeving, zoals de maatschappij en
cultuur, in de ontwikkeling van kinderen.
Contextuele benaderingen erkennen ook
dat individuen zich anders kunnen gedragen
in verschillende omgevingen.
Psychodynamic theories Benadrukken de overtuiging dat de
(Psychodynamische theorieën, Freud) krachten of dynamieken binnen het
individu verantwoordelijk zijn voor het
gedrag.
Id Opgebouwd uit instinctieve krachten, werkt
(Primitieve, Freud) volgens pleasure principle: het
maximaliseren van het plezier op een
directe manier.
Es het kind beleeft zichzelf en zijn
omgeving als één geheel.
Ego Werkt om te voldoen aan onze drijfveren
(Rationele, Freud) op een sociaal aanvaardbare wijze.
Ich het kind ontdekt dat er ook nog iets
moet zijn buiten hem.
Superego Het deel van de persoonlijkheid dat de