Hoofdstuk 2
* Leg uit hoe Clever Hans intellectuele capaciteiten bleek te hebben die hij eigenlijk niet
had.
* Maak onderscheid tussen een experimenteel en een correlationeel of een beschrijvend
onderzoek, een veldinstelling en een laboratorium instelling, en zelfrapportage methoden
en observationele methoden.
* Beschrijf de basis van beschrijvende statistieken en inferentiële statistieken.
* Definieer bias (vooroordeel), betrouwbaarheid en validiteit, verwachting van de
waarnemer en de verwachting van het onderwerp, and replicatie.
* Identificeer van de belangrijkste ethische kwesties in onderzoek met mensen en met
niet-menselijke dieren.
Clever Hans was een paard die beroemd was omdat hij vragen kon beantwoorden. Zijn
baas had hem 4 jaar lang bijles gegeven, omdat hij geloofde dat paarden net zo slim
waren als mensen mits de juiste educatie. Hij beloonde Hans altijd met wortels. Omdat
paarden niet kunnen praten besloot Von Osten (de baas) Hans te leren hoe hij worden
moest spellen door middel van een code. De letters van het alfabet werden vertaald naar
hoef getik. “ja” was hoofd omhoog/omlaag, “nee” hoofd heen en weer. Na 4 jaar kon Hans
elke vraag beantwoorden. Hij had training gehad in het Duits, maar kon ook vragen
beantwoorden vanuit andere talen.
De ondergang van het idee dat het paard zo slim was kwam nadat Oskar Pfungst een
paar simpele experimenteel uitvoerde. Hij dacht dat Hans de vragen beantwoorden, niet
omdat hij het begreep, maar door onbedoelde visuele signalen van de vrager of andere
waarnemers. Zo kon Hans geen vragen beantwoorden als hij oogkleppen op had of als er
niemand in de buurt stond die het antwoord wist. De signalen waren:
- Als er een hoef-tap nodig was gingen de hoofden van de mensen automatisch naar
beneden. En het getik werd geteld en als het goede aantal kwam gaven de mensen een
ander soort reactie. Zo wist Hans dat ie moest stoppen.
- Ja-nee schudden wist Hans doordat mensen onbedoeld met hun hoofd de goede
richting op (ja; omhoog/omlaag, nee; heen en weer).
Dit verhaal illustreert de rol van observatie, theorieën en hypothesen in wetenschappelijk
onderzoek. Observaties leiden tot theorieën, die leiden tot hypothesen. Hypothesen
worden getest door middel van experimenten of andere wetenschappelijke studies. Dit kan
weer zorgen voor nieuwe observaties die weer leiden tot nieuwe theorieën etc. Theorie
zonder observatie is speculatie en observatie zonder theorie is data zonder uitleg.
Ook zorgt het verhaal voor 3 specifieke lessen over wetenschappelijk onderzoek:
- The value of skepticism: mensen zijn gefascineerd door bijzondere beweringen en doen
vaak alsof ze het willen geloven. Je moet sceptisch zijn en kritisch na blijven denken.
Hoe simpeler de uitleg is, hoe beter het blijkt te zijn = parsimony/Occam’s razor. Een
wetenschapper moet eigenlijk altijd de theorie proberen te weerleggen.
- The value of careful observations under controlled conditions: observaties doen onder
verschillende voorwaarden. Zoals Pfungst bij Hans met oogkleppen werkte en zonder
oogkleppen. Zoveel mogelijk testen onder verschillende voorwaarden.
- The problem of observer-expectancy effects: de mensen die het onderzoek doen
kunnen onbedoeld hun verwachtingen uiten en hoe mensen wel/niet ‘zouden moeten’
gedragen. De proefpersonen doen, onbedoeld, wat er van ze wordt verwacht.
1
,Verschillende onderzoeksstrategieën:
1. The research design: 3 types; experimenteel, correlationeel en beschrijvende studies.
1. Experimenteel: meest direct en doorslaande benadering om een hypothese over
een oorzaak-gevolg relatie tussen twee variabelen te testen. Variabele: alles dat
kan veranderen of andere waarden kan aannemen. De onafhankelijke variabele:
variabele die effect heeft op een andere variabele. De afhankelijke variabele: de
variabele waar een andere variabele effect op heeft. Een experiment is een
procedure waarin een onderzoeker systematische een/meerdere variabelen
manipuleert/varieert waarbij de andere variabelen constant blijven.
- Within-Subject: elk subject wordt getest in elk van de verschillende condities van
de onafhankelijke variabelen.
- Between-groups: er is een aparte groep subjecten voor elke verschillende
condities van de onafhankelijke variabelen.
2. Correlationeel: soms is het onmogelijk om een antwoord te krijgen op vragen
omdat we, praktisch/ethisch gezien, niemand kunnen toewijzen aan bepaalde
experimentele omstandigheden en hun ervaringen controleren. (Denk aan
opvoeding). Correlationeel is een studie waarin de onderzoeker geen variabele
manipuleert, maar 2 of meer bestaande afhankelijk variabelen observeert/meet om
de relatie ertussen te vinden. Zo kunnen ze voorspellingen maken over een
variabele gebaseerd op de andere variabele.
Oorzaak-gevolg kan niet worden vastgesteld door correlationele studies, omdat het
geen experiment is. Dus we kunnen niet zeker weten wat oorzaak en wat gevolg is.
3. Beschrijvend: het beschrijven van het gedrag van een individu/groep individuen
zonder de relaties tussen verschillende variabelen te beoordelen. Soms gebruikt
een beschrijvend onderzoek nummers.
2. The setting: laboratorium studies of veldstudies.
1. Laboratorium: studie waarin de subjecten naar een speciaal ontworpen ruimte
worden gebracht. Deze ruimte is opgezet om het verzamelen van gegevens of het
controleren van de omgevingsfactoren makkelijker te maken voor onderzoekers.
2. Veld: onderzoek dat wordt uitgevoerd in een omgeving waar de onderzoeker geen
controle heeft over de ervaringen van de proefpersonen.
Voordelen lab: verzamelen van data onder meer gelijkmatige, gecontroleerde
condities dan bij veld.
Nadelen lab: het rare/kunstmatige lab kan zorgen voor gedrag dat onduidelijk is
voor wat de onderzoeker wilt onderzoeken.
3. The data-collection method: zelfrapportage methoden of observationele methoden.
1. Zelfrapportage: procedures waarin mensen worden gevraagd om hun eigen gedrag
of mentale staat te beschrijven. Een vorm is zelfreflectie: persoonlijke observaties
van eigen gedachtes, waarnemingen en gevoelens.
2. Observationeel: procedures waarin onderzoekers liever het gedrag observeren en
vastleggen dan vertrouwen op subjecten hun zelfrapportage.
1. Tests: de onderzoeker presenteert opzettelijk problemen, taken of situaties
waarop de subject reageert.
2. Naturalistische observatie: de onderzoeker vermijdt het gedrag van een subject
te storen. Nadeel hiervan is dat, door de aanwezigheid van de onderzoekers,
het gedrag mogelijk, onbedoeld beïnvloedt kan worden —> is het Hawthorne
effect.
2
,Onderzoekers gebruiken statistieken om de resultaten van hun studies te analyseren en
interpreteren.
1. Beschrijvende statistieken: helpen met het samenvattingen van data. de centrale
tendens van een reeks gegevens kan worden weergegeven met het gemiddelde (het
rekenkundig gemiddelde) of de mediaan (de middelste score of score die het 50e
percentiel vertegenwoordigt). De standaarddeviatie is een maat voor variabiliteit, de
mate waarin de scores in een set gegevens verschillen van het gemiddelde. Hoe
verder de meeste individuele scores van het gemiddelde zijn, hoe groter de
standaarddeviatie.
2. Inferentiële statistieken: correlation coefficient vertegenwoordigt de sterkte en
richting van een relatie tussen twee numerieke variabelen. Dit wordt berekend door
een formule (beschreven in ‘the Statistical Appendix’. Positieve uitkomst; een toename
van de ene variabele valt samen met de neiging van de andere variabele om toe te
nemen. Negatieve uitkomst; een toename van de ene variabele valt samen met de
neiging van de andere variabele om af te nemen. Een correlatie dichtbij 0 betekent
geen relatie tussen de twee variabelen. Deze soort statistiek helpt ons de
waarschijnlijkheid in te schatten dat de waargenomen relaties reëel en herhaalbaar zijn
of louter aan verandering te wijten zijn. Statistically significant: resultaten waarbij de
waargenomen relaties hoogstwaarschijnlijk niet alleen het gevolg zijn van toeval.
Onderzoekers berekenen een statistiek met de naam p, die in het algemeen 0,05 of
lager moet zijn (wat aangeeft dat de kans 5% of minder is dat de resultaten aan toeval
te wijten zijn) voordat de resultaten als statistisch significant worden beschouwd. De
berekening van de a p-waarde houdt rekening met de grootte van het observatie-
effect, het aantal proefpersonen/observaties en de variabiliteit van de gegevens binnen
elke groep. Hoe groter het effect, hoe meer proefpersonen en hoe lager de variabiliteit
in de scores van de groep hoe meer kans op “statistically significance”.
Bias: niet-willekeurige effecten veroorzaakt door een of meer factoren die buiten de
onderzoekshypothese vallen. Dit moet vermijdt worden.
Voorbeelden bias:
- Alleen als proefpersonen in een tussen-groepen experiment willekeurig in groepen
gedeeld worden, kan een waargenomen verschil in de afhankelijke variabele worden
veroorzaakt door systematische verschillen tussen de groepen in plaats van door de
onafhankelijke variabele.
- Bias en valse conclusies kunnen optreden als de proefpersonen in een onderzoek niet
representatief zijn voor de groep waarvan de onderzoeker de resultaten wil
generaliseren.
- De meeste psychologische onderzoeken met mensen is gedaan met voorbeelden van
Western, Educated, Industializes, Rich and Democratic (WEIRD) gemeenschappen. Dit
is niet representatief voor mensen.
Meetfouten en vooroordelen (Measurement Error and Bias):
- Een goede meting is betrouwbaar. Ze kunnen vergelijkbare resultaten opleveren met
herhalend gebruik van dezelfde subjects en onder dezelfde condities.
- Een operationele definitie geeft precies aan wat een voorbeeld is van de afhankelijk
maat. Definieert iets in termen van de operaties waarmee het kan worden
waargenomen en gemeten.
- Onbetrouwbare metingen produceren willekeurige variabiliteit die het moeilijker maakt
om statistische significantie vast te stellen.
- Een goede meting is ook geldig. In staat om te meten wat gemeten moet worden.
Ongeldige metingen zijn bronnen van bias.
3
, - Een meting die de variabele, die hoort de meten, lijkt te beoordelen is “face validity”.
Een maat die significantie correleert met een andere, meer directe maat van de
variabele is “criterion validity”.
Observer-expectancy bias: als een onderzoeker de studie resultaten beïnvloedt doordat hij
bepaalde verwachtingen heeft.
Subject-expectancy bias: als subjects de resultaten beïnvloeden door hun verwachtingen
over hoe ze zouden moeten reageren.
Deze verwachtingseffecten kunnen onbedoeld en onbewust worden gedaan.
In “observer-blind studies” wordt de onderzoeker bewust onwetend gehouden van
informatie dat verwachtingen kan creëren. In “double-blind studies” worden zowel
onderzoekers als subjects onwetend van deze informatie gehouden.
Wetenschappelijke ideeën worden getest door reproductie of kopiëren van de resultaten
van eerdere studies.
Recent onderzoek heeft laten zien dat vele bevindingen, gepubliceerd in psychologische
tijdschriften, niet gekopieerd worden, ook al produceren de meeste kopiërende studies
dezelfde patronen als de originele studies.
Wetenschap is een conservatieve institutie, en schrijvers van leerboeken zullen
waarschijnlijk alleen vaststaande bevindingen opnemen.
Psychologen hebben te maken met ethische bezorgdheid in hun studies.
Mensen:
- Recht tot privacy moet beschermd worden.
- Het risico op ongemak of schade aan de subject moet minimaal zijn.
- Subjects misleiden over sommige aspecten van de studie is zowel veelvoorkomend als
omstreden.
- Routinemaatregelen om subjects te beschermen bevatten ook geïnformeerde
toestemming, proefpersonen laten weten dat ze op elk moment kunnen stoppen,
anonimiteit van de resultaten garanderen en proefpersonen vertellen over misleiding
nadat het onderzoek is afgelopen.
Dieren:
- Vele procedures die onethisch zijn op mensen, zoals gecontroleerde fokkerij en
chirurgische ingreep, worden uitgevoerd op dieren.
- De voordelen van de kennis die door dergelijk onderzoek wordt opgedaan, vormen de
primaire ethische rechtvaardiging voor hen, aangezien gemeenschappelijke biologische
mechanismen ons vaak in staat stellen om bevindingen uit dier studies op mensen toe
te passen.
- Dieren die gebuikt worden in onderzoeken moeten goed verzorgd worden, moeten niet
onnodig pijn lijden of armoede voelen, en hun lijden moet worden afgewogen tegen de
potentiële waarde van de opgedane kennis.
4