Voedingsleer
Koolhydraten
Doelen:
Wat zijn koolhydraten en vezels waarin komen ze voor en waarvoor dienen ze?
Wat zijn (globaal) de voedselconsumptiecijfers van koolhydraten en vezels voor
de volwassenen van 19-50 jaar?
De inname van koolhydraten is in Nederland gemiddeld 237 g/dag (45% van de
energie/dag).
Wat is de voedingsnorm (g/kg en en%) voor koolhydraten en hoe is deze tot
stand gekomen?
Vervang geraffineerde graanproducten door volkorenproducten. Eet dagelijks ten
minste 90 gram bruin brood, volkorenbrood of andere volkorenproducten. Want
de consumptie van volkorenproducten verlaagt het risico op coronaire
hartziekten en de inname van voedingsvezel verlaagt het risico op beroerte. Bij
volkorenproducten gaat het om het positieve effect van vezel op de bloeddruk en
bij cohortonderzoek om een lager risico op beroerte en coronaire hartziekten. Bij
haver en betaglucaan gaat het om verlaging van het LDL-cholesterol,
gecombineerd met een verband tussen de consumptie van volkorenproducten en
een lager risico op coronaire hartziekten. Daarnaast blijkt uit cohortonderzoek
dat volkorenproducten, graanvezel en totaal vezel samenhangen met een lager
risico op deze ziekten. Verder concludeert de commissie dat overtuigend is
aangetoond dat de vervanging van 15 energieprocent suikers (mono- en
disachariden) door zetmeel het LDL-cholesterol, een causale risicofactor voor
coronaire hartziekten, verlaagt met 0,25 mmol/l.
Wat zijn de vijf grootste bronnen van koolhydraten en vezels voor volwassenen
van 19-50 jaar?
De belangrijkste bron voor koolhydraten is de productgroep brood, granen, rijst
en pasta. Deze groep levert ruim een derde van de koolhydraten. Mono- en
disachariden komen uit zoete snacks, maar vooral uit zuivelproducten en niet-
alcoholische dranken. Dit geldt ook voor het toegevoegde suiker.
vanuit grammen koolhydraten per dag de energieprocenten koolhydraten in de
dagelijkse voeding en grammen voedingsvezels per MJ moet berekenen en
andersom.
Welke lichaamsprocessen vinden plaats betreffende een te hoge - en een te lage
koolhydraatinname?
, Leerdoel: Leg uit hoe het te veel eten van de macronutriënten bijdraagt aan
A Feasting:lichaamsvet en hoe
Wanneer een persoon te energie
te veel weinigeet,
inname
slaat het van deeen
lichaam macronutriënten het metabolisme
kleine hoeveelheid glycogeen en veel grotere
hoeveelheden vet op.
verschuift.
Wanneer de energie inname groter is dan de energiebehoefte, maakt het lichaam
vet (ongeacht of het vanuit eiwitten, koolhydraten of vetten komt). Het enige
verschil is dat het lichaam veel efficiënter is in het opslaan van energie wanneer
het afkomstig is van vet uit de voeding. Wanneer er gevast wordt, maakt het
lichaam verschillende aanpassingen:
- Het verhogen van de afbraak van vet om energie te leveren aan de
meeste cellen.
- Met behulp van glycerol en aminozuren maakt het lichaam glucose voor de
rode bloedcellen
B Vasten: Wanneer voedingsstoffen en hetniet
uit een maaltijd centrale zenuwstelsel.
langer beschikbaar zijn om energie te leveren (ongeveer 2 tot 3 uur na een
maaltijd), haalt het lichaam uit zijn glycogeen- en vetvoorraden energie.
- Het lichaam produceert ketonen om de hersenen te voeden.
- De eetlust onderdrukken
- Vertragen van het metabolisme
Belangrijkste functie: energieleverancier
- Hersencellen, rode bloedlichaampjes, niermergcellen, centraal
zenuwstelsel, foetaal weefsel en melkklieren zijn afhankelijk van glucose
C Vasten voorbij glycogeenuitputting: Naarmate glycogeenvoorraden afnemen (na ongeveer 24 uur uithongering), begint het
Hersencellen
lichaam zijn eiwit kunnen
(spier- en mager weefsel)ook
af te terugvallen op ketonlichamen
breken tot aminozuren om glucose te synthetiseren die nodig is voor de energie van de
hersenen en het zenuwstelsel. Bovendien zet de lever vet om in ketonlichamen, die dienen als een alternatieve energiebron voor de
Overige
hersenen, waardoor delenvan
de afbraak van het lichaam
lichaamseiwitten kunnen
wordt ook aminozuren of vetzuren gebruiken als
vertraagd.
brandstof.
Monosachariden (enkele suikers)
Molecuulformule: C6H12O6
Koolhydraten zijn opgebouwd uit verschillende moleculen. De kleinste binnen de
categorie van koolhydraten definiëren we als monosachariden. We hebben 3
monosachariden (Hebben dezelfde molecuulformule, een andere
structuurformule).
Op een etiket staat vaak koolhydraten (waarvan suikers). Als we het hebben over
suikers hebben we het over de monosachariden en de disachariden.
Disachariden
Molecuulformule: C12H22O11
,Bestaat uit twee aan elkaar gekoppelde monosachariden (bijvoorbeeld lactose,
maltose, sucrose).
sacharose = glucose + fructose
- ook wel sucrose genoemd
- tafelsuiker/kristalsuiker, bietsuiker, rietsuiker
maltose = glucose + glucose
o moutsuiker
lactose = glucose + galactose
o melksuiker
Olichosachariden
Bij 3 tot 9 aan elkaar gekoppelde suikermoleculen spreekt men van
oligosachariden
Polysachariden
Meestal 200-2500 gekoppelde suikermoleculen.
Verschillende typen:
o zetmeel in de voeding
o glycogeen (=onze koolhydraat voorraad in het lichaam) in ons lichaam.
Koolhydraten uit voeding moeten worden verteert, absorbeert en
getransporteerd. Uiteindelijk kan het lichaam daar glycogeen van
formeren. Gebeurt op 2 plekken
1. Lever, in de vorm van leverglycogeen betreft ongeveer 100 gram
2. Spierglycogeen, 400 gram ongeveer
Daarna circuleert er nog vrij glucose in het lichaam, dat is ongeveer 3
gram.
o cellulose in de voeding
4 Varianten voedingsnormen
GB: niveau van inneming dat bij een normale verdeling van de behoefte
toereikend is voor de helft van een populatie (wat iemand gemiddeld gezien
nodig heeft, bijv. energie)
AH: niveau van inneming dat toereikend is voor vrijwel de gehele populatie,
afgeleid van de gemiddelde behoefte + 2 x SD ( bijv. eiwitten)
, AI: niveau van inneming dat toereikend is voor vrijwel de gehele populatie,
afgeleid van andere gegevens dan de gemiddelde behoefte (bijv. vetten)
AB: Bovengrens van inname waarbij geen bijwerkingen te verwachten zijn.
Understanding Nutrition Hoofstuk 4
Koolhydraten= verbindingen die bestaan uit koolstof, zuurstof en waterstof
gerangschikt als monosachariden of veelvouden van monosachariden. De
meeste, maar niet alle, koolhydraten hebben een verhouding van één
koolstofmolecuul tot één watermolecuul (H2O).
Wanneer mensen voedsel eten dat rijk is in koolhydraten, ontvangt hun lichaam
glucose voor onmiddellijke energie en zet wat glucose om in glycogeen voor
reserve energie. Alle plantaardige voedselbronnen leveren koolhydraten, ook
melk.
Paragraaf 4.1
Leerdoel: de monosachariden, disachariden en polysachariden die in de voeding
voorkomen, identificeren aan de chemische structuren en belangrijke
voedselbronnen.
Koolhydraten in voeding omvatten:
Monosachariden (enkele suikers)
Disachariden (suikers bestaande uit paren monosachariden)
Polysachariden (grote moleculen bestaande uit kettingen van
monosachariden)
Monosachariden en disachariden (de suikers) worden soms simpele koolhydraten
genoemd, en polysachariden worden soms complexe koolhydraten genoemd.
De koolhydraten zijn gemaakt van koolstof (C), zuurstof (O), en waterstof (H). Elk
van deze atomen kan een bepaald aantal chemische bindingen vormen: koolstof
vormt er vier, zuurstof vormt er twee en waterstof vormt er één.
Monosachariden
Hebben allemaal dezelfde molecuulformule: C 6H12O6
Glucose
o Glucose dient als een essentiële energiebron voor alle activiteiten van het
lichaam.
o Glucose is een van de twee suikers in elke disacharide en de eenheid
waaruit polysachariden bijna uitsluitend worden gemaakt.
o Een van deze polysachariden, zetmeel, is de belangrijkste voedselbron van
energie voor alle mensen in de wereld; een ander, glycogeen, is een
belangrijke opslagvorm van energie in het lichaam.
Fructose
o Is het zoetste van de suikers
o Komt van nature voor in fruit en honing
Galactose
o Komt van nature voor in voeding als een enkel suiker in kleine
hoeveelheden.