Ontwikkelingspsychologie
Hoofdstuk 1 Wat is ontwikkelingspsychologie?
1.1 Inleiding
Ontwikkelingspsychologie houdt zich bezig met de ontwikkeling van de mens. Hierbij wordt de
aandacht in het bijzonder gericht op kinderen, omdat de ontwikkeling en groei bij hen het meest in
het oog springt.
De ontwikkeling vindt plaats door biologische factoren zoals groei en rijping, maar ook door
psychologische factoren in de persoon zoals aanleg en persoonlijkheid. Daarnaast vindt ontwikkeling
plaats in interactie met de omgeving.
1.3 Variaties in ontwikkeling
Normale ontwikkeling = de ontwikkeling zoals je die bij de meeste kinderen ongeveer op die manier
en ongeveer op die tijd ziet.
Normale variatie = wanneer het iets anders gaat, maar het nog geen probleem is.
Afwijkende ontwikkeling = wanneer de ontwikkeling van een kind opvallend anders verloopt of het
kind belemmeringen oplevert.
Te snel een kind een bepaalde stoornis toeschrijven is schadelijk. Te laat een probleem onderkennen
is dat ook. Het is dus de taak van iedereen die op een professionele manier met kinderen werkt om
op tijd signalen te onderkennen en het kind door te verwijzen naar een specialist.
1.5 Van theorie naar praktijk
Als studenten zich tijdens de studie intensief bezighouden met bijvoorbeeld
ontwikkelingsstoornissen zullen zij hier in hun omgeving extra op letten. Daardoor kunnen ze meer
signalen menen te zien dan er zijn. Dit heet overdiagnostisering.
Hoofdstuk 2 Een veilige basis
2.1 Inleiding
Een pasgeboren baby is afhankelijk van zijn omgeving. Het eerste wat van belang is, is het verwerven
van een veilige basis. Hij heeft niet alleen voeding nodig, maar moet zich ook vooral veilig kunnen
voelen in de wereld en zich geborgen weten. Hij verwerft deze veilige basis door hechting aan zijn
primaire verzorgers.
Door positieve ervaringen met zijn ouders bouwt een kind vertrouwen op. Hij ontwikkelt een beeld
van zichzelf als iemand die in staat is om dit te bewerkstelligen en krijgt ook de boodschap mee dat
hij iemand is die het waard is om met aandacht en zorg te worden omringd.
De manier waarop een kind samen met zijn ouders de eerste belangrijke ontwikkelingstaak vaan het
verwerven van een veilige basis kan volbrengen, heeft een verstrekkende invloed op de verdere
sociale en emotionele ontwikkeling.
In de ontwikkelingstheorie van Erik Erikson wordt de eerste fase in de ontwikkeling van een baby na
zijn geboorte aangeduid als ontwikkelingstaak die gaat over basisvertrouwen vs. basiswantrouwen.
2.2 Ontwikkeling van een veilige basis: zo gaat het meestal
2.2.1 Eerste ervaringen
Al snel na de geboorte weet een kind zijn eigen moeder te herkennen en zoekt hij naar voeding bij
zijn moeder. Ook lijkt het alsof hij meteen aanvoelt dat hij bij de mensen hoort en dat menselijke
,stemmen en gezichten dus heel belangrijk zijn. Ze kijken veel liever naar gezichten van mensen dan
naar andere voorwerpen of patronen.
Die aanleg die baby’s al vanaf hun geboorte hebben, noemen we een predispositie. Die predispositie
kan de baby verder ontwikkelen in wisselwerking met de omgeving.
Er is een gevoelige periode voor het opbouwen van contacten met mensen. In zo’n periode is een
kind extra gevoelig voor bepaalde ervaringen. Bij hechting is dit in het eerste levensjaar.
Ouders en verzorgers kunnen deze hechtingsrelatie opbouwen door een sensitieve manier van
reageren en verzorgen. Sensitief reageren houdt in dat een opvoeder gevoelig is voor de signalen die
een baby afgeeft, en hier adequaat op reageert.
Vrijwel onmiddellijk na de geboorte ontstaat er een wisselwerking tussen baby’s en ouders.
De verwachtingen en ideeën die ouders hebben over het kind vóór de geboorte zijn vervat in een
soort intern schema. De verwachtingen die ouders hierover hebben, kunnen gebaseerd zijn op basis
van informatie van buitenaf zoals opvoedingsboeken en zwangerschapslectuur. Maar, ouders zullen
hun schema’s en hun verwachtingen moeten aanpassen aan de werkelijkheid.
Daarnaast zijn er verschillen in temperament. Er zijn al van jongs af aan duidelijke verschillen in
prikkelbaarheid te zien tussen baby’s.
2.2.2 Het opbouwen van een hechtingsrelatie
Hechting is een duurzame emotionele binding tussen het kind en zijn verzorgers, met speciale
emotionele kwaliteiten. Ieder kind heeft een natuurlijke neiging tot hechting.
Door een onderzoek van Harlow is gebleken dat de behoefte aan troost en warmte de
allerbelangrijkste is in een hechtingsrelatie.
Hechtingsgedrag ontwikkelt zich in het eerste levensjaar. Na ongeveer 6 weken reageert een baby
duidelijk op het sociale gedrag van zijn verzorgers. De eerste glimlach is dan zichtbaar.
Vanaf 5 tot 6 maanden zoekt een kind de belangrijkste verzorgers actief op en reageert daar speciaal
op. Op de leeftijd van 7 tot 10 maanden is er sprake van eenkennigheid en angst voor vreemden. De
baby’s laten scheidingsangst (separatieangst) zien wanneer de ouders weg gaan.
Typerend hechtingsgedrag is te observeren aan het eind van het eerste levensjaar. Het is te
herkennen als een reactie van angst of onrust bij het tijdelijk afscheid nemen van de ouder.
Op basis van de ervaringen die baby’s opdoen, bouwen ze een representatie of van gehechtheid
(een kind verwacht dat hij wordt opgetild wanneer hij huilt, omdat dit eerder ook gebeurde).
Wanneer de representatie positief is, is er sprake van een basisvertrouwen.
Gedrag waardoor je kunt zien dat een kind een veilige basis heeft ontwikkeld, noemen we veilige-
basisgedrag (kind voelt zich vertrouwd in het bijzijn van de ouder).
Bij ouder wordende kinderen zie je een ontwikkeling naar het internaliseren van de veilige basis. Op
een gegeven moment hebben kinderen zoveel vertrouwen opgebouwd dat ze ook zonder hun ouders
ondernemend en onderzoekend gedrag laten zien.
De periode van individuatie, waarin het kind zichzelf ontdekt als individu met een eigen wil, begint
ongeveer op de leeftijd van 18 maanden. Op een leeftijd van 3 jaar is een kind in staat de tijdelijke
afwezigheid van een ouder goed te accepteren.
Veel kinderen hebben door gehechtheid aan bepaalde knuffels, poppetjes of doekjes een manier
gevonden om de tijdelijke afwezigheid van de ouder of andere vormen van onrust te overbruggen.
We noemen dit transitional objects.
,2.2.3 Bowlby’s theorie over hechting
De attachment theory van Bowlby heft inzicht gegeven in het belang van hechting en ook in de
verschillen in kwaliteit van de hechtingsrelatie en de mogelijke gevolgen daarvan. Hij heeft zich laten
inspireren door de evolutietheorie. Hier is het uitgangspunt dat levende wezens zich aanpassen aan
wat nodig blijkt te zijn in de omgeving waarin ze leven.
Bowlby beschouwt hechting als een primair gedragspatroon in de menselijke aanleg. Dit is ontstaan
omdat een baby de beste kansen maakt om te overleven in de nabijheid van een verzorger.
We maken onderscheid in ‘veilige’ en ‘onveilige’ hechtingsrelaties:
- Veilig gehecht: het kind zal zich samen met de ouder gemakkelijk aanpassen in een vreemde
situatie en zal zich in aanwezigheid van de ouder al snel veilig genoeg voelen om te gaan
spelen en op onderzoek te gaan.
- Onveilig-vermijdend: het kind lijkt weinig onderscheid te maken tussen bekende en
onbekende mensen en lijkt weinig onder de indruk van een onbekende situatie. Het kind
reageert niet hevig als de moeder vertrekt.
- Onveilig-ambivalent: het kind zal zich zichtbaar niet op zijn gemak en angstig voelen in een
onbekende situatie, zelfs in de nabijheid van de eigen moeder. Het legt geen contact met een
onbekende in dezelfde ruimte en komt ook weinig tot spelen. Het is extreem aangedaan als
de ouder vertrekt. Bij terugkomst van de ouder laat het zich niet troosten.
- Gedesorganiseerd gehecht: het kind vertoont inconsistent gedrag, waaraan geen strategie
ten grondslag lijkt te liggen. Het zoekt eerst een nabijheid en wendt zich dan weer af. Deze
vorm leidt tot de meeste problemen later in de ontwikkeling.
2.2.4 Bevorderende factoren
Een veilige hechting wordt bevorderd door sensitiviteit van de ouders. Wanneer ouders gevoelig zijn
voor de soms heel subtiele signalen van stress, onrust en ongemak bij hun baby, zijn ze sensitief.
Responsiviteit is de andere belangrijke bevorderende factor. Wanneer ouders adequaat en snel
weten te reageren op de signalen van hun baby zijn ze responsief.
De meest effectieve aanpak bij hechtingsproblemen bestaat uit het verbeteren van de sensitiviteit en
de responsiviteit van de ouders.
2.2.5 Hechting als basis voor de verdere ontwikkeling
Erik Erikson zag nadrukkelijk het belang van een gevoel van basisveiligheid voor de ontwikkeling van
een kind. Hij heeft de ontwikkeling van mensen beschreven in een stadiumtheorie. Alle mensen
doorlopen alle stadia, in een vaste volgorde.
Hij benadrukt de ontwikkeling van een mens in interactie met zijn omgeving. Zijn theorie wordt
daarom ook een psychosociale theorie genoemd.
Erikson beschrijft zijn stadia in termen van ontwikkelingscrises waarin een bepaald conflict moet
worden opgelost. Hoe goed iemand daarin slaagt, vorm de basis waarmee hij het volgende stadium
moet zien door te komen.
Ontwikkelingsstadia:
1. Basisvertrouwen versus basaal wantrouwen.
Betrekking op het verwerven van een gevoel van basisvertrouwen. Wanneer het kind ervaart
dat er niet aan de basisbehoeften kan worden voldaan, ontwikkelt het een basaal
wantrouwen tegenover de buitenwereld.
, 2. Autonomie versus schuldgevoel.
Vindt plaats tussen 1 en 3 jaar. Als het goed is heeft het kind genoeg vertrouwen opgebouwd
om autonomie te verwerven. Ze tonen in deze periode de drang om zelf te mogen beslissen
wat ze doen. Ontwikkelen ze deze autonomie niet, krijgen ze twijfel aan hun eigen kunnen.
3. Initiatief versus schuldgevoel.
Kinderen tussen de 3 en 6 jaar hebben te maken met het conflict tussen initiatief nemen en
schuldgevoel. Initiatief heeft betrekking op levenslust en ambitie. De manier waarop de
omgeving van het kind hierop reageert, bepaalt hoe goed het kind deze ontwikkelingscrisis
doorstaat.
4. Vlijt versus minderwaardigheid.
Vanaf de leeftijd van ongeveer 6 jaar staat een kind voor de crisis van vlijt versus
minderwaardigheid. Kinderen ontwikkelen op school de capaciteit om te werken en hun
mogelijkheden te ontplooien. Komen de eisen die aan het kind worden gesteld niet overeen
met hun mogelijkheden, dan kan het kind een gevoel van minderwaardigheid ontwikkelen.
5. Identiteit versus rolverwarring.
In de puberteitsperiode is de jongere bezig met het ontdekken van de eigen identiteit. Een
positieve uitkomst van dit ontwikkelingsconflict is een jongere die in staat is keuzes te maken
en die een eigen identiteitsgevoel heeft ontwikkeld.
2.3 Soms gaat het anders
Op zichzelf is een minder optimale hechtingsrelatie niet meteen desastreus voor de verdere
ontwikkeling. Een onveilig gehecht kind zal echter doorgaans meer moeite hebben om later met
moeilijke of frustrerende situaties om te gaan. De stressregulatie (aanpassing aan stressfactoren)
verloopt minder gemakkelijk. Ook het aangaan van relaties kan problemen geven.
Een stevig zelfbewustzijn en goed gevoel van eigenwaarde is een basis voor het kunnen openstaat
voor contacten met anderen. Problemen met het basisgevoel van veiligheid hebben gevolgen voor
de verdere ontwikkeling.
2.3.1 Belemmerende factoren
Factoren die het ontwikkelen van een veilige hechting in de weg staan, kunnen ontstaan door
moeilijke situaties in de eerste periode. Een voorbeeld hiervan zijn medische omstandigheden.
Een kind dat een langere tijd meemaakt dat er niet of te weinig adequaat op zijn signalen wordt
gereageerd, gaat anders reageren. Doordat het er niet op kan vertrouwen dat de ouder toegankelijk
is, is hij bijvoorbeeld extra alert op elke aanwijzing voor verminderde nabijheid.
Ouders met problemen
Persoonlijke problemen van ouders kunnen de hechtingsrelatie negatief beïnvloeden. Een ouder die
zelf emotionele of psychische problemen heeft, kan structureel of tijdelijk minder bereikbaar zijn.
Kinderen van ouders met dat soort problemen passen zich vaak aan aan de behoeften van deze
ouder in plaats van andersom.
Adoptie
Bij het opbouwen van een hechtingsrelatie is de groep kinderen die wordt opgevoed door
adoptiefouders een bijzondere groep. Hechtingsproblemen en hechtingsstoornissen komen in deze
groep echter relatief vaak voor. Voor de ontwikkeling van een veilige hechting maakt het verschil op
welke leeftijd het kind is geadopteerd. Het eerste levensjaar zal het beste zijn.
Een speciaal probleem in de ontwikkeling van de hechtingsrelatie van geadopteerde kinderen is dat
ze hun interne schema, de interne representatie van de hechting die ze in het eerste jaar hebben
opgebouwd, meenemen naar hun nieuwe gezin.