Oefenvragen kennistoets 4 (multiple-choise) 25 vragen:
De oefenvragen zijn gebaseerd op de leerdoelen van de kennistoets 4. De antwoorden staan op de
laatste pagina.
, Casus 1A
1. Juist of onjuist
1. Orale bloedglucose metmorfine valt onder de langwerkende middelen.
2. Tolbutamide een bloedglucose verlagende middel valt onder de kortwerkende middelen.
A. 1 juist 2 onjuist
B. 1 onjuist 2 juist
C. beidde juist
D. beidde onjuist
2. welke hormonen hebben naast glucagon en insuline invloed op de bloedsuikerspiegel?
A. cortisol uit de bijnier, Somatotropine uit de hypofyse, HPL uit de placenta
B. oxytocine uit de hypofyse, T3 en T4 uit de schildklier, renine uit de nieren
C. aldosteron uit de bijnier, Somatotropine uit de hypofyse, leptine
Casus 2B
3. Trek een lijn naar de juiste betekenis.
1. opioïden A. Het zijn pijnstillers met een
ontstekingsremmende werking.
2. NSAID B. centraal werkende analgetica (pijnstillers die
op het centraal zenuwstelsel werken)
3. paracetamol C. is een pijnstiller, die ook uw koorts verlaagt
4. Nociceptive-pijn is:
A. weefselpijl door weefselbeschadiging, de plek van pijn is duidelijk aanwijsbaar.
Bijvoorbeeld brandwonden, verbrijzeling, snijwond.
B. Pijn die plotseling optreedt en meestal niet lang duurt. De pijn kan gepaard gaan met
angst, snelle hartslag en verhoging van de ademfrequentie.
C. Pijn die weken of maanden aanhoudt. De pijn heeft geen effect op de hartslag maar kan
bijvoorbeeld wel leiden tot depressie, slaapproblemen en gebrek aan energie.
D. De pijn is een gevolg van afwijkingen in de zenuwen, het ruggenmerg of de hersenen. De
pijn kan zich voordoen als een branderig of tintelend gevoel. Je kan hierbij denken aan
fantoompijn, post-therpetische neuralgie, sympathische reflex dystrofie en post- therpische
neuralgie
5. Waar of onwaar:
1. Wanneer een geneesmiddel zich bindt aan een onbedoeld eiwit, werkt het geneesmiddel
beter.
2. Opioïde, verdovende analgetica en adjuvante analgetica zijn drie klassen medicatie die
worden gebruikt ter verlichting van de pijn.
A. 1 en 2 zijn juist
B. Alleen 1 is juist
C. Alleen 2 is juist
D. Allebei onjuist