Samenvatting Investeren en financieren 1.3
Hoofdstuk 5 Investeringsprojecten
5.1 Investeringsprojecten en vrije kasstroom
Investeren: het vastleggen van vermogen in activa. Dit kan vaste, maar ook vlottende activa zijn.
- Denk aan machines, gebouwen, voorraden en liquide middelen.
Vervangingsinvestering: productcapaciteit blijft gelijk, machine wordt vervangen.
Uitbreidingsinvestering: productcapaciteit wordt vergroot, extra machine.
Investeringsproject: geheel van investeringen in bij elkaar behorende duurzame en vlotte activa.
Cashflow: Periodewinst + afschrijvingen – investeringen + desinvesteringen
Periodewinst: Cashflow – afschrijvingen + investeringen - desinvesteringen
Marginale belastingvoet: de belastingvoet die moet worden betaald over de extra behaalde
projectwinst bovenop de winst die nu al wordt behaald met bestaande projecten.
5.2 Beoordeling op basis van periodewinst
- Gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit (GBR)
o
o Gemiddeld geïnvesteerd vermogen:
o Bezwaar:
Houdt geen rekening met tijdvoorkeur
Winst wordt beïnvloed door hoogte afschrijvingen
o Project met de hoogste GBR verdient de voorkeur
5.3 Beoordeling op basis van vrije kasstromen
- Cashflow (kasstroom): is het verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven.
o Het gaat hier dus om de feitelijke geldstroom binnen een onderneming. grotere
mate van objectiviteit van de baten en lasten. Cash is a fact!
Cashflow: periode winst + afschrijvingen – investeringen + desinvesteringen.
o Terugverdienperiode (TVP)
Periode waarin het investeringsbedrag is terugverdient met behulp van
cashflows
Bezwaar:
Houdt geen rekening met tijdsvoorkeur
Houdt geen rekening met de cashflows na de terugverdientijd.
5.4 Beoordeling op basis van vrije kasstromen met inachtneming van
tijdvoorkeur
- Vermogenskostenvoet: gemiddelde kostenvoet waartegen de onderneming vermogen kan
aantrekken
o Gemiddelde Vermogenskostenvoet: (EV/(EV+VV)) * Rev + (VV/(EV+VV))*Rvv.
- Tijdvoorkeur: de ontvangst van een bedrag wordt hoger gewaardeerd naarmate deze eerder
plaatsvindt. Meer rente pakken op eigen spaarrekening.
,Voorbeeld vermogenskostenvoet:
Eigen vermogen = € 600.000
Vreemd vermogen = € 400.000
Totaal vermogen = € 1.000.000
Vereist rendement aandeelhouders = 10% (r ev)
Rentepercentage vreemd vermogen = 5% (r vv)
Vermogenskostenvoet =
(EV/(EV+VV))x rev + (VV/EV+VV))x rvv =
(€600.000/€1.000.000) x 10% + (€400.000/€1.000.000) x 5% = 6% + 2% = 8%
Enkelvoudige interest: rente wordt berekend over het oorspronkelijke bedrag
Vb.
Een bedrag van €15.000 wordt gedurende 2 jaar geleend tegen 7% enkelvoudige interest per jaar. Na
2 jaar moet worden terugbetaald:
€15.000 + 2*(7%* €15.000)=
€15.000 + 2* €1.050= €17.100
De interest is dus €2.100.
Samengestelde interest: de rente wordt berekend over het totaal van de oorspronkelijke lening +
reeds vervallen interest.
Vb.
Een bedrag van €15.000 wordt uitgeleend tegen 7% samengestelde interest per jaar gedurende twee
jaar.
Na 1 jaar: €15.000 + 7% van €15.000= €16.050
Na 2 jaar: €16.050 + 7% van €16.050= €17.173,50
Eindwaarde
Vb.
Iemand stort gedurende 4 jaar aan het begin van elk jaar €1.000 euro op een spaarrekening. 5%
samengesteld interest over vergoed. Wat is de eind waarde na 4 jaar?
€ 1.000 x 1,054 + € 1.000 x 1,053 + € 1.000 x 1,052 + € 1.000 x 1,05 = € 4.525,63
Contante waarde: de huidige waarde van de in de toekomst ontvangen bedragen (bedrag wat je nu
op de bank zet)
Vb.
Iemand heeft van 2009 tot en met 2012 recht op een jaarlijkse uitkering van € 5.000 van een
verzekeringsmaatschappij, steeds per eind van het jaar. De partijen komen overeen om dat af te
kopen met een afkoopsom per 1 januari 2009. Er wordt gerekend met 8% samengestelde interest per
jaar.
€ 5.000/1,08 + € 5.000/1,082 + € 5.000/1,083 + € 5.000/1,084 = € 16.560,64
Toekomstige waarde berekenen: Cashflow (huidige waarde) x (1+i)^t
Huidige waarde berekenen: Cashflow (toekomstige waarde) / (1+i)^t
, De Nettocontantewaardemethode (NCW)
- Berekent de contante waarde van de verwachte cashflows
- Inclusief het oorspronkelijke investeringsbedrag
- Waarbij als interest (disconteringsvoet) de gemiddelde vermogenskostenvoet van de
onderneming wordt gebruikt.
- Wanneer de netto contante waarde van een project positief is, komt het in aanmerking.
VB.
Cashflow is in het laatste jaar incl. de restwaarde
van de investering.
NCW A: -500.000 + (150.000/1,08) + (200.000/1,08 2) + (400.000/1,083)= €127.890
NCW B: -300.000 + (100.000/1,08) + (100.000/1,08 2) + (100.000/1,083) + (200.000/1,084)= €104.716
De NCW van project A is hoger dan die van project B voorkeur voor project A.
- Bezwaren:
o Er wordt geen relatie gelegd met het te investeren bedrag.
o Er wordt geen rekening gehouden met het verschil in looptijd van de alternatieve
investeringsprojecten.
Interne rentabiliteit (IRR)
Meet de rentabiliteit van een investeringsproject door de disconteringsvoet te bepalen, waarbij de
contante waarde van de verwachte cashflows gelijk is aan het investeringsbedrag.
Ofwel: bij welke i is de NCW = €0
Project komt tot uitvoering als de interne rentabiliteit groter is dan de vermogenskostenvoet
van de onderneming.
Vb.
- Bezwaar:
o Veronderstelling dat de ontvangen cashflows gedurende de resterende looptijd van
het project kunnen worden uitgezet, waarbij de opbrengst gelijk is aan de interne
rentabiliteit van het project.