SWK 7 – Orthopedagogiek (deel 2)
Hoorcollege 7 | Gehechtheid en hechtingsstoornissen
• Gehechtheidsrelatie: een (emotioneel geladen) affectieve band tussen zichzelf en specifieke ander ontwikkelen
waarin vertrouwen en veiligheid centraal staan (als het hechtingsproces positief verloopt). Deze hechting wordt
tijdens de eerste levensjaren ontwikkeld en vaak krijgt de hechting vorm met de primaire opvoeders. Gehechtheid
is dan ook een kenmerk van een relatie, niet van een individu. De functie van positieve gehechtheid is stress
verminderen en veiligheid bevorderen. De gehechtheidsrelatie is gericht op een specifiek persoon:
hechtingspersoon en duurt levenslang (als het positief is). Wanneer kinderen aan verschillende opvoeders gehecht
raakt (kan op verschillende manier hechten), wordt dat een gehechtheidsnetwerk genoemd. Om een
hechtingsrelatie tot stand te laten komen, is continuïteit (in zorg) belangrijk. Relatie is duurzaam (levenslang), maar
relatie kan veranderen die ontstaan wanneer kinderen en volwassenen hun gedrag of verwachtingen proberen te
laten aansluiten op (opvoedingsomgeving). Eerdere ervaringen voorspelen toekomstig gedrag, maar alleen
ervaringen het gedrag bevestigen. Als het heden anders is dan verleden, heeft dat gevolgen voor de
gehechtheidsrelatie.
Gehechtheid komt niet alleen bij de mens voor, want processen die lijken op gehechtheid komen bij veel diersoorten
(vooral zoogdieren) voor zoals zwanen en ganzen. Bij vogelsoorten is er sprake van inprenting. Het is biologisch
geprogrammeerd dat de eerst bewegende persoon die je ziet, je levenslang als ‘moeder’ ziet. Daarom wordt een
pasgeboren baby direct bij de moeder op de borst gelegd. Vanwege inprenting bij de geboorte wordt dit de kritische
periode genoemd. Volgens Rigter is er geen sprake van een kritische periode, omdat het hechtingsproces een
levenslang proces is. Het is wel zo dat in de eerste paar levensjaren meer gevoeligheid voor gehechtheid groter is.
Daarom wordt er gesproken van een sensitieve periode.
• Gehechtheidsgedrag: elke vorm van gedrag die eraan bijdraagt dat iemand in de buurt komt of blijft van een ander
die beter kan omgaan met de eisen die de omstandigheden stellen. Gedrag wordt duidelijk als iemand bang, moe
or ziek is en door de ander wordt getroost, verzorgd en gerustgesteld. Dit kan worden geuit in verlangen naar
nabijheid en contact met de hechtingspersoon. Het gedrag wordt geactiveerd door interne prikkels (ziekte/pijn) of
door externe prikkels (onbekende/gevaarlijke situatie) waardoor persoon moet reguleren in stressvolle situaties. Bij
het reguleren van stress zijn er twee functies: de veilige basis (secure base) en veilige haven (safe haven).
o Veilige basis(functie): speelt een rol als een kind nieuwe, onbekende situatie gaat verkennen. Jonge kinderen
blijven in buurt van hechtingspersoon en zoeken fysiek contact door bv aan hen vast te klampen. Oudere
kinderen houden oogcontact met ouders en maken gebruik van woorden of gebaren. Op deze manier kunnen
ze op een veilige manier de wereld ontdekken en onafhankelijker worden. Het kind wordt ondersteund in
exploratie, doordat hij weet dat er op hem wordt gelet, dat hij wordt beschermd (veiligheid) en dat hij zijn emotie
met de ander kan delen.
o Veilige haven(functie) (= hechtingspersoon): speelt een rol bij gevaar, pijn, vermoeidheid of angst tijdens
exploratie. Kleine kinderen missen de fysieke kracht om weg te rennen of te vechten en zoeken daarom
veiligheid bij een bekend, ouder en sterker iemand.
Wanneer de basis niet veilig is, gaan kinderen minder exploreren en dus minder goed ontwikkelen. Als kinderen wel
goed gehecht is, heeft dit positief effect op het vertrouwen in zichzelf en de ander (= basic trust). Kind kan op
zichzelf en op veilige haven vertrouwen. Essentieel element voor goede ontwikkeling.
Gehechtheidsrelatie van kind met opvoeder
▪ Veilige hechting biedt kind bescherming tegen gevaar en gevoel van emotionele zekerheid;
▪ Kwaliteit van zorg die wordt geboden, leidt tot manier van hechten. Deze relatie beïnvloedt ontwikkelingstraject
van het kind: vergoot/verkleint kans op gezonde ontwikkeling;
▪ Onveilige hechting is geen stoornis en veilige hechting biedt geen garantie tegen een stoornis;
▪ Vroege hechtingsrelaties worden geïnternaliseerd en zijn van invloed op verwachtingen over andere relaties. Model
is niet statisch, maar vroege ervaringen wegen zwaarder.
Aspecten van gehechtheid en gehechtheidsgedrag
▪ Biologische verankering, maar culturele invulling: de mogelijkheid tot hechten ligt biologisch vast en is nuttig, want
gehechtheidsgedrag ten tijde van stress bevordert je overlevingskans aangezien het kind getroost en gekalmeerd
zal worden. Op welke manier de gehechtheidsrelatie ontstaat, is afhankelijk van de manier waarop de volwassene
, handelt. Die dient sensitief (letten op behoeften kind) en responsief (juist en direct reageren op signalen) te zijn en
hun gedrag is continue en regelmatig (voorspelbaar).
▪ Kind, ouders en opvoedingssituatie: om kwaliteit van gehechtheid te beoordelen moet er gekeken worden naar de
kenmerken van de ouders en het kind en de kenmerken van de opvoedingssituatie (bv financiële situatie,
maatschappelijk omstandigheden en kwaliteit van relatie tussen ouders). Het ontstaan van een goede relatie is
vooral afhankelijk van kenmerken van de opvoeder (sensitief etc) en daarnaast ook (maar wel minder) afhankelijk
van kenmerken van het kind (bv makkelijk te troosten, vrolijk en aantrekkelijk. Als het kind een hazenlip of moeilijk
temperament heeft, dan kan dit effect hebben op de relatie omdat dit invloed heeft op hoe de ouder zich voelt en
het beeld dat de ouder heeft (= risicofactor).
▪ Mentale representaties: mensen slaan hun ervaringen met gehechtheid en relaties op in het intern werkmodel.
Deze vormen de mentale representaties: innerlijke weergaven van vroegere gebeurtenissen en hun huidige
waarderingen daarvan. O.b.v. vroegere ervaringen, beoordelen ze nieuwe situaties.
▪ Gehechtheid is een proces: kinderen nemen intern werkmodel altijd mee, maar kan onder invloed van nieuwe
ervaringen veranderen. Daarom is hechting in proces: het is permanent in ontwikkeling.
▪ Gehechtheidsrelaties vormen samen een netwerk: moeder over het algemeen met wie kind als eerste
gehechtheidsrelatie ontwikkelt (o.a. vanwege borstvoeding), kan ook relatie met vader, grootouders en
medeopvoeders ontstaan. Om gehechtheid van kind in te schatten, moet er worden gekeken naar het complete
netwerk. Hechtingsrelatie met opa kan bv een beschermende factor zijn.
Ontwikkeling van gehechtheid
1. Hechtingsproces voor de geboorte: vanaf zes maanden kunnen foetussen horen en gevoelselementen van taal
herkennen waardoor ze stem van moeder kunnen herkennen. Doordat de programmering van de hersenen o.a.
wordt beïnvloed door de stresshormonen die moeder produceert, reageert het ongeboren kind op die manier op
de angst van moeder. Wanneer kind dit laat merken (door groeiachterstand, bewegingen etc.), maakt het kind als
het ware deel uit van de sfeer en interacties in het gezin. De ouders maken een begin met gehechtheid door zich
het toekomstige kind voor te stellen, waardoor gevoelens en fantasieën ontstaan. Als het beeld en de emoties
negatief zijn (kind is bv ongewenst), dan is dat ambivalent. Een positief beeld van het kind, bevordert een veilige
gehechtheid. Dit wordt gestimuleerd door tekens van leven, bijvoorbeeld bewegingen.
2. Hechtingsproces direct na de geboorte (hoe gezonder het kind, hoe gemakkelijker): pasgeboren baby’s zijn
volledig afhankelijk van zorg van volwassenen. Hoe ze de zorg krijgen hangt deels van hun eigen kenmerken af, want
wanneer kind veel te vroeg wordt geboren, misvormd is of aangeboren afwijkingen heeft, dan reageren ouders
minder positief op de komst, dan wanneer het kind gezond is. Afwijkingen van het ‘normaal’ kunnen bij ouders een
schok veroorzaken, waardoor ze zich moeilijk op snel positief aan hun kind kunnen hechten. Wanneer kind wordt
geaccepteerd, geven moeder aanzet tot hechtingsproces (door borstvoeding: zuigen en zogen zorgt voor productie
oxytocine ‘knuffelhormoon’). Het kind hecht zich in de eerste maanden nog niet aan zijn ouders, omdat hij hen nog
niet goed kan onderscheiden van anderen. Het kind kan door iedere volwassene worden verzorgd en getroost. Wel
heeft baby voorkeur voor menselijke stem boven andere geluiden en dan het liefst de stem van de moeder. Ouders
zelf hechten wel aan kind door te zorgen en in de buurt te blijven.
3. Hechtingsproces in eerste levensmaanden (belang van sensitieve en responsieve ouders): als ze 3 maanden zijn,
gaan ze onderscheid maken tussen volwassenen: drukt dit uit in een verlangen naar fysieke nabijheid van de
persoon (speel tot 3e jaar een rol). Ook leren ze na 3 maanden te brabbelen en gaan ze zich vastklampen aan ouders.
Ze volgen opvoeder met ogen en kruipen hen achterna. In deze eerste maanden vindt machting tussen ouders en
kind plaats. Ouders leren om te gaan met slaap-, waak- en voedingsritmes en leren hoe hun kind getroost en aan
het lachen gemaakt kan worden. Dit zijn stappen in het hechtingsproces die leiden tot een intieme relatie met het
kind. Als de matching goed lukt dan ontstaat een bevredigende relatie: attunement/afstemming → kind voelt zich
veilig en comfortabel en uit dit door te lachen. Wanneer het niet goed lukt, is er sprake van mismatchment. Ouders
spelen de belangrijkste rol in de bijdrage aan ouder-kindrelatie door sensitief responsief te zijn, omdat zij het gedrag
van het kind zo nodig kunnen bijsturen.
4. Hechtingsproces na het eerste halfjaar (voorkeur voor specifieke volwassenen): als baby’s tussen 6 en 9 maanden
is, ontstaat duidelijke gehechtheid aan één of meer personen: kinderen worden eenkennig. Als kind ongeveer 1 jaar
is, is de gehechtheidsrelatie volledig ontwikkeld. Kinderen op die leeftijd worden bang voor vreemden en bang dat
ze gescheiden van hun ouders worden. Wanneer dat gebeurt kan alleen goede kwalitatieve vervanging van ouders
psychische problemen voorkomen. Of een kind goed gehecht is, is af te lezen als gehechtheidspersoon weer
terugkomt: kind is actief, blij, strekt armpjes uit, kruipt ernaar toe en begint te lachen of te praten.
5. Gehechtheid na het 2e jaar (cognitieve vermogens worden belangrijker = praten): waar voorheen de fysieke
nabijheid een grote rol speelden, worden nu (dankzij cognitieve ontwikkeling) praten en het uitwisselen van
verstandhouding steeds belangrijker. Een kind is vanaf zijn 3e jaar in staat rekening te houden met de wensen van
, de hechtingspersoon en kan die persoon vertrouwen, waardoor het zijn aandacht kan verleggen. Het gaat meer tijd
steken in het ontdekken van de buitenwereld en ontwikkelen van relaties met anderen aangezien die in de loop van
tijd (helemaal in de adolescentie) belangrijker worden. Vanaf hun 4e/5e jaar kunnen zij zich verplaatsen in het
perspectief van die personen en begrijpen ze wat diens doelen te maken hebben met het gedrag (= theory of mind).
Het ontstaan van een gehechtheidsrelatie is de belangrijkste ontwikkelingsopgave in de eerste levensjaren. Bij een
onveilige gehechtheid heeft de persoon later in zijn leven meer moeite met het aangaan van veilige en warme
relatie. Niet alleen met de partner maar bv ook met eigen kind = intergenerationele overdracht.
Indeling van gehechtheid
Om te kunnen vaststellen of een kind veilig gehecht is, ontwikkelde Ainsworth de ‘vreemde situatie procedure’. In
dit experiment komen kind en verzorger samen in een ruimte waarna de baby op onderzoek uitgaat. Er komt een
onbekende binnen die eerst stil is, daarna met verzorger begint te praten en daarna contact zoekt met baby. Dan
verlaat verzorger de kamer, dan keert verzorger terug en verlaat onbekende de kamer zodat verzorger baby gerust
kan stellen. Dan verlaat ook de verzorger de kamer nogmaals waardoor baby alleen is. Daarna komt onbekende
binnen en begint contact te maken met het kind. Vervolgens komt verzorger weer terug en gaat onbekende weer
weg. Deze methode meet:
▪ Bereidheid van kind om alleen of in aanwezigheid van anderen vreemde omgeving te onderzoeken;
▪ Reactie van kind op scheiding van verschillende individuen;
▪ Reactie van kind op aanwezigheid en contact met onbekende;
▪ Reactie van kind op verschillende herenigen.
Al die reacties geven informatie over het type gehechtheid dat een kind met ouder heeft, waarbij het gaat om de
volgende dimensies:
▪ Balans tussen gehechtheidsgedrag en onderzoekend gedrag (exploratie): kinderen met vermijdende gehechtheid
zijn bv meer zelfstandig en onderzoeken meer. Wanneer een veilig gehecht kind in de stress raakt, laat hij zich
troosten door verzorger. Vermijdend kind doet dit niet.
▪ (Emotionele) communicatie tussen het kind en de hechtheidspersoon.
Typen gehechtheid
• Veilige gehechtheid: kinderen laten zich na stress gemakkelijk troosten door verzorger en gaan daarna vrij snel
opnieuw exploreren. In het dagelijks leven hebben deze kinderen goede balans tussen contact zoeken en zelfstandig
onderzoeken. Opvoedingsstijl: sensitieve responsieve opvoeders die signalen van kind goed waarnemen en juist
reageren, waardoor ze voorspelbaar en betrouwbaar zijn.
• Onveilige gehechtheid: een onveilig of gedesorganiseerd gehecht kind leert niet om eigen lichaamsprocessen en
gevoelens te reguleren en proberen spanningen die ze voelen te hanteren door contact met de primaire opvoeder
te ondermijnen. Kans op onveilige hechting is het groots bij kinderen van ouderen met een stemmingsstoornis. Als
kind onveilig is, is de ontwikkelingstaak niet volbracht. Hoe meer ontwikkelingstaken niet of onvolledig bolbrengen,
hoe groter de kans op een depressie. Dat komt doordat vaardigheden die ze nodig hebben bij latere opgaven
(ontwikkelen van vriendschap, samenwerken, eigen identiteit) gebrekkig zijn ontwikkeld. Dit maakt het kwetsbaar.
o Vermijdend (veel exploratie/weinig reactie hereniging = insensitieve opvoeder) kinderen gaan (te) enthousiast
op onderzoek uit en reageren niet op terugkerende opvoeder. Ze lijken niet gestrests maar zijn dat wel, en dat
uiten ze door zich groot te houden en zelfstandig over te komen. Opvoedingsstijl: opvoeders zijn consequent
insensitief. Kinderen worden door ouders afgewezen. Ze reageren niet of inadequaat op signalen en weren
(liefdevol en lichamelijk) contact af. Kind zoekt hierdoor consequent weinig contact en richt zich op omgeving
om teleurstelling te voorkomen.
o Ambivalent/afwerend (weinig exploreren/wisselend reactie hereniging = moeilijk voorspelbare opvoeder):
kinderen onderzoeken omgeving te weinig. Ze kunnen huilend of boos op verzorger afrennen bij terugkomst en
zich vastklampen, maar laten zich hierdoor moeilijk troosten. Opvoedingsstijl: opvoeders gedragen zich
tegenstrijdig. Hierdoor is het moeilijk voorspelbaar. Kind is hierdoor onzeker geworden.
→ Vergroot risico op depressie tijdens adolescentie (minder sociale vaardigheden = minder vriendschap)
• Gedesorganiseerde/gedesoriënteerde gehechtheid: kinderen hebben geen strategie: gedrag lijkt doelloos en
tegenstrijdig. Ze huilen bv veel en roepen om verzorger als hij weg is, maar negeren hem bij terugkomst of kruipen
met rug naar hen toe (combi van nabijheid zoeken maar oogcontact vermijden). Dit komt voornamelijk voor bij
kinderen die door opvoeders zijn verwaarloosd, mishandeld of misbruikt. Komt ook voor bij kinderen van ouders met
onverwerkt verdriet, psychische stoornissen of kinderen in instellingen/tehuizen. Opvoedingsstijl: Opvoeders zijn
onvoorspelbaar (=dissociatie) en angstaanjagend (geweld): het kind niet weet waar het aan toe is en ervaart stress
zonder oplossing = geen safe haven. Het is zowel een bron van steun als bron van angst.