Samenvatting Orthopedagogiek leerjaar 2
Alle leeruitkomsten voor orthopedagogiek samengevat voor FHSS Eindhoven, leerjaar
2, periode 2
Orthopedagogiek
- Pedagogiek = Houdt zich bezig met opvoeding van jeugdigen van 0-18 jaar.
- Orthopedagogiek = Gaat over leer- en opvoedingssituaties van kinderen/jeugdigen en maakt
gebruik van kennis van de psychiatrie, psychologie, sociologie en filosofie. Komt ter sprake bij
belemmeringen in de opvoeding én wanneer de ontwikkeling van het kind gevaar loopt. Het is de
taak van de orthopedagoog om hulp te bieden aan een bedreigde ontwikkeling van het kind, gericht
op diverse functioneringsproblemen, namelijk:
1. Zintuigelijke → Gehoorproblemen, slechtziendheid
2. Motorische → Problemen met beweging, lichamelijke beperking
3. Cognitieve → Leerproblemen, taal/schrijf/rekenproblemen, beperking van intelligentie, zwakke
geestelijke functies
4. Emotionele → Probleemgedrag, ODD, CD, AD(H)D, ASS
5. Meervoudige functioneringsproblemen → Eén persoon kan meerdere stoornissen/beperkingen
hebben, zoals meervoudig gehandicapten (MG) en ernstige meervoudig gehandicapten (EMG)
- Orthopedagogiek biedt hulp bij opvoedingsopgaven en kan gedeeltelijk, tijdelijk of permanent de
opvoeding overnemen.
- Wanneer is er sprake van orthopedagogiek? = Er is altijd sprake van een orthopedagogische
vraagstelling:
1. Het gedrag van het kind laat zien waar orthopedagogisch handelen gewenst/noodzakelijk is.
2. De opvoeders kunnen het gedrag van het kind goed lezen, maar weten niet hoe ze er mee om
moeten gaan (= verlegen om handelingsmogelijkheden).
3. Eerst observeren en daarna pas diagnosticeren.
- Voorbeelden orthopedagogische vraagstellingen: ‘Geef mij een rustige, prikkelarme omgeving in
deze drukte.’ ‘Geef mij structuur in deze chaos.’ ‘Geef mij duidelijkheid en consequentie, zodat ik
weet waar ik aan toe ben en weet wat ik kan verwachten.’ ‘Geef mij hulpmiddelen zodat ik
zelfstandig kan zijn en mij niet afhankelijk op hoef te stellen.’ ‘Ondersteun mij zodat ik zelfstandig kan
zijn, want ik weet niet hoe ik dit moet doen.’ ‘Leg mij telkens uit hoe het moet, want ik kan het
anders niet onthouden.’
- Voorbeelden orthopedagogische vraagstellingen m.b.t. autisme: ‘Houd rekening en begrijp dat ik
dingen meer ruik, proef en hoor’. ‘Leg me uit wat jij of anderen aan emoties laten zien’. ‘leg me uit
hoe ik het beste in die situatie kan reageren’. ‘Begrijp dat ik iemand écht niet begrijp en dat dit mij
heel erg boos maakt. Leg het rustig uit en heb geduld met mij, zodat ik niet boos hoef te worden’.
‘zet mij niet in grote groepen, want dat is te druk voor mij. Er zijn dan te veel prikkels’. ‘leg mij
duidelijk uit wat er gaat gebeuren, licht mij op tijd in en zorg dat dit dan ook zo gebeurt’. ‘zorg dat
mijn omgeving geordend en duidelijk is’.
- Orthopedagogisch klimaat = Het gezinssysteem. Het gaat om de rollen, interactie, opvoedingsstijl
en de omgevingsfactoren. Het wordt dus bepaald door:
1. De opvoeder als persoon
2. De structuur van afspraken en regels
3. Structuur in tijd
4. Woonruimte
5. Middelen/mogelijkheden
6. Directe omgeving
, - Eisen om een kind goed op te laten groeien:
1. Kind voelt zich thuis
2. Kind voelt zich veilig
3. Er is sprake van wederzijds respect
4. Er is sprake van wederzijds vertrouwen
5. Er is sprake van vrijheid én duidelijke grenzen
6. Er wordt rekening gehouden met de (on)mogelijkheden van het kind
- Residentiele instelling = Bij deze instelling is er een professionele opvoeder op de leefgroep, waar
het kind door deze professionele opvoeder wordt opgevoed. Het individu staat centraal, maar de
groep is een middel om tot ontwikkeling te komen.
- Methodische cyclus = De cliënt staat centraal en heeft zoveel mogelijk eigen regie. De
orthopedagoog onderneemt de volgende stappen:
1. Probleemsignalering → Orthopedagogische vraagstelling, hulpvraag
2. Diagnostiek → Onderzoek/analyse
3. Opstellen plan van aanpak → Hulpverlenersplan (SMART)
4. Handelen → Orthopedagogische uitvoering
5. Evaluatie → Door de ontwikkeling worden dingen bijgesteld/aangepast
(Opnieuw naar probleemsignalering
- Diagnose = Niet verkeerd, zolang er geen stempel wordt gedrukt. Het moet gaan over het
individuele verhaal van het kind met zijn/haar specifieke orthopedagogische vraagstelling binnen
zijn/haar context. Een diagnose bestaat uit betrouwbare en relevante informatie uit testen,
vragenlijsten, observaties en praktijkervaringen. Je stelt een diagnose voor de
noodzaak/mogelijkheden tot hulpverlening. Er zijn drie soorten:
1. Onderkennende diagnose = Inzicht krijgen in de ernst van de achterstand/stoornis en eventuele
bijkomende problemen
2. Verklarende diagnose = Inzicht krijgen welke factoren vanuit het individu een achterstand/stoornis
veroorzaken
3. Indicerende diagnose = Een gewenste aanpak die is afgestemd op de behoeften van de hulpvrager
- Gezinsbegeleiding = Wanneer een ambulant gezinsbegeleider gezinnen bezoekt en begeleidt waarin
ernstige problemen spelen (opvoeding, huisvesting, financiën, relaties, beperkingen, geweld)
- Gezinsondersteuning = Steun bieden aan ouders bij hun taak als opvoeder. Richt zich niet op
professionele opvoeders. Omvat alle activiteiten die het doel hebben het welzijn van het gezin en de
gezinsleden te bevorderen (ontwikkelingsstimulering, opvoedingsondersteuning, praktische
gezinshulp)
- Gezinsvervanging = Kind wordt uit het gezin geplaatst (pleegzorg, gastgezin)
Opvoeding
- Opvoedkunde = Richt zich op het handelen/vaardigheden van de opvoeder (ervaringskennis)
- Opvoedingsleer = Richt zich op het vergaren van kennis over opvoeden (praktijkkennis)
- Opvoedingswetenschap = Handelingswetenschap: theorieën en methoden (theoretische kennis)
- Opvoeding = Alle omgang tussen ouder en kind, waarbij de ouder gericht een relatie aangaat met
een kind. Bij deze omgang biedt de ouder: liefde, geborgenheid, veiligheid, intimiteit en grenzen.
Hierdoor zal het kind tot zelfontplooiing komen en over zelfvertrouwen, zelfstandigheid en
zelfredzaamheid beschikken. De rode draad van opvoeding in het algemeen:
1. De ouder is verantwoordelijk voor de opvoeding
2. De ouder biedt het kind ondersteuning, instructie, controle en stelt grenzen
3. Het kind kan rekenen op onvoorwaardelijke liefde van de opvoeders
4. Het kind leert zelfstandigheid, zelfredzaamheid en zelfvertrouwen te hebben