Pathofysiologie – Leerjaar 1 – P3
De DIO kan:
in cijfers beschrijven hoe groot het probleem is.
uitleggen wat de lichamelijke, psychologische/ sociale en omgevingsfactoren zijn
die overgewicht veroorzaken zoals beschreven in de gegeven bronnen.
het belang van behandeling van overgewicht uitleggen.
1. Hoe groot is het probleem van overgewicht in Nederland?
In 2019 had 50,1% van de Nederlanders van 18 jaar en ouder matig of ernstig overgewicht.
Overgewicht komt vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. Bij obesitas (ernstig overgewicht)
is dat andersom: meer vrouwen hebben obesitas dan mannen. In totaal heeft 14,7% van de
Nederlanders van 18 jaar en ouder obesitas.
Overgewicht komt in Nederland het meeste voor bij mannen tussen de 50 en 64 jaar,
waarna vrouwen in dezelfde leeftijdsgroep. Het CBS meldt daarbij dat meer dan de helft van
de Nederlanders boven de 18 jaar matig tot zwaar overgewicht heeft. Als we daarnaast door
de tijd gaan kijken is in de tabel van het CBS te zien dat vanaf 1981 het percentage van de
gehele bevolking boven de 4 jaar oud qua overgewicht is gestegen tot 2019, waar het
hoogste percentage aan overgewicht is bijna 40 jaar is gemeten. We kunnen dus met
zekerheid zeggen dat het probleem qua overgewicht in Nederland heel groot is.
2. Wat zijn volgens de bestudeerde literatuur oorzaken van overgewicht?
Overgewicht wordt gekenmerkt door een te hoog percentage aan lichaamsvet als gevolg van
een langdurig positieve energiebalans. De energie-inname is dus hoger dan het
energieverbruik. In onze samenleving is er sprake van beweegarmoede, waardoor mensen
ook een laag energieverbruik hebben. Tegelijkertijd is er veel goedkoop en smakelijk
verkrijgbaar, wat ook nog eens overal te koop is en makkelijk te verkrijgen in grotere porties
(obesogene leefomgeving).
Energieleverende stoffen: koolhydraten, eiwitten, vetten en alcohol leveren energie.
Eiwitten en koolhydraten kunnen snel worden geoxideerd, maar een te veel wordt wel
opgeslagen als lichaamsvet, alhoewel een kwart van deze energie verloren gaat voor de
omzetting naar vet. Vet kan direct en efficiënt in een te hoge hoeveelheid worden
opgeslagen als lichaamsvet, omdat de vetoxidatie wordt geremd. Alcohol draagt bij aan het
remmen van de vetoxidatie en zijn er aanwijzingen dat het de opslag van vet in de buikholte
bevorderd en het risico op complicaties dus vergroot.
,Energieverbruik: bestaat uit het basaal metabolisme, voeding geïnduceerde thermogenese
en lichamelijke activiteit. Hiervan vooral lichamelijke activiteit te beinvloeden. Dagelijks een
beetje te weinig bewegen kan op den duur overgewicht veroorzaken. Door meer
lichaamsbeweging wordt hoeveelheid benodigde energie een beetje verhoogd, misschien
net genoeg energiebalans in evenwicht te brengen. Lichaamsbeweging bevordert ook
vetoxidatie; een teveel aan energie wordt niet zo snel vastgelegd in de vorm van
lichaamsvet. Door extra lichamelijke activiteit neemt vetophoping in de buikholte af.
Overgewicht is een complex probleem. Bij het ontstaan kunnen veel factoren spelen;
- Fysiologische factoren -> ingaan op effecten van hormonen op energiebalans en
mechanismen van honger en verzadiging
- Psychische factoren
- Sociale factoren
- Genetische factoren
- Perinatale factoren
Fysiologische factoren
Energiebalans en hormonen
Corticosteroïden: hormonen bijnierschors die vastleggen vet in lichaam bevorderen. Als te
veel van deze hormonen worden geproduceerd (Morbus Cushing) of als deze hormonen als
geneesmiddel worden gegeven (chronische reuma, COPD en vele andere ziekten) ontstaat
makkelijk overgewicht.
Overgewicht vaak door leken toegeschreven aan een niet goed functionerende schildklier.
Schildklierhormoon: bepaalt basaal metabolisme. Een pathologisch verlaagde
schildklierwerking (hypothyroïdie) komt zelden voor. Bovendien uit deze ziekte zich in tal
van symptomen, waarvan overgewicht er slechts 1 van is.
Honger en verzadiging
Bij regulatie van voedselinname spelen honger en verzadiging een belangrijke rol. Een lege
maag geeft een hongergevoel. Het hongergevoel wordt gestimuleerd door het zien, ruiken
en proeven van voedsel. Een volle maag geeft een gevoel van verzadiging. Volumineus
voedsel werkt dus sterk verzadigend. Voeding met veel voedingsvezel is volumineus en
werkt daardoor verzadigend. Voedingsvezels remmen ook maagontlediging, zodat gevoel
van verzadiging langer aanhoudt. Dit geldt ook voor vet voedsel; maar vetrijke voeding bevat
,veel energie. Vloeibaar voedsel verdwijnt sneller uit de maag dan vast voedsel en werkt
daarom maar kort verzadigend.
Bloedglucosegehalte: laag bij ontstaan van een hongergevoel. Dit verdwijnt wanneer het
glucosegehalte stijgt. Na elke maaltijd stijgt het glucosegehalte. Meestal pas 4 uur na
maaltijd een laag bloedglucosegehalte. Tussentijds bloedglucose op peil gehouden
glycogeenvoorraden lever.
Als bloedglucosegehalte sterk stijgt wordt extra insuline geproduceerd, waardoor het
glucosegehalte snel en diep daalt. Dit gebeurt na eten van koolhydraatrijke
voedingsmiddelen zonder of met weinig voedingsvezel. Hierdoor word je snel weer
uitgenodigd tot eten en kan hierdoor overgewicht veroorzaken.
Gevoelens van honger en verzadiging komen uit de hersenen vanuit de hypothalamus, waar
zich honger- en verzadigingscentrum bevindt. Bij honger en verzadiging spelen allerlei
stoffen een rol die de communicatie verzorgen tussen de zintuigen, het maag-darmkanaal,
het bloed en de hypothalamus.
Deze stoffen geven de signalen van deze verschillende systemen door en worden daarom
boodschappers of transmitters genoemd:
Ghreline: wordt vooral in de maag geproduceerd en zet aan tot eten. Ghrelinespiegels
stijgen wanneer niet wordt gegeten en dalen nadat er is gegeten.
Cholecystokine: in de dunne darm geproduceerd zodra voedsel in de dunne darm komt.
Vooral vet voedsel stimuleert afgifte cholecystokine. De stof remt maagontlediging en heeft
een eetlustremmende werking in de hersenen.
Serotonine: neurotransmitter die het verzadigingscentrum stimuleert. Een te kort een
serotonine leidt tot overeten, in het bijzonder van koolhydraten. Mogelijk speelt
serotoninetekort bij sommige mensen met overgewicht een rol. Een laag serotoninegehalte
kan ook de oorzaak zijn van depressies bij mensen met overgewicht, met name mensen met
boulimie.
Oestrogenen (vrouwelijke geslachtshormonen): spelen ook een rol bij de regulatie van
honger en verzadiging. Sommige vrouwen eten enkele dagen voor de menstruatie meer,
omdat het oestrogeengehalte is verhoogd. Anticonceptiva met een hoog gehalte aan
oestrogenen kunnen door hun invloed op het hongergevoel tot overgewicht leiden.
, Opioïden (endorfinen): zijn natuurlijke pijnstillers. Ze remmen het hongerscentrum.
Mogelijk worden eetbuien veroorzaakt door een verlaagd endorfinegehalte, met name bij
boulimie en boulimia nervosa.
Omdat in de regulatie van honger en verzadigingsmechanismen chemische stoffen een rol
spelen, is het niet verwonderlijk dat vrij veel geneesmiddelen invloed hebben op de eetlust.
Met name geneesmiddelen die worden gebruikt bij psychiatrische ziektebeelden. Langdurig
gebruik van deze geneesmiddelen kan ook (mede)oorzaak zijn van overgewicht.
Psychische factoren: in de psychosomatische theorie staan negatieve emoties centraal. Eten
kan compensatie betekenen voor onaangename gevoelens. Te kort aan liefde en
waardering, eenzaamheid, verveling, spanningen en depressieve gevoelens worden
‘weggegeten”.
In gedragspsychologie – behaviorisme – wordt nadruk gelegd op eetgedrag als aangeleerd
gedrag. Men gaat ervan uit dat behandeling van obesitas bestaat uit gedeeltelijk afleren van
eetgedrag en het aanleren van nieuw gedrag.
Dikke mensen laten zich meer leiden door externe prikkels van eetgedrag; het uiterlijk, de
geur en de smaak van voedsel, ect.
Niet-dikke mensen laten zich meer leiden door interne prikkels.
Mensen die dik zijn kunnen hun voedselopname sterk onderschatten (tot wel 40%) en hun
lichamelijke activiteit overschatten: kennelijk heeft men geen reëel beeld van eigen gedrag.
Lijngericht eetgedrag: oorzaak van overgewicht of houdt overgewicht in stand. Door
meerdere mislukte pogingen tot afvallen wordt het zelfbeeld steeds negatiever. Mensen met
lijngericht eetgedrag laten snel de moed vallen als ze verleidingen niet kunnen weerstaan. Zij
ervaren een bevestiging van hun gevoel dat zij niet in staat zijn om af te vallen. Het is riskant
en kan leiden tot prikkelbaarheid, depressiviteit en boulimie.
Jojoën (weight cycling): telkens afvallen en weer in gewicht aankomen. Het tot gevolg dat de
ruststofwisseling daalt en een hernieuwde poging om af te vallen wordt hierdoor moeilijker.
Sociale factoren
- Arbeid (binnens- en buitenshuis) die weinig energie vraagt
- Toenemende drukte in het verkeer waardoor veel kinderen niet meer fietsen en
buiten spelen