Begrippenlijst Klinische psychologie 1 (deeltentamen 2)
Hoofdstuk 11 t/m 25
Theorieën en psychopathologie
Van der Molen, Simon en Van Lankveld derde druk
Samengesteld door Mireille Nefkens
Deze begrippen zijn ook vetgedrukt terug te vinden in de schematische samenvatting die hoort bij
het boek Klinische psychologie en die ook te koop is (los of in een bundel) op Stuvia
De begrippen zijn niet altijd in zijn algemeenheid uitgelegd maar in het licht van de informatie uit het
boek.
Thema 3: Psychopathologie bij volwassenen
Hoofdstuk 11: Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
Begrip Beschrijving
Anamnese Ziektegeschiedenis en medische voorgeschiedenis van een cliënt,
zoals die zijn te herleiden uit het gesprek tussen cliënt en therapeut.
Neurobiologische Psychische stoornis die ontstaat in de vroege ontwikkeling (voor het
ontwikkelingsstoornis 6-de levensjaar). Zorgt voor beperkingen in het persoonlijke-,
sociale-, academische- en werkgerelateerd functioneren.
- Verstandelijke beperking
- Communicatiestoornissen
- Autisme spectrumstoornis (ASS)
- Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD)
- Specifieke leerstoornissen
- Motorische stoornissen
Autisme Spectrum Stoornis Neurobiologische ontwikkelingsstoornis waarbij de
(ASS) informatieverwerking in de hersenen verstoord is. ASS ken een
dimensionele insteek. Begint op jonge leeftijd en speelt het gehele
leven een rol.
Sociale communicatie en Kerndomein 1 voor het stellen van een diagnose ASS. Het domein
interactie bevat 3 criteria:
1. Afwijkende sociale wederkerigheid
2. Afwijkende non-verbale communicatie
3. Moeilijkheden met relaties
Afwijkende sociale Criterium 1 van kerndomein 1 voor het stellen van een diagnose ASS.
wederkerigheid Het onvermogen om spontaan vreugde, interesses of successen te
delen met anderen. Ook kan het besef van sociale conventies
ontbreken. Dit kan leiden tot het voeren van monologen of niet
weten wat te zeggen in sociale situaties.
Sociale conventies Ongeschreven afspraken in sociale omgang. Bijvoorbeeld: om de
beurt praten.
Afwijkende non-verbale Criterium 2 van kerndomein 1 voor het stellen van een diagnose ASS.
communicatie Beperkingen in de omgang met anderen. Bijvoorbeeld weinig
oogcontact maken, het ontbreken van gezichtsuitdrukking of moeite
hebben met het gebruik en begrip van gebaren.
Moeilijkheden met relaties Criterium 3 van kerndomein 1 voor het stellen van een diagnose ASS.
, Moeilijk vrienden kunnen maken of vriendschappen onderhouden,
beperkingen in het afstemmen van gedrag op verschillende sociale
situaties en de afwezigheid van symbolisch- of fantasiespel.
Stereotiepe bewegingen Kerndomein 2 voor het stellen van een diagnose ASS. Het domein
heeft betrekking op repetitieve gedragingen en interesses en kent 4
criteria:
1. Stereotiepe bewegingen, gedragingen of spraak
2. Moeite met veranderingen
3. Stereotiepe interesses
4. Sensorische overgevoeligheid
Stereotiepe bewegingen, Criterium 1 van kerndomein 2 voor het stellen van een diagnose ASS.
gedragingen of spraak Niet-functionele bewegingen en gewoonten. Bijvoorbeeld wiegen of
dwangmatig herhalen van woorden of zinnen.
Moeite met veranderingen Criterium 2 van kerndomein 2 voor het stellen van een diagnose ASS.
Sterk vasthouden aan routines, rituelen of overmatige weerstand
tegen verandering.
Stereotiepe interesses Criterium 3 van kerndomein 2 voor het stellen van een diagnose ASS.
Geobsedeerd bezig zijn met bepaalde voorwerpen of onderwerpen,
vrijetijdsbesteding of hobby’s.
Sensorische Criterium 4 van kerndomein 2 voor het stellen van een diagnose ASS.
overgevoeligheid Snel last hebben van geluid, licht en aanrakingen.
Sensorische Niet of minder gevoelig zijn voor pijn warmte en kou. Sommige
ondergevoeligheid mensen met ASS voelen honger of verzadiging niet aan → risico op
onder- of overgewicht.
Sociale Stoornis die niet valt in het autismespectrum maar die valt onder de
communicatiestoornis communicatieve stoornissen.
Wordt gekenmerkt door aanhoudende problemen met (non-)verbale
communicatie in de sociale context. Bijvoorbeeld: geen oogcontact
maken of niet tot vriendschap komen.
Fragiele X-syndroom Erfelijke aandoening die wordt gekenmerkt door verstandelijke
beperking en bepaalde gedragskenmerken, zoals op autisme
gelijkend gedrag.
Foliumzuur Vitamine B11. Is belangrijk voor de vroege ontwikkeling van het
ongeboren kind. Kan een beschermende factor zijn voor het
ontwikkelen van ASS.
MTHFR 677 Veelvoorkomende genmutatie waardoor er minder actief foliumzuur
kan worden gevormd.
Klassiek autisme Term die voorheen werd gebruikt om de zwaarste vorm van autisme
te beschrijven.
Prevalentie Het aantal ziektegevallen per duizend of per honderdduizend op een
specifiek moment in de bevolking.
PDD-NOS Bovengemiddeld veel autisme-kenmerken, maar niet genoeg voor de
diagnoses Autistische Stoornis of het syndroom van Asperger.
Autismus Term geïntroduceerd door Bleuler in 1911. Verwijst naar het verlies
van werkelijkheid en het in zichzelf terugtrekkende gedrag. Toen als
symptoom van schizofrenie.
Infantiel autisme Term voor autisme die Leo Kanner in 1943 overnam van Bleuler.
Hiermee gaf hij aan dat de diagnose eerder bij kinderen werd gesteld
dan bij volwassenen.
Vroegkinderlijk autisme Andere term voor infantiel autisme.
,Asperger Syndroom vernoemd naar kinderarts Hans Asperger. Het sydroom
kwam sterk overeen met de beschrijving van Kanner alleen dan met
een normale taalontwikkeling.
Psycho-educatie Interventievorm waarbij voorlichting en advies wordt gegeven. Zowel
aan de betrokken cliënt als ook aan de belangrijke anderen in de
omgeving van de cliënt.
In geval van autisme bij volwassenen met een normale tot hoge
intelligentie wordt dit vaak aangeboden met als doel het accepteren
van de diagnose.
Mindfulness based stress Interventie bij ASS waarvoor redelijke evidentie bestaat. Kernelement
reduction (MBSR) van deze interventie is mindfulness. Effectief bij volwassenen en
adolescenten met ASS en normale tot hoge begaafdheid. Effecten
houden lange tijd aan.
Risperidon Medicatie die wel eens wordt voorgeschreven bij volwassenen met
ASS bij dwangmatig gedrag en stemmingsklachten.
Attention Deficit Neurobiologische ontwikkelingsstoornis. Externaliserende psychische
Hyperactivity Disorder stoornis die gekenmerkt wordt door:
(ADHD) 1. Onoplettendheid
2. Impulsiviteit
3. Hyperactiviteit
Onoplettendheid Een ernstig en aanhoudende gebrek aan concentratie. Moeite om
aandacht erbij te houden en zaken niet op orde hebben.
Impulsiviteit Overhaast gedrag waarbij wordt gehandeld in een opwelling en
zonder na te denken over de gevolgen.
Hyperactiviteit Overmatige en ongepaste motorische activiteit, niet kunnen
stilzitten, overmatig tikken en/of overmatig spraakzaam zijn.
Socio-economische status Positie van individu, gezin of gemeenschap op de welvaartsladder.
Belangrijkste factoren zijn inkomen en opleidingsniveau.
Institutionele deprivatie Pedagogische en affectieve verwaarlozing die voortkomt uit het
ontbreken van basisbehoeften voor een gezonde ontwikkeling.
Stimulantia Middelen die de werking van het centrale zenuwstelsel bevorderen.
Wordt gebruikt als behandelmogelijkheid bij ADHD.
Catecholamine Hormoon dat door de bijnier wordt aangemaakt. Gebruik van
stimulantia verhoogt de aanwezigheid van catecholamine in het
bloed. Als medicatie bij ADHD gaat het vaak over dopamine.
Methylphenidaat Veelgebruikt bestanddeel in stimulantia. Verhoogt de aandacht en
verbetert de stemming. Bekend onder de naam Ritalin.
Amfetamine Veelgebruikt bestanddeel in stimulantia. Oppeppend middel dat
verminderd slapeloosheid en zin in eten en drinken. Bekend onder de
naam Dexedrine.
Pemoline Veelgebruikt bestanddeel in stimulantia. Werking is vergelijkbaar met
methylphenidaat en amfetaminen. Bekend onder de naam Cylert.
Tricyclische antidepressiva Medicatie die gebruikt kan worden bij ADHD als stimulantia
onvoldoende effect hebben of tevens sprake is van angst,
depressieve klachten, oppositioneel gedrag of tics. Bekend onder de
naam Imipramine.
Antihypertensiva Medicatie die kan worden voorgeschreven bij ADHD om
hyperactiviteit en impulsiviteit te behandelen. Bekend onder de
naam Clondine.
,Thema 3: Psychopathologie bij volwassenen
Hoofdstuk 12: Depressieve- en bipolaire stemmingsstoornissen
Begrip Beschrijving
Stemmingsstoornis Langdurige of extreme ontstemming die het dagelijks functioneren
bemoeilijkt. Ook zijn er andere symptomen aanwezig dan alleen
somberheid.
Depressieve episode Hier van is sprake als iemand minstens 2 weken onafgebroken
symptomen vertoont die minstens bestaan uit een depressieve
stemming, verlies van interesse en plezier.
Manische episode Hier van is sprake als iemand minstens 1 week onafgebroken een
overdreven uitgelaten of juist prikkelbare stemming heeft en er
sprake is van toegenomen doelgerichte activiteiten of energie. Het
dagelijks functioneren wordt aanzienlijk beperkt.
Hypomane episode Zelfde als een manische episode alleen zijn de symptomen 4 dagen
aanwezig en hoeft er geen sprake te zijn van grote beperkingen in het
dagelijks functioneren.
Disruptieve stemmingsdis- Stoornis die wordt toegekend aan kinderen en jongeren tot 18 jaar.
regulatiestoornis De stoornis wordt gekenmerkt door een aanhoudende prikkelbare
stemming en hevige driftbuien.
Depressieve stoornis Stoornis met als belangrijkste kenmerken een depressieve stemming
en/of anhedonie.
Er is geen sprake van manische of hypomane episoden in de
voorgeschiedenis.
Anhedonie Verlies van interesse en plezier.
Rouw Gevoel van leegheid, verlies en een verlangen naar de verloren
persoon of het verlorene.
Depressieve stoornis, Hier van is sprake als een cliënt eenmaal een depressieve stoornis
eenmalige episode heeft meegemaakt.
Depressieve stoornis, Hier van is sprake als een cliënt minimaal één eerdere depressieve
recidiverend stoornis heeft meegemaakt. Er moet tussen de episoden tenminste 2
aaneengesloten maanden zijn geweest zonder klachten.
Persisterende Depressieve Chronische stoornis met een minimale duur van 2 jaar. In de meeste
Stoornis (PSD) dagen is een depressieve stemming aanwezig en minimaal 2 andere
klachten:
- Veel of weinig eetlust
- Veel of weinig slaap
- Weinig energie, vermoeidheid
- Gering gevoel van eigenwaarde
- Slechte concentratie of moeite hebben met het nemen van
beslissingen
- Gevoelens van hopeloosheid
Dysthyme stoornis In de versies vóór de DSM-5 was dit een aparte stoornis. Nu is deze
opgegaan in de Persisterende Depressieve Stoornis (PSD).
Chronische depressieve In de versies vóór de DSM-5 was dit een aparte stoornis. Nu is deze
stoornis opgegaan in de Persisterende Depressieve Stoornis (PSD).
Puur dysthyme syndroom Onderverdeling 1 binnen de PSD.
Hier van is sprake als er niet voldoende symptomen zijn geweest om
te voldoen aan de criteria van een depressieve stoornis.
,PSD met intermitterende Onderverdeling 2 binnen de PSD.
depressieve episode met Hier van is sprake als er wel een depressieve stoornis is, met
huidige episode chronische klachten die nu voldoen aan de criteria voor een
depressie.
PSD met intermitterende Onderverdeling 3 binnen de PSD.
depressieve episode zonder Hier van is sprake als er wel een depressieve stoornis is geweest, met
huidige episode chronische klachten die in het verleden voldeden aan de criteria voor
een depressie.
PreMenstruele Dysfore Depressieve stoornis die wordt gekenmerkt door klachten in de week
Stoornis (PMDS) vóór de menstruatie en het verdwijnen van klachten binnen enkele
dagen ná de menstruatie. De symptomen moeten in het afgelopen
jaar aanwezig zijn geweest tijdens de meeste menstruatiecycli.
Prospectief Hiervan is sprake als voor diagnostisch onderzoek informatie nog
verzamelt moet gaan worden.
Depressieve Stoornis die het gevolg is van het gebruik van medicatie die de
stemmingsstoornis door werking van de hersenen beïnvloed waardoor de stemming is
een middel/medicatie verstoord.
Depressieve Stoornis die het gevolg is van een aandoening die de werking van de
stemmingsstoornis door hersenen beïnvloed waardoor de stemming is verstoord.
een somatische aandoening
Intoxicatie Overmatig gebruik van alcohol en drugs.
Onthouding Acuut stoppen met het gebruik van middelen.
Analgetica Pijnstillers.
Bipolaire stoornis Stoornis met een wisselende aanwezigheid van depressieve en
hypomane/manische episoden.
Manisch depressief Oude term voor bipolaire stoornis.
Bipolaire stoornis type-I Eerste bipolaire stoornis.
Patroon van klachten dat door de tijd voldoet of voldaan heeft aan
de criteria voor een manische episode. Ook kunnen depressieve
en/of hypomane episoden aanwezig zijn geweest of nog ontstaan.
Bipolaire stoornis type-II Tweede bipolaire stoornis.
Wordt minimaal gekenmerkt door aanwezigheid (in heden of
verleden) van één depressieve en één hypomane episode.
Cyclothyme stoornis Derde bipolaire stoornis.
Hier van is sprake als er tenminste 2 jaar vele perioden met
hypomane dan wel depressieve symptomen optreden. De
stemmingsklachten zijn niet van dien aard dat ze voldoen aan de
criteria voor een hypomane/manische of depressieve episode.
Genetische bijdrage Genetische factoren vergroten het risico op het ontwikkelen van een
bipolaire stoornis.
Lethargie Toestand van geestelijke ongevoeligheid / onverschilligheid.
Slaapzucht.
Promiscue Behoefte aan wisselende seksuele contacten.
Bipolaire stemmingsstoornis Stemmingsstoornis veroorzaakt door gebruik van medicatie, alcohol
door een middel/medicatie of drugs. De hersenen worden beïnvloed waardoor de bipolaire
stemmingsstoornis ontstaat.
Bipolaire stemmingsstoornis Stemmingsstoornis veroorzaakt door een aandoening die de
door een somatische hersenen beïnvloedt met als gevolg een bipolaire stemmingsstoornis.
aandoening
, Andere gespecificeerde Hiervan is sprake als de symptomen ‘lijdensdruk’ of ‘beperkingen in
depressieve het functioneren’ veroorzaken maar niet volledig voldoen aan de
stemmingsstoornis criteria voor een depressieve stemmingsstoornis. De clinicus wil
registreren waarom dat zo is.
Andere gespecificeerde Hiervan is sprake als de symptomen ‘lijdensdruk’ of ‘beperkingen in
bipolaire stemmingsstoornis het functioneren’ veroorzaken maar niet volledig voldoen aan de
criteria voor een bipolaire stemmingsstoornis. De clinicus wil
registreren waarom dat zo is.
Ongespecificeerde Hiervan is sprake als de symptomen ‘lijdensdruk’ of ‘beperkingen in
depressieve het functioneren’ veroorzaken maar niet volledig voldoen aan de
stemmingsstoornis criteria voor een depressieve stemmingsstoornis. De clinicus wil (nog)
niet registreren waarom dat zo is.
Ongespecificeerde bipolaire Hiervan is sprake als de symptomen ‘lijdensdruk’ of ‘beperkingen in
stemmingsstoornis het functioneren’ veroorzaken maar niet volledig voldoen aan de
criteria voor een bipolaire stemmingsstoornis. De clinicus wil (nog)
niet registreren waarom dat zo is.
Melancholische kenmerken Specificatie 1 bij depressieve episode. Ervaren van plezier is
verdwenen. Er wordt niet gereageerd op plezierige stimuli, er is
sprake van gebrek aan eetlust, vroeg wakker worden en de klachten
zijn in de ochtend het ergst.
Atypische kenmerken Specificatie 2 bij depressieve episode. Er is sprake van
stemmingsreactiviteit bij plezierige stimuli, veel slapen, sterkere
eetlust (snoepen) en langdurige gevoeligheid voor kritiek van
anderen.
Psychotische kenmerken Specificatie 3 bij depressieve episode. Tijdens de stemmingsklachten
worden hallucinaties en wanen ervaren. De kenmerken kunnen wel
of niet stemmingscongruent zijn.
Stemmingscongruent De inhoud van de wanen of hallucinaties komen overeen met typisch
depressieve thema’s of typisch manische thema’s.
Seizoensgebonden patroon Specificatie 4 bij depressieve episode. Hiervan is sprake als een
episode meestal in een bepaalde periode in het jaar ontstaat
(bijvoorbeeld herfst) en verdwijnt (bijvoorbeeld lente).
Peripartum Specificatie 5 bij depressieve episode. Hiervan is sprake als een
episode tijdens de zwangerschap ontstaat of binnen 4 weken na de
bevalling.
Remissie Hiervan is sprake als een cliënt volledig hersteld is van een stoornis.
Partiële remissie Hiervan is sprake als een cliënt na een stoornis restsymptomen
aanwezig blijven.
Respons Hiervan is sprake als er minimaal 50% vermindering van klachten is
opgetreden (zoals gescoord op een lijst).
Relapse Terugval. Hiervan is sprake als een cliënt < dan 2 maanden opgeknapt
was naar weer volledig depressief is geworden.
Recidief Hiervan is sprake als een cliënt > 2 maanden is opgeknapt maar weer
depressief is geworden.
Rapid cycling bipolaire Hiervan is sprake als er zich bij een bipolaire stoornis binnen 1 jaar 4
stoornis of meer episoden voordoen.
SCID-I Semigestructureerde interviewprocedure voor de getrainde clinicus
die voortkomt uit de DSM-5. Structured Clinical Interview for DSM-5
Axis I Disorders.