Nederlandse Geschiedenis - Hoorcolleges
WEEK 1: HOORCOLLEGE 1
Prehistorie; indeling:
- Oude steentijd/paleolithicum (2,5 miljoen jaar geleden – 8800 v. Christus)
- Middensteentijd / mesolithicum (8800 – 4900 v. Christus)
- Nieuwe steentijd / neolithicum (4900 – 2000 v. Christus)
- Bronstijd (2000-800 v. Christus)
- Ijzertijd (800-50 v. Christus)
Vroege menssoorten 250.000 jaar geleden in het gebied wat nu Nederland is, kort voor de laatste IJstijd
(125000-12000 v. Chr). NL was toen onbewoonbaar, veel ijs, gem. temperatuur 5 graden in de zomer, weinig
leven. 14.000 jaar geleden, IJstijd eindigt zeespiegel stijgt, meer dieren, meer planten. C. 8000 voor Christus
zijn er weer duidelijk sporen van mensen, vooral gebied onder de grote rivieren. Voornamelijk jagers en
verzamelaars. Jagen niet meer op mammoeten (uitgestorven in laatste IJstijd); vestigen zich langs de rivieren,
hooggelegen gedeelte. Belangrijke gebeurtenis: 5500 v. Chr. boerenkolonisten komen het gebied binnen
(migranten, uit ZO Europa en Azië), brengen de landbouw mee. Sedentair, vestigen zich permanent in het
gebied, trekken niet meer rond. Verbouwden graan, er was ook wat veeteelt. 2000 jaar later wordt de
landbouw onmisbaar om de groei van de bevolking te verklaren. Toegenomen van 10.000 naar 100.000
inwoners, moest dus voldoende landbouw zijn geweest. Raadsel waarom mensen overstapten naar de
landbouw (harder werken, heb je genoeg voorraad en oogst? Jagers en verzamelaars hadden een gevarieerder
dieet dus gezonder, minder hard werken). Verklaring nu: culturele omslag, het idee van het controleren van de
natuur. In Midden-Oosten vond deze overgang veel eerder plaats. In deze periode worden de hunebedden
gebouwd. Samenleving was al zo complex sociale differentiatie, onderscheid tussen gewone mensen en
leiders. Overgang van trechterbekercultuur, naar Hallstatt- en later La Tènecultuur; veel migratiestromen van
het midden van Europa naar de Noordzee. Veranderingen worden gezien, maar verklaringen zijn moeilijk te
geven. Merendeel bevolking nu stamt af van de jagers en verzamelaars, minderheid van de kolonistenboeren.
Oudste fragment van een Nederlander, ca. 13.000 jaar oud, gevist uit de Noordzee. Noordzee ontstond pas na
de laatste IJstijd. Oudste kunst ook in Noordzee gevonden, ca. 13.500 jaar oud.
Kleine nederzettingen, kleine bedrijfjes, wat graanbouw, wat tuinbouw en mogelijk wat schapen. Vroege
geschiedenis: belangrijkste moment: de nieuwe bewoning na de laatste IJstijd, eerst door jagers &
verzamelaars, daarna door boerenkolonisten. Weinig kennis over hoe zij de wereld zagen.
Oudheid: vestiging van het Romeinse gezag. Voor dat de Romeinen kwamen: La Tènecultuur, Keltisch. Er was
sprake van een zekere sociaaleconomische ongelijkheid. Landbouw op de hogere zandgronden en langs de
rivieren. Deze mensen spraken waarschijnlijk Keltische als ook Germaanse talen. Romeinen komen in de buurt
van NL. Caesar gaat expeditie aan richting noordelijk Gallië (58-51 v. Chr.), schrijft erover in Commentarii de
bello Gallico (propaganda voor zichzelf). Slachting bij de slag bij Kessel rond 55 v. Chr.
Rond 12 v. Chr. wordt Gallië ingelijfd. Germanië wordt niet veroverd, grensgebied (limes) langs de Rijn.
Conflicten en handel rond deze grens. Er ontstonden steden zoals Nijmegen bij die grens. Politieke stabiliteit
van 1e tot 3e eeuw. Romeinse sporen in de zuidelijke Nederlanden. Door handel wel wat objecten in noordelijke
Nederlanden.
De bewoners van ‘de Nederlanden’:
- IJzertijd sprekers van Keltische en Germaanse talen;
- Vanaf c. 475 v. Christus: verspreiding van de La Tènecultuur de Nederlanden als grensgebied
overgang naar Gallo-Romeinse cultuur.
- Romeinse namen ten tijde van Caesar: Menapiërs, Eburonen, Tencteren, Usipeten;
, Nederlandse Geschiedenis - Hoorcolleges
- Ten tijde van Augustus: Friezen, Cananefaten, Bataven, Chauken (nieuwe volkeren in zo’n korte tijd?)
Deze namen werden opgelegd door de Romeinen, de volkeren gaven deze namen niet aan zichzelf.
Waren ook verzamelnamen, volkeren onder 1 noemer. Namen zeggen dus ook niks over etniciteit;
met 1 naam meerdere etnische groepen. Sommige groepen trokken weg, kwamen nieuwe die die
oude naam kregen. Moeilijk om daar veel grip op te krijgen. Wel bekend waar de Romeinen de
groepen positioneerden en dat er een bepaalde dynamiek was (etnogenese); er smolten groepen
samen, er vielen groepen uiteen, er was sprake van migratie.
- 28 na Christus: opstand van de Friezen over een fiscaal conflict;
- 69-70 na Christus: opstand van de Bataven onder leiding van Julius Civilis. Civilis was een Romeins
burger, kwam in opstand toen er in Rome politieke onrust was. Leider van de Bataven en de opstand,
hij had waarschijnlijk een persoonlijk motief. Hij en zijn broer waren onterecht beschuldigd van
verraad, broer was al vermoord door Romeinen wraakactie. Veroverd Xanten, maar nieuw Romeins
legioen naar het noorden Bataven verslagen en verjaagd naar de Betuwe.
- Stabiele periode tot 3e eeuw (zie slide)
Romeinse invloeden:
- Ontstaan van steden en de rijksgrens (limes): militaire, bestuurlijke en economische functies;
- Economie actieve handel over rivieren en Noordzee, aanleg van villae (landbouwcomplexen) in
Zuid-Limburg;
- Introductie van het schrift en van het Latijn als taal. (belangrijkste erfenis)
- Sporen van Romeinse goden, Romeinse tempels maar met goden die al lokaal bestonden (godin
Nehalennia) syncretisme (samensmelting van Romeinse en inheemse goden).
Altijd twee processen gaande: romanisering van de barbaren en germanisering van de romeinen.
- Romanisering beperkte zich tot het grote rivierengebied, door invallen van Germaanse volkeren ook
voortdurende Germanisering;
- Etnogenese vorming en verandering van sociale groepen (‘volkeren’), bijvoorbeeld Franken, Friezen
en Saksen.
De Nederlanden waren ingebed in bredere structuren; politieke gebeurtenissen in Rome hadden ook invloed in
de Nederlanden. Politieke, sociale en culturele ontwikkelingen in de Nederlanden moet je bezien in de
geschiedenis van het gehele Romeinse Rijk. Plus: ze bevonden zich op het grensgebied van Romeinse Rijk en
Germaanse volkeren.
Tot 250 na Christus relatief stabiel; in 3e eeuw crisis, verzwakt Romeins Rijk, epidemieën en klimaatproblemen.
Heel weinig materiaal dat duidde op bewoning in die tijd in de Nederlanden demografische crisis. Bewoning
later in de 4e eeuw: Franken, Saksen en Friezen. Franken worden huurlingen van de Romeinen, steken in kleine
groepjes de limes over. Einde Romeinse aanwezigheid in de 4 e eeuw: Slag bij Mainz (406); Franken verslaan de
Romeinen; proces van afname van invloed was al langer gaande.
4e eeuw: herstel, zichtbaar in bijvoorbeeld Romeinse brug bij Cuijk. Introductie van het Christendom, eerste
bisschop Sint Servaas, bisschop van Tongeren/Maastricht.
Kortom: Romeinse tijd heeft een stempel gedrukt op de ontwikkelingen in de Nederlanden, maar de sporen
ervan in het landschap en in onze instituties en praktijken zijn toch heel beperkt gebleven. Schrift belangrijk, op
basaal niveau misschien ook het christendom. Maar over het algemeen zijn de sporen van het Romeinse Rijk
weer verdwenen; in Noordelijke Nederlanden nooit nadrukkelijk aanwezig geweest. Invloed van Germaanse
volkeren, van die Saksen en Friezen en de wisselende groepen waren misschien wel belangrijker (zie de taal
Nederlands, samensmelting van Germaanse talen) en zij waren ook de dragers van de vroegmiddeleeuwse
cultuur.
Vroege Middeleeuwen; chronologie:
, Nederlandse Geschiedenis - Hoorcolleges
- Migraties en sociaal-politieke verbanden (5e eeuw)
- Merovingische tijd (c. 500-750)
- Karolingische tijd (c. 750-900)
Bewoning en bewoners in de 5e eeuw:
- Friezen (langs kust tot het Zwin);
- Saksen (van Noordzeegebied naar Engeland);
- Franken (van regio rond Doornik naar Gallië).
5e eeuw is een tijd waar lastig grip op te krijgen is, door ontbreken bronnen + veranderingen die plaatsvonden
die lastig in kaart te brengen zijn. Allerlei migraties (nieuwe groepen, oude namen). Periode van relatieve
ontvolking, iig demografische stagnatie. Continuïteit in bevolking, maar zeker geen toename. Sprake van veel
migratie.
Friezen die opduiken, nieuwe groep qua samenstelling. Leiders in bronnen aangeduid als koningen en
hertogen. Tussen die elites speelden het uitwisselen van giften een belangrijke rol. Er waren vorsten in de
noordelijke Nederlanden, maakten deel uit van de gifteneconomie. Friezen onderscheidden zich als handelaren
in het Noordzeegebied. Dorestad was belangrijke handelsplaats. Noordzeecultuur (gedeelde taal, objecten,
sociale praktijken). Constant in verzet tegen Franken. Gevonden munten duidden op een relatieve welvaart in
de eind 5e, 6e en 7e eeuw. Duidelijke stratificatie met aristocratie, en economische uitwisseling, betaling met
muntgeld.
Franken (Merovingen): in het Duits Heerkönige. Regionale machthebbers, namen de positie van het Romeinse
gezag over in de 5e eeuw. Hadden volgelingen (gefolgschaft), bestaande uit strijders die zijn positie moesten
verdedigen. Die moesten betaald worden in buit dus constante oorlogsvoering, om die steun te behouden. 1
van de meest succesvolle lokale leiders: Clovis of Chlodovech 508 bekeert zich tot katholiek. Politieke zet.
Succesvol om dat gebied in Frankrijk, Duitsland en een deel van de zuidelijke Nederlanden onder zijn controle
Merovingische dynastie centralisatie met vorsten. Dagobert II probeert de Friese gebieden onder
Frankisch gezag te brengen. Slagen pas veel later in (690). Karel Martel verslaat Friezen bij Boorne in 734. Friese
verzet tegen Franken is gedaan. Ten tijde van Karel de Grote maken de Nederlanden uit van een groot,
Karolingisch Rijk. Voor de Karolingen waren de Nederlanden een periferie gebied, niet centrum van de macht.
Bestuurlijke integratie, bestuurlijke uniformering; toepassing van gestandaardiseerd recht + aanstelling van
ambtenaren. Aken wordt centrum Karolingische macht.
Franken (Karolingen): Karolingische dynastie vanaf 751. Bestuur bestond uit een verdeling van pagi (pagus:
betuurlijk terrirotium). Binnen de pagi werden ambtenaren aangesteld, moesten de bevelen van de
Karolingische vorsten uitvoeren, gecontroleerd door de centra (misi dominici). Bevelschriften waren vastgelegd
in capitularia professionalisering en verschriftelijking van bestuur. Karolingisch Rijk valt uiteen in 9 e eeuw,
door voornamelijk de opvolgingscrisis. (slide). Nederlanden komen onder Lotharius, maar macht was beperkt
dus schakelt vikingen in, o a Harald, om delen van zijn gebied te beheersen. Desintegratie Karolingisch Rijk
Men was niet meer in staat hun buitengrenzen te verdedigen, dus vroeg hulp van Vikingen politieke
desintegratie.
Vikingen/Noormannen uit Scandinavië. Goede zeilers, wilden handel drijven maar plunderde ook veel. Ook
drijfveer: bevolkingsgroei, op zoek naar nieuwe landbouwgrond. Bijv. vestigen ze zich permanent in Engeland
en IJsland. Niet in NL, eerder handelsplaatsen en religieuze instellingen voor de Vikingen. Vikingen richtte zich
eerst op de kust, daarna naar Utrecht en Dorestad, eind 9 e eeuw zelfs in de buurt van Maastricht. Bewegingen
werden in gang gezet, handel verplaatste zich van riviergebied naar gebied langs de IJsel.
Nederlanden komen dus onder het Oost-Frankische Rijk te liggen, m.u.v. deel van Vlaanderen (dit zou ook
onder Franse koningen vallen later).
Frankische Nederlanden:
- Karolingen probeerden het recht te standaardiseren codificeerden het gewoonterecht. Belangrijke
plaats voor vrije mannen belasting betalen en militaire diensten leveren.
- Tussen Karolingische vorsten & rijke burgers vazalitische banden. (trouw in ruil voor bescherming;
advies & militaire steun bescherming + materiële beloning).
, Nederlandse Geschiedenis - Hoorcolleges
- Hofstelsel kwam op: grondbezit was grotendeels in handen van de vorst. Door gebrek aan menselijke
mankracht probeerde die vorst (en later ook lokale grootgrondbezitters) de vrije status van de burgers
te beperken onvrij maken, niet zomaar verhuizen, arbeidsverplichtingen andere sociale
stratificatie: vrije, halfvrije en onvrije boeren. Waarom? 9 e eeuw: centrale gezag verbrokkelde.
Belangrijkste mechanisme: oorlog voeren en verdeling buit, maar in 9 e eeuw werd landbezit belangrijk.
Rijkdom was niet meer toe-eigenen buit maar exploiteren van land. Land werd de nieuwe basis van
sociale status grote grondbezit van koning versnipperde, kwam in handen van kerken en rijke
mensen hebben arbeid nodig, willen ze niet betalen geweld, dwingen het land te bewerken
verloren vrijheid, werden horigen (halfvrij/onvrij). Bleven nog wel wat vrije boeren over (vooral boven
de Rivieren, hofstelsel minder sterk). Zuidelijke Nederlanden: economie wordt getypeerd door
landbouweconomie met onvrije arbeid en met grote domeinen, bewerkt door onvrije boeren.
Vazallitische banden zijn niet hetzelfde als hofstelsel. Vazallitisch: sociaal-politiek; Hofstelsel:
sociaaleconomisch.
- Frankische elite was zo geïnteresseerd in het generen van landbouwproductie omdat ze graag
luxegoederen (bv. fibula) wilden kopen. Kwam van ver naar het Noordzeegebied. Dorestad was een
belangrijke handelsplaats, maar je had meerdere emporia. Sommige luxegoederen kwamen uit het
verre oosten. In handelsnederzettingen niet alleen handelaren maar ook ambachtslieden voor bv. de
schepen.
Verspreiding van het Christendom:
- Dagobert sticht in Utrecht een missiepost (eerste verspreiding Christendom sinds Romeinse Tijd).
- Expansie macht Franken over Fries gebied missionarissen gaan mee, bv. Willibrord en Bonifatius
(uit Brittannië). Willibrord: Friezenmissionaris, reisde veel rond (Britse traditie); eerste bisschop van
Utrecht. Ging niet zo systematisch te werk als Bonifatius. Die stichtte kloosters (uitvalsbasis voor
missionarissen), richtte zich daarna op lokale vorsten: begin bovenaan, dan volgt de rest. Strategie:
contacten met machthebbers, stichten kloosters en bescherming missieposten. Zoeken bescherming
van Franken & die bieden dan militaire bescherming bij die missietochten in de Friese gebieden.
Ondanks bescherming wordt Bonifatius bij Dokkum vermoord. Stichting kerken en kloosters, maar
deze kloosters liggen zuidelijk dan wat nu NL is. Sterk verbonden met aristocratische families, die
gaven allerlei goederen aan die kloosters. Succes kerstening bleef beperkt, alleen elites werden
bereikt.
Hoofdpunten vroegmiddeleeuwse periode:
- Rivierengebied als grens (geografisch, limes, taalkundig, cultureel en politiek);
- Continuïteit in bewoning, maar niet van bewoners;
- Uiteenvallen van het Romeinse en Karolingische Rijk (grensgebied, moeilijk om interne orde te
behouden, ook door de regionale diversiteit);
- Continuïteit: taal, schrift, munten, bestuurlijke instellingen, steden, wegennet;
- Grensgebied, maar ook knooppunt in handel tussen verschillende Europese regio’s;
- Langzame verspreiding van het Christendom als dominante religie.
Nederlanden waren onderdeel van een groter rijk, die invloeden waren belangrijk, maar NL was constant een
grensgebied, dus invloeden kwamen uit meerdere kanten.
WEEK 1 SYNOPSIS 1
Robert Fruin (1823-1899): grondlegger van de wetenschappelijke geschiedschrijving in NL. Hij wilde een
nationale geschiedschrijving bewerkstelligen, boven de bestaande tegenstellingen (bv. katholiek vs.
protestant). Valt samen met het ontstaan van het koninkrijk van NL. In 1860 werd de eerste leerstoel van
Vaderlandse GS ingesteld aan de universiteit van Leiden (nu Nederlandse geschiedenis).